Warenwetbesluit machines

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-01-1995 t/m 31-08-2003

Besluit van 30 juni 1992 houdende regelen betreffende de veiligheid van machines

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 13 december 1991, VVP/P-U 692408, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Overwegende, dat het, gelet op richtlijn 89/392/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989, inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende machines (PbEG L 183) en richtlijn 91/368/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juni 1991 tot wijziging van richtlijn 89/392/EEG (PbEG L 198), noodzakelijk is regels te stellen ten aanzien van de veiligheid van machines;

Gelet op de artikelen 4, eerste lid, onderdeel a, 8, onderdelen a, b en c, 11, 12, 13 en 14 van de Warenwet (Stb. 1988, 360);

Gezien het advies van de Adviescommissie Warenwet van 18 september 1991, nr 14403/(41)5;

De Raad van State gehoord (advies van 14 april 1992, nr. W13.92.0006);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur van 12 juni 1992, VVP/P 921207, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Economische Zaken en Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a. machine:

      • 1°. een samenstel van onderling verbonden onderdelen of organen waarvan er ten minste één kan bewegen, alsmede in voorkomend geval van aandrijfmechanismen, bedienings- en vermogensschakelingen en dergelijke, die in hun samenhang bestemd zijn voor onder meer de verwerking, bewerking, verplaatsing en verpakking van een materiaal, alsmede een combinatie van dergelijke samenstellingen welke bestemd zijn om in samenhang te functioneren;

      • 2°. een verwisselbaar uitrustingsstuk waardoor de functie van de machine, bedoeld onder 1°, wordt gewijzigd, en dat op de markt is gebracht om door de bediener zelf aan een machine of een aantal verschillende machines, dan wel aan een trekker te worden gekoppeld, voor zover dit uitrustingsstuk geen vervangingsonderdeel of werktuig is;

      • 3°. elke combinatie van de onder 1° en 2° genoemde machines.

    • b. veiligheidscomponent: een component, voor zover die geen verwisselbaar uitrustingsstuk is, die door de fabrikant of zijn in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde afzonderlijk op de markt wordt gebracht om bij gebruik een veiligheidsfunctie te vervullen en die bij een gebrekkige of slechte werking een gevaar vormt voor de veiligheid of de gezondheid van de blootgestelde personen;

    • c. richtlijn: richtlijn nr. 89/382/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lid-staten betreffende machines (PbEG L 183);

    • d. de Gemeenschap: het grondgebied waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen van toepassing is.

  • 2 Dit besluit is niet van toepassing op:

    • 1°. machines en veiligheidscomponenten, bestemd voor uitsluitend beroepsmatige toepassing;

    • 2°. machines en veiligheidscomponenten, waarvan de risico's hoofdzakelijk van elektrische oorsprong zijn;

    • 3°. andere, door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan te wijzen machines, welke de richtlijn uitzondert van haar werkingssfeer.

Artikel 2

  • 1 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te verhandelen, die niet voldoen aan de eisen, gesteld bij of krachtens dit besluit.

  • 2 Het is verboden machines of veiligheidscomponenten te verhandelen anders dan met inachtneming van de voorschriften bij of krachtens dit besluit gesteld met betrekking tot de aanduiding en het bezigen van vermeldingen.

Artikel 3

Machines en veiligheidscomponenten dienen zodanig te zijn samengesteld en zodanige eigenschappen te hebben alsmede van zodanige vermeldingen te zijn voorzien, dat zij bij gebruik overeenkomstig hun bestemming geen gevaar opleveren voor de veiligheid van personen, huisdieren en goederen. Zij dienen daartoe te voldoen aan de in bijlage 1 van de richtlijn opgenomen eisen.

Artikel 4

  • 1 Machines die voldoen aan de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen normen, en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, voorzien zijn van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding houdende de CE-markering en vergezeld gaan van de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 3, tweede volzin, bepaalde.

  • 2 Veiligheidscomponenten die voldoen aan de door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen normen, en die met inachtneming van de procedures, genoemd in artikel 5, vergezeld gaan van de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming, worden vermoed te voldoen aan het in artikel 3, tweede volzin, bepaalde.

Artikel 5

  • 1

    • a. Machines zijn voorzien van de in bijlage III van de richtlijn bedoelde aanduiding, houdende de CE-markering, en gaan vergezeld van de in bijlage II, punt A, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming;

    • b. veiligheidscomponenten gaan vergezeld van de in bijlage II, punt C, van de richtlijn bedoelde EG-verklaring van overeenstemming,

  • 2

    • a. De in het eerste lid, onder a, bedoelde aanduiding mag uitsluitend worden gebezigd:

      • 1e. voor machines welke niet genoemd worden in bijlage IV, punt A, van de richtlijn, indien de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant, diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of, indien zij geen van beide binnen de Gemeenschap zijn gevestigd, de importeur die de machines binnen de Gemeenschap brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde;

      • 2e. voor machines welke genoemd worden in bijlage IV, punt A, en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen, indien een van de onder 1e genoemde personen;

        • a. het in bijlage Vl, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een door Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie en daarvan bericht van ontvangst van deze instantie heeft verkregen, hetzij;

        • b. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie en deze instantie een schriftelijke verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat volgens voornoemd dossier de in artikel 4 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij;

        • c. een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie;

      • 3e. voor machines welke zijn genoemd in bijlage IV, punt a, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen dan wel bij de vervaardiging waarvan dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de machines deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn, betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen instantie.

      • b. De in het eerste lid, onder b, bedoelde EG-verklaring van overeenstemming mag uitsluitend worden gebezigd:

        • 1e. voor veiligheidscomponenten welke niet genoemd worden in bijlage IV, punt B, van de richtlijn, indien de in de Gemeenschap gevestigde fabrikant, diens in de Gemeenschap gevestigde gemachtigde of, indien zij geen van beide binnen de Gemeenschap zijn gevestigd, de importeur die de machines binnen de Gemeenschap brengt, de in bijlage V van de richtlijn onder punt 3, onderdelen a en b, bedoelde documenten heeft samengesteld met inachtneming van het onder punt 4 van laatstgenoemde bijlage bepaalde;

        • 2e. voor veiligheidscomponenten welke genoemd worden in bijlage IV, punt B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen, indien een van de onder 1e genoemde personen:

          • a. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en ter bewaring heeft doen toekomen aan een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie en daarvan bericht van ontvangst van deze instantie heeft verkregen, hetzij;

          • b. het in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn genoemde technische constructiedossier heeft samengesteld en doen toekomen aan een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie en deze instantie een schriftelijke verklaring heeft afgegeven, inhoudende dat volgens voornoemd dossier de in artikel 4 bedoelde normen juist zijn toegepast en voor het overige het dossier in overeenstemming is met het dienaangaande in bijlage VI, onder punt 2, tweede gedachtenstreepje, van de richtlijn bepaalde, hetzij;

          • c. een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid daartoe aangewezen instantie, waarbij deze instantie is nagegaan of de veiligheidscomponent de veiligheidsfuncties kan vervullen die door de fabrikant zijn opgegeven;

        • 3e. voor veiligheidscomponenten welke zijn genoemd in bijlage IV, punt B, van de richtlijn en waarvan de vervaardiging niet of slechts ten dele plaatsvindt met inachtneming van de in artikel 4 bedoelde normen dan wel bij de vervaardiging waarvan dergelijke normen weliswaar in acht worden genomen maar op het moment van vervaardiging van de veiligheidscomponenten deze normen niet alle van toepassing zijnde fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn, betreffen, indien een van de onder a genoemde personen een EG-type-onderzoekverklaring zoals bedoeld in bijlage VI van de richtlijn heeft verkregen van een door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangewezen instantie.

  • 3 Voor een aanwijzing als bedoeld in het tweede lid, onder b, de punten 1 tot en met 3, en c, komen slechts in aanmerking instanties die voldoen aan de in bijlage VII van de richtlijn neergelegde voorwaarden. Onze Minister kan in overeenstemming met Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid nadere voorwaarden stellen.

  • 4 Als aangegeven instanties, bedoeld in het tweede lid, onder b, de punten 1 tot en met 3, en c, worden aangemerkt instanties die in het kader van de richtlijn door andere Lid-Staten van de Gemeenschap dan wel door de overige staten die partij zijn bij de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, bij de Commissie van de Europese Gemeenschappen zijn aangemeld en waarvan de namen door de Commissie zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

  • 5

    • a. In de in het eerste lid, onder a, genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

      • a. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder a, ten eerste, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

        • 2. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdelen a en b, bedoelde procedures zijn gevolgd, uitsluitend vermeld dat overeenstemming bestaat met de fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn.

      • b. indien de verklaring betrekking heeft op machines waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel c, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel,

        • 2. de in het tweede lid, onder a, ten derde, bedoelde procedure is gevolgd, de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen.

    • b. In de in het eerste lid, onder b, genoemde EG-verklaring van overeenstemming wordt voor wat betreft het onderwerp overeenstemming:

      • a. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder b, ten eerste, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdelen a en b, bedoelde procedures zijn gevolgd, uitsluitend dat overeenstemming bestaat met de fundamentele eisen, opgenomen in bijlage I van de richtlijn.

      • b. indien de verklaring betrekking heeft op veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdeel c, bedoelde procedure is gevolgd, dan wel,

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten derde, bedoelde procedure is gevolgd, de overeenstemming vermeld met het type waarvoor een EG-type-onderzoekverklaring is verkregen.

  • 6

    • a. Voor wat betreft machines waarvoor:

      • 1. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, zijn punt 5, eerste volzin, en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

      • 2. de in het tweede lid, onder a, ten tweede, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, zijn de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

      • b. Voor wat betreft veiligheidscomponenten waarvoor:

        • 1. de in het eerste lid, onder b, ten tweede, onderdeel a, bedoelde procedure is gevolgd, zijn punt 5, eerste volzin, en punt 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing;

        • 2. de in het tweede lid, onder b, ten tweede, onderdeel b, bedoelde procedure is gevolgd, zijn de punten 5, 6 en 7 van bijlage VI van de richtlijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 6

  • 1 De in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar op de machine zijn aangebracht.

  • 2 Ten aanzien van machines mogen geen vermeldingen, vaststellingen of aanduidingen worden gebezigd, welke met de in artikel 5, eerste lid, bedoelde aanduiding kunnen worden verward.

Artikel 7

Indien één van de bijlagen van de richtlijn, waarnaar in dit besluit wordt verwezen, wordt gewijzigd, dan wel indien een specifieke communautaire richtlijn als bedoeld in artikel I, vierde lid, van de richtlijn wordt vastgesteld of gewijzigd, maakt Onze Minister dit bekend in de Nederlandse Staatscourant; hij vermeldt daarbij met ingang van welke datum de wijziging moet worden toegepast met betrekking tot welke machines of veiligheidscomponenten.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 1993, met dien verstande dat machines die voor de datum van inwerkingtreding voor het eerst zijn verhandeld en die voldoen aan de van toepassing zijnde regelgeving zoals die luidde direct voor de inwerkingtreding van dit besluit, nog tot 31 december 1994 mogen worden verhandeld.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

's-Gravenhage , 30 juni 1992

Beatrix

De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur,

H. J. Simons

Uitgegeven de zestiende juli 1992

De Minister van Justitie,

E. M. H. Hirsch Ballin

Naar boven