Woningwet

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m 12-07-2002

Wet van 29 augustus 1991 tot herziening van de Woningwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is mede uit het oogpunt van vereenvoudiging en vermindering van regelgeving, alsmede uit het oogpunt van decentralisatie nieuwe voorschriften te geven omtrent het bouwen en de volkshuisvesting;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een standplaats;

    • b. slopen: het afbreken van een bouwwerk of een gedeelte daarvan;

    • c. gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

    • d. woonkeet: een loods, keet of ander soortgelijk bouwwerk, bestemd om te voorzien in een tijdelijke behoefte aan woongelegenheid;

    • e. woonwagen: voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

    • f. bestemmingsplan: een bestemmingsplan als bedoeld in de Wet op de Ruimtelijke Ordening dan wel een stadsvernieuwingsplan als bedoeld in de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing;

    • g. rooilijn: de lijn die, behoudens toegelaten afwijkingen, bij het bouwen aan de wegzijde of aan de van de weg afgekeerde zijde niet mag worden overschreden;

    • h. standplaats: een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van gemeenten kunnen worden aangesloten;

    • i. norm: een document, uitgegeven door een deskundig, onafhankelijk instituut, waarin wordt omschreven aan welke eisen een bouwmateriaal, bouwdeel of bouwconstructie moet voldoen dan wel waarin een omschrijving wordt gegeven van een keurings-, meet- of berekeningsmethode;

    • j. kwaliteitsverklaring: een schriftelijk bewijs, voorzien van een merkteken, aangewezen door Onze Minister, afgegeven door een deskundig, onafhankelijk instituut, aangewezen door Onze Minister, op grond waarvan een bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel van bouwmaterialen of bouwdelen dan wel een bouwwijze, indien dat bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel van bouwmaterialen of bouwdelen dan wel die bouwwijze bij het bouwen wordt toegepast, wordt geacht te voldoen aan krachtens deze wet aan dat bouwmateriaal, bouwdeel of samenstel van bouwmaterialen of bouwdelen dan wel die bouwwijze gestelde eisen;

    • k. aansluitvoorwaarden: door representatieve organisaties van openbare nutsbedrijven, van andere instellingen of van gemeenten opgestelde voorschriften waaraan moet worden voldaan, opdat een woning of gebouw kan worden aangesloten op het leidingnet van die bedrijven, instellingen of gemeenten;

    • l. Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

    • m. inspecteur: de inspecteur van de volkshuisvesting;

    • n. toegelaten instelling: instelling als bedoeld in artikel 70;

    • o. fonds: Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, bedoeld in artikel 71.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt onder woning mede verstaan een afzonderlijk gedeelte van een gebouw, welk gedeelte tot bewoning is bestemd.

Hoofdstuk II. Voorschriften betreffende het bouwen, de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen, het gebruik, het slopen en de welstand

Afdeling 1. Voorschriften betreffende het bouwen en de staat van bestaande bouwwerken en standplaatsen

Artikel 2

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van woningen, woonketen, woonwagens en andere gebouwen.

  • 2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande woningen, woonketen en woonwagens en van bestaande andere gebouwen.

  • 3 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde.

  • 4 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid en gezondheid technische voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande bouwwerken, geen gebouw zijnde.

  • 5 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid, bruikbaarheid en milieu technische voorschriften gegeven omtrent het bouwen van standplaatsen.

  • 6 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorts uit het oogpunt van veiligheid, gezondheid en bruikbaarheid technische voorschriften gegeven omtrent de staat van bestaande standplaatsen.

  • 7 Aan een voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk of standplaats kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 8 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 3

  • 1 Bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden verwezen naar:

    • a. normen of delen van normen en

    • b. kwaliteitsverklaringen.

  • 2 Bij de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden verwezen naar de voorschriften in de aansluitvoorwaarden, die van bouwtechnische aard zijn.

Artikel 4

De bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften omtrent het bouwen vinden bij het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen en bij het vergroten van een bouwwerk of standplaats slechts toepassing voor zover zij betrekking hebben op die vernieuwing, verandering of vergroting.

Artikel 5

Op de voordracht van Onze Minister wordt de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur in overeenstemming gebracht met technische voorschriften omtrent het bouwen, die zijn of worden gegeven bij of krachtens een andere algemene maatregel van bestuur.

Artikel 6

  • 1 Bij een voorschrift, gegeven bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur, kan worden bepaald dat burgemeester en wethouders van dat voorschrift vrijstelling kunnen verlenen tot een bij dat voorschrift aangegeven niveau.

  • 2 Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de voorschriften, waarvan vrijstelling wordt verleend, het oog hebben.

Artikel 7

  • 1 Onze Minister kan op verzoek van een aanvrager om bouwvergunning, bedoeld in artikel 40, eerste lid, in bijzondere gevallen vrijstelling verlenen van de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, met dien verstande dat, indien het verzoek betrekking heeft op voorschriften als bedoeld in artikel 5, hij de vrijstelling slechts kan verlenen in overeenstemming met het bij of krachtens de desbetreffende wet daartoe bevoegd verklaarde gezag.

  • 2 Een verzoek als bedoeld in het eerste lid, gaat vergezeld van een verklaring van burgemeester en wethouders, dat zij de desbetreffende bouwvergunning zullen verlenen indien vrijstelling als bedoeld in dat lid, is verkregen.

  • 3 Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste lid, mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de voorschriften, waarvan vrijstelling wordt verleend, het oog hebben.

  • 4 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking van de beslissing op een verzoek als bedoeld in het eerste lid, doet Onze Minister daarvan mededeling aan burgemeester en wethouders.

  • 5 De verlening van de verklaring, bedoeld in het tweede lid, en de verlening van vrijstelling, bedoeld in het eerste lid, worden geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking hebben.

Artikel 7a

  • 1 Onze Minister kan met het oog op duurzaam bouwen in een bijzonder geval burgemeester en wethouders toestaan door hun voorgestelde nadere voorschriften op te leggen ter voldoening aan de technische voorschriften, gegeven bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2. Dit toestaan kan ook betrekking hebben op door burgemeester en wethouders voorgestelde, uit het oogpunt van milieu op te leggen technische voorschriften, waarin de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, niet voorziet. Een verzoek van burgemeester en wethouders geschiedt mede aan de hand van een door Onze Minister ter beschikking gesteld formulier. Het verzoek, alsmede de daarbij voorgestelde op te leggen voorschriften zijn gemotiveerd en van een toelichting voorzien.

  • 2 Onze Minister beslist binnen acht weken na ontvangst van een verzoek om toestemming. Hij kan die beslissing eenmaal voor ten hoogste vier weken verdagen. Indien toestemming wordt verleend, geldt die toestemming alleen voor het geval waarop het verzoek betrekking heeft. Aan een toestemming kunnen voorschriften worden verbonden.

  • 3 De toestemming op een verzoek van burgemeester en wethouders is van rechtswege verleend indien Onze Minister:

    • a. niet binnen acht weken na ontvangst van het verzoek een beslissing op dat verzoek heeft genomen,

    • b. niet binnen acht weken na ontvangst van het verzoek van burgemeester en wethouders heeft besloten de beslissing op dat verzoek te verdagen, of

    • c. niet binnen de termijn waarmee de beslissing op het verzoek van burgemeester en wethouders is verdaagd, een beslissing op dat verzoek heeft genomen.

    Deze verlening van toestemming wordt aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

Afdeling 2. De bouwverordening

Artikel 8

  • 1 De gemeenteraad stelt een bouwverordening vast, die uitsluitend de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met zesde lid, bevat.

  • 2 De bouwverordening bevat voorschriften omtrent:

    • a. het gebruik van woningen, woonketen, woonwagens, andere gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en standplaatsen, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot:

      • 1°. de beschikbaarheid van drinkwater en energie;

      • 2°. de reinheid;

      • 3°. het bestrijden van schadelijk of hinderlijk gedierte;

      • 4°. de brandveiligheid en

      • 5°. voor zover het woningen, woonketen of woonwagens betreft, het aantal personen dat in een dergelijk gebouw mag wonen;

    • b. het gebruik van open erven en terreinen en de staat, waarin deze zich moeten bevinden;

    • c. het tegengaan van bouwen op verontreinigde grond, voor zover dat bouwen betrekking heeft op bouwwerken, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen zullen verblijven en waarvoor vergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, is vereist. Deze voorschriften gelden niet voor bouwwerken die, ongeacht hun bestemming:

      • 1°. hoewel vergunningplichtig, naar hun aard en omvang gelijk zijn aan een bouwwerk als genoemd in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 42, eerste lid, of

      • 2°. de grond niet raken en waarbij het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.

      De voorschriften hebben in elk geval betrekking op:

      • 1°. het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem,

      • 2°. aard en omvang van het onderzoek, en

      • 3°. inrichting van het op te stellen onderzoeksrapport;

    • d. het slopen, waaronder begrepen voorschriften omtrent selectief slopen;

    • e. de vorm en de plaatsing van het kenteken van onbewoonbaarverklaring, bedoeld in artikel 31;

    • f. de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om woonvergunning als bedoeld in artikel 60 en van een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 61;

    • g. de overdraagbaarheid van een bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, een mededeling als bedoeld in artikel 42, eerste lid, onderdeel b, een woonvergunning als bedoeld in artikel 60 en een vergunning als bedoeld in artikel 61;

    • h. het uitvoeren van bouw- of sloopwerkzaamheden, waaronder in elk geval zijn begrepen voorschriften met betrekking tot:

      • 1°. de veiligheid op de bouw- of sloopplaats;

      • 2°. de tijdstippen waarop met het bouwen of het slopen mag worden en wordt begonnen;

      • 3°. de tijdstippen waarop met het bouwen of het slopen moet zijn begonnen en het bouwen of het slopen moet zijn beëindigd, alsmede de wijze van gereedmelding van het bouwen of het slopen;

      • 4°. de termijn gedurende welke het bouwen of het slopen ten hoogste mag stilliggen;

      • 5°. bescheiden die op de bouw- of sloopplaats aanwezig moeten zijn;

      • 6°. opmetingen, ontgravingen, opbrekingen en onderzoekingen, die met betrekking tot het bouwen of het slopen noodzakelijk zijn en

      • 7°. het tijdstip en de wijze van overleggen van kwaliteitsverklaringen en van nadere gegevens met betrekking tot de installaties voor drinkwater en energie, en

    • i. het stilleggen van bouwwerkzaamheden, bedoeld in artikel 100, derde lid, waaronder in elk geval is begrepen het voorschrift dat de bouwwerkzaamheden kunnen worden stilgelegd, indien blijkt dat niet is voldaan aan het voorschrift, bedoeld in het derde lid, onderdeel e, in verbinding met het vierde lid, of aan een ingevolge artikel 56 aan de verlening van de bouwvergunning verbonden voorwaarde.

  • 3 De bouwverordening bevat tevens voorschriften omtrent de wijze van inrichting en indiening van een aanvraag om bouwvergunning, bedoeld in artikel 40, eerste lid, waaronder in elk geval het voorschrift:

    • a. dat bij de aanvraag om bouwvergunning het in het tweede lid, onder 3°, bedoelde onderzoeksrapport wordt overgelegd, voor zover het verrichten van onderzoek naar de gesteldheid van de grond, overeenkomstig dat lid, verplicht is;

    • b. dat de aanvrager, indien het bouwen waarvoor bouwvergunning wordt aangevraagd tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet is vereist, gelijktijdig met de aanvraag om bouwvergunning de aanvraag om die andere vergunning indient, tenzij die andere vergunning reeds is aangevraagd, en bij de indiening van de aanvraag om bouwvergunning overlegt:

      • 1°. een afschrift van de aanvraag om die andere vergunning, dan wel

      • 2°. indien de beschikking op de aanvraag om die andere vergunning reeds is gegeven, een afschrift van die beschikking;

    • c. dat de aanvrager bij de aanvraag om bouwvergunning voorts onderstaande gegevens aan burgemeester en wethouders verstrekt:

      • 1°. de plaats van het bouwwerk alsmede de van belang zijnde kadastrale gegevens daarvan;

      • 2°. de aard van de bouwwerkzaamheden;

      • 3°. ingeval het bouwwerk wordt gebouwd krachtens aanneming van werk: de naam en het adres van de onderneming die het bouwwerk uitvoert;

      • 4°. ingeval het bouwwerk bedrijfsmatig in eigen beheer wordt gebouwd: de naam en het adres van de onderneming die in eigen beheer bouwt alsmede de naam en het adres van ondernemingen die deelnemen aan het bouwen en

      • 5°. ingeval het bouwwerk niet-bedrijfsmatig in eigen beheer wordt gebouwd: de naam en het adres van de opdrachtgever, de naam en het adres van ondernemingen die deelnemen aan het bouwen alsmede voor welk onderdeel de desbetreffende onderneming zorgdraagt;

    • d. dat de aanvrager, indien hij het bouwwerk geheel of gedeeltelijk krachtens aanneming van werk door een of meer ondernemingen laat uitvoeren, bij de aanvraag om bouwvergunning een door de desbetreffende Kamer van Koophandel en Fabrieken gewaarmerkte fotografische reproduktie van de over die onderneming of ondernemingen in het register, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen opgenomen gegevens, aan burgemeester en wethouders overlegt, en

    • e. dat de houder van de bouwvergunning, indien voorafgaande aan het bouwen dan wel gedurende het bouwen wijzigingen in de in onderdeel c genoemde gegevens optreden, deze wijzigingen binnen twee dagen na het optreden daarvan aan burgemeester en wethouders mededeelt en daarbij, voor zover van toepassing, gelijktijdig de daarmee samenhangende in onderdeel d bedoelde fotografische reproduktie overlegt.

  • 4 De bouwverordening bevat tevens voorschriften omtrent de wijze van inrichting en indiening van een melding van het voornemen tot het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 42, waaronder in elk geval zijn begrepen overeenkomstige voorschriften als die, bedoeld in het derde lid, onderdelen c, d en e.

  • 5 De bouwverordening kan voorschriften bevatten van stedebouwkundige aard. Tot die voorschriften kunnen behoren voorschriften met betrekking tot:

    • a. de wegen waaraan mag worden gebouwd;

    • b. de rooilijnen, en

    • c. de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar, mede uit het oogpunt van bereikbaarheid van die bouwwerken.

  • 6 De bouwverordening bevat voorts criteria omtrent redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, alsmede voorschriften omtrent de wijze waarop door een commissie van onafhankelijke deskundigen als bedoeld in de artikelen 42, tweede lid, en 48, eerste lid, wordt bezien of een te bouwen bouwwerk niet in strijd is met die eisen.

  • 7 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat in de bouwverordening voorschriften worden gegeven omtrent andere onderwerpen dan die, genoemd in het tweede tot en met zesde lid.

  • 8 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van eenheid in de bouwverordeningen regelen worden gegeven omtrent de inhoud van de voorschriften, bedoeld in het tweede tot en met vierde, zesde en zevende lid.

  • 9 De gemeenteraad brengt binnen een jaar na het in werking treden van de krachtens het achtste lid en de krachtens artikel 120 gegeven voorschriften de bouwverordening met die voorschriften in overeenstemming. Zolang de bouwverordening niet met die voorschriften in overeenstemming is gebracht, gelden die voorschriften rechtstreeks.

Artikel 9

  • 1 Voor zover de voorschriften van de bouwverordening niet overeenstemmen met de voorschriften van het desbetreffende bestemmingsplan blijven eerstbedoelde voorschriften buiten toepassing.

  • 2 De voorschriften van de bouwverordening blijven van toepassing indien het desbetreffende bestemmingsplan geen voorschriften bevat, die hetzelfde onderwerp regelen, tenzij het desbetreffende bestemmingsplan anders bepaalt.

Artikel 10

De in de bouwverordening vervatte voorschriften omtrent de rooilijnen en de plaatsing van bouwwerken ten opzichte van elkaar zijn niet van toepassing op het gedeeltelijk vernieuwen of veranderen van een bouwwerk, voor zover het te vernieuwen of veranderen gedeelte van dat bouwwerk overeenkomstig het destijds geldende recht in afwijking van die voorschriften tot stand is gekomen.

Artikel 11

  • 1 Bij een in de bouwverordening gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn van dat voorschrift vrijstelling te verlenen, tenzij het een voorschrift betreft waarmee de bouwverordening krachtens artikel 8, negende lid, in overeenstemming is gebracht.

  • 2 Bij een in de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, achtste lid, gegeven voorschrift kan worden bepaald, dat burgemeester en wethouders bevoegd zijn vrijstelling te verlenen van dat voorschrift.

  • 3 Aan een vrijstelling als bedoeld in het eerste of tweede lid, mogen slechts voorwaarden worden verbonden ter bescherming van de belangen, waarop de voorschriften, waarvan vrijstelling wordt verleend, het oog hebben.

Afdeling 3. De welstand

Artikel 12

  • 1 Het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk of standplaats, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, mogen niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats is of wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken als bedoeld in artikel 43.

  • 3 Bij de voorbereiding van een besluit als bedoeld in het eerste lid, worden in de gemeente bij dat besluit belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen betrokken overeenkomstig bij de bouwverordening gestelde regels.

Hoofdstuk III. Bijzondere maatregelen

Afdeling 1. Toezicht op bouwwerken, open erven en terreinen

Artikel 13

Burgemeester en wethouders gaan na:

  • a. welke woningen, woonketen en woonwagens ongeschikt zijn voor bewoning;

  • b. welke woningen, woonketen en woonwagens, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, voorzieningen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, behoeven;

  • c. welke woningen, woonketen en woonwagens worden gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening;

  • d. welke gebouwen, geen woningen, woonketen of woonwagens zijnde, voorzieningen als bedoeld in artikel 17, eerste lid, behoeven dan wel worden gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening;

  • e. welke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, of standplaatsen voorzieningen als bedoeld in artikel 18, eerste lid, behoeven dan wel worden gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, en

  • f. welke open erven en terreinen in een staat verkeren, die niet voldoet aan de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening dan wel worden gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening.

Afdeling 2. Aanschrijving tot het treffen van voorzieningen en tot het aanbrengen van verbeteringen

Artikel 14

  • 1 Indien een woning, woonkeet of woonwagen wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, schrijven burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen in de aanschrijving, bedoeld in het eerste lid, bepalen dat aan de aanschrijving in fasen binnen door hen te bepalen afzonderlijke termijnen mag worden voldaan.

  • 3 Indien een woning, woonkeet of woonwagen wordt bewoond op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, schrijven burgemeester en wethouders de hoofdbewoner of elke afzonderlijke bewoner aan binnen een door hen te bepalen termijn de bewoning in overeenstemming met die voorschriften te brengen.

Artikel 15

  • 1 Indien een woning of woongebouw uit het oogpunt van woongerief niet aan de eisen des tijds voldoet, doch door het aanbrengen van verbeteringen alsnog geheel of ten dele aan die eisen kan worden aangepast, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het aanbrengen van die verbeteringen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven verbeteringen aan te brengen.

  • 2 De verbeteringen waartoe kan worden aangeschreven, zijn:

    • a. het maken van een binnen de woning gelegen toiletruimte;

    • b. het maken van een binnen de woning gelegen badruimte;

    • c. het maken van een binnen de woning gelegen ruimte, waarin een opstelplaats voor een aanrecht en voor een kooktoestel zijn gesitueerd;

    • d. het thermisch isoleren van de uitwendige scheidingsconstructies;

    • e. het thermisch isoleren van de constructie die de scheiding vormt met de kruipruimte, en

    • f. het ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80%, indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.

  • 3 De aanschrijving omvat, indien nodig, mede van rechtswege de als gevolg van het aanbrengen van de in het tweede lid, onder a tot en met c, genoemde verbeteringen noodzakelijke wijziging van de indeling of van de inwendige constructie van de woning.

  • 4 In de aanschrijving kan worden bepaald dat daaraan in fasen mag worden voldaan.

Artikel 15a

  • 1 Indien een gehandicapte in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten bij het normale gebruik van de door hem bewoonde woning ergonomische beperkingen ondervindt, die door het verrichten van bouwkundige of woontechnische ingrepen in of aan de woning kunnen worden opgeheven of verminderd, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het verrichten van die ingrepen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven ingrepen te verrichten.

  • 2 Burgemeester en wethouders vaardigen een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid slechts uit voor zover voor het verrichten van die ingrepen geldelijke steun kan worden verleend.

Artikel 16

  • 1 Behoudens in geval van gevaar of ernstige hinder schrijven burgemeester en wethouders, indien zij voornemens zijn een aanschrijving als bedoeld in artikel 14, eerste lid, uit te vaardigen en de woning naar hun oordeel tevens verbeteringen behoeft, als bedoeld in artikel 15, waartoe kan worden aangeschreven, of ingrepen behoeft, als bedoeld in artikel 15a, degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen of het aanbrengen van de verbeteringen of het verrichten van de ingrepen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aangegeven voorzieningen te treffen en de door hen aan te geven verbeteringen aan te brengen of de door hen aan te geven ingrepen te verrichten.

  • 2 Indien burgemeester en wethouders voornemens zijn een aanschrijving als bedoeld in artikel 15 uit te vaardigen en de woning naar hun oordeel tevens voorzieningen als bedoeld in artikel 14, eerste lid, of ingrepen als bedoeld in artikel 15a behoeft, schrijven zij degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het aanbrengen van de verbeteringen en het treffen van de voorzieningen of het verrichten van de ingrepen bevoegd is, aan binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven verbeteringen aan te brengen en de door hen aan te geven voorzieningen te treffen of door hen aan te geven ingrepen te verrichten.

  • 3 Burgemeester en wethouders kunnen in de aanschrijving, bedoeld in het eerste of tweede lid, bepalen dat aan de aanschrijving in fasen binnen door hen te bepalen afzonderlijke termijnen mag worden voldaan.

Artikel 17

  • 1 Indien een gebouw, niet zijnde een woning, woonkeet of woonwagen, wegens strijd met de in artikel 2, eerste lid, bedoelde voorschriften of uit anderen hoofde noodzakelijk voorzieningen behoeft dan wel wegens strijd met de in artikel 2, tweede lid, bedoelde voorschriften voorzieningen behoeft, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van die voorzieningen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven voorzieningen te treffen.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen in de aanschrijving, bedoeld in het eerste lid, bepalen dat aan de aanschrijving in fasen binnen door hen te bepalen afzonderlijke termijnen mag worden voldaan.

  • 3 Indien een gebouw als bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, kunnen burgemeester en wethouders de hoofdgebruiker of elke afzonderlijke gebruiker aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn het gebruik in overeenstemming met die voorschriften te brengen.

  • 4 Indien de aanschrijving, bedoeld in het derde lid, geschiedt met het oog op gevaar of ernstige hinder, kunnen burgemeester en wethouders in de aanschrijving tevens bepalen dat gedurende de in dat lid bedoelde termijn het gebruik van het gebouw moet worden gestaakt.

Artikel 17a

  • 1 Indien een gebouw, niet zijnde een woning, woongebouw, woonwagen of woonkeet, uit het oogpunt van energiezuinigheid niet aan de eisen des tijds voldoet, doch door het aanbrengen van verbeteringen alsnog geheel of ten dele aan die eisen kan worden aangepast, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het aanbrengen van die verbeteringen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven verbeteringen aan te brengen.

  • 2 De verbeteringen waartoe kan worden aangeschreven, zijn:

    • a. het thermisch isoleren van de uitwendige scheidingsconstructies;

    • b. het thermisch isoleren van de constructie die de scheiding vormt met de kruipruimte, en

    • c. het ten behoeve van de verwarmingsinstallatie plaatsen van een verwarmingsketel met een opwekkingsrendement van ten minste 80%, indien de bestaande verwarmingsketel ten minste tien jaren oud is.

  • 3 In de aanschrijving kan worden bepaald dat daaraan in fasen mag worden voldaan.

Artikel 17b

Artikel 16 is van overeenkomstige toepassing op een gebouw, niet zijnde een woning, woongebouw, woonwagen of woonkeet.

Artikel 18

  • 2 Indien een bouwwerk of standplaats als bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, kunnen burgemeester en wethouders de hoofdgebruiker of elke afzonderlijke gebruiker aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn het gebruik in overeenstemming met die voorschriften te brengen.

Artikel 19

Indien het uiterlijk van een bouwwerk of standplaats, voor het bouwen waarvan bouwvergunning als bedoeld in artikel 40, eerste lid, is verleend, in ernstige mate strijdig is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het opheffen van die strijdigheid bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de door hen aan te geven daartoe strekkende voorzieningen te treffen.

Artikel 20

  • 1 Indien de staat van een open erf of terrein niet voldoet aan de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, kunnen burgemeester en wethouders degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn de staat in overeenstemming met die voorschriften te brengen.

  • 2 Indien een open erf of terrein als bedoeld in het eerste lid, wordt gebruikt op een wijze, die niet in overeenstemming is met de desbetreffende voorschriften van de bouwverordening, kunnen burgemeester en wethouders de hoofdgebruiker of elke afzonderlijke gebruiker aanschrijven binnen een door hen te bepalen termijn het gebruik in overeenstemming met die voorschriften te brengen.

Artikel 21

  • 1 Degene, tot wie een aanschrijving is gericht, of zijn rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

  • 2 Indien burgemeester en wethouders in de aanschrijving vermelden, dat deze verband houdt met gevaar of ernstige hinder, moet degene, tot wie de aanschrijving is gericht, of zijn rechtsopvolger, ook al is die aanschrijving nog niet onherroepelijk, bij voorraad aan die aanschrijving voldoen.

  • 3 Indien tegen een aanschrijving als bedoeld in het tweede lid, een bezwaarschrift is ingediend of beroep is ingesteld en het bezwaarschrift gegrond is verklaard of de beslissing op het beroep inhoudt dat ten onrechte is aangeschreven, vergoedt de gemeente de schade die het gevolg is van het bij voorraad voldoen aan de aanschrijving.

Artikel 22

  • 1 In afwijking van artikel 1590 van Boek 7A van het Burgerlijk Wetboek, is elke bewoner van een woning of een gebruiker van een gebouw verplicht het aanbrengen of verrichten van de in een aanschrijving als bedoeld in artikel 15, eerste lid, 15a, [tekstcorrectie :“eerste lid”” moet zijn “eerste lid,”] 16, 17a of 17b genoemde verbeteringen of ingrepen door of vanwege degene, tot wie de aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger te gedogen.

  • 2 Ingeval enige bewoner van een woning niet voldoet aan de in het eerste lid bedoelde gedoogplicht, zijn de door de burgemeester en wethouders aan te wijzen personen bevoegd zonder toestemming van die bewoner de woning binnen te treden ten einde de in de aanschrijving aangegeven verbeteringen aan te brengen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

  • 3 Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan het bepaalde in het tweede lid op verzoek van en na overleg met degene tot wie de in het eerste lid bedoelde aanschrijving is gericht of diens rechtsopvolger.

  • 4 Een machtiging tot binnentreden wordt niet gegeven dan nadat burgemeester en wethouders de in het tweede lid bedoelde bewoner schriftelijk hebben gewaarschuwd.

  • 5 Indien ten behoeve van een woning waarop een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, rust, wijzigingen moeten worden aangebracht in een andere woning of ander gebouw, is de eigenaar van die andere woning of dat andere gebouw of diens rechtsopvolger alsmede iedere bewoner van die andere woning of iedere gebruiker van dat andere gebouw, na schriftelijke aanzegging door burgemeester en wethouders, verplicht het aanbrengen van die wijzigingen door of vanwege degene, tot wie de aanschrijving is gericht, of zijn rechtsopvolger te gedogen. Het tweede tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 23

  • 1 Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving, niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten en de aanschrijving betrekking heeft op een woning, woonkeet of woonwagen, laten zij bij die aanschrijving de keuze tussen enerzijds het uitvoeren van de aanschrijving en anderzijds het binnen een door hen in de aanschrijving te bepalen termijn staken of doen staken van de bewoning.

  • 2 Burgemeester en wethouders zijn niet verplicht de in het eerste lid genoemde keuze te laten ingeval de woning of woonwagen behoort tot een in het belang van een evenwichtige en rechtvaardige verdeling van schaarse woonruimte bij verordening aangewezen categorie van woningen of woonwagens.

  • 3 Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving, niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten en de aanschrijving betrekking heeft op een niet tot bewoning bestemd gebouw, een bouwwerk, niet zijnde een gebouw, dan wel op een standplaats, laten zij bij die aanschrijving de keuze tussen enerzijds het treffen van de voorzieningen en anderzijds het binnen een door hen in de aanschrijving te bepalen termijn staken of doen staken van het gebruik, in verband waarmede de voorzieningen worden gelast.

  • 4 In afwijking van het eerste en derde lid kunnen burgemeester en wethouders, indien zij van oordeel zijn dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving, niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten en de aanschrijving geschiedt met het oog op ernstige strijdigheid met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, bij die aanschrijving de keuze laten tussen enerzijds het uitvoeren van de aanschrijving en anderzijds het binnen een door hen in de aanschrijving te bepalen termijn slopen van het bouwwerk of de standplaats, met dien verstande dat indien het slopen krachtens enig wettelijk voorschrift verboden is, zij slechts aanschrijven tot het treffen van de voorzieningen.

Artikel 24

Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat de kosten, verbonden aan de uitvoering van een aanschrijving als bedoeld in artikel 23, eerste of derde lid, niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten opbrengsten en de aanschrijving geschiedt met het oog op gevaar of ernstige hinder, kunnen zij, in plaats van de in die leden bedoelde keuze, de keuze laten tussen het treffen van de voorzieningen en het binnen een door hen in de aanschrijving te bepalen termijn slopen van het bouwwerk of de standplaats, met dien verstande dat indien het slopen ingevolge enig wettelijk voorschrift verboden is, zij de keuze, bedoeld in die leden, laten.

Artikel 25

Behoudens in geval van gevaar of ernstige hinder vaardigen burgemeester en wethouders gedurende drie jaren na de bekendmaking van een aanschrijving tot het treffen van voorzieningen of het aanbrengen van verbeteringen met betrekking tot hetzelfde bouwwerk of dezelfde standplaats niet wederom een dergelijke aanschrijving uit.

Artikel 26

  • 1 Spoedeisende gevallen uitgezonderd gaan burgemeester en wethouders niet over tot toepassing van bestuursdwang in geval van strijd met:

    • a. een bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschrift omtrent bouwwerken of standplaatsen;

    • b. een in de bouwverordening gegeven voorschrift omtrent bestaande bouwwerken, standplaatsen of open erven en terreinen, of

    • c. redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid,

    dan nadat zij de aanschrijving hebben uitgevaardigd, de termijn, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht is verstreken of, indien gedurende die termijn op grond van artikel 8:81 van die wet een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, dat verzoek is afgewezen, en de in die aanschrijving bepaalde termijn is verstreken.

  • 2 Burgemeester en wethouders kunnen de beschikking tot toepassing van bestuursdwang gelijktijdig met de desbetreffende aanschrijving bekendmaken. Deze beschikking tot toepassing van bestuursdwang wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop zij betrekking heeft.

  • 3 Ingeval burgemeester en wethouders een aanschrijving met toepassing van artikel 23, eerste of derde lid, of artikel 24 hebben uitgevaardigd, is het eerste lid van toepassing, met dien verstande dat zij, indien niet is voldaan aan enig in de aanschrijving genoemd alternatief, tot één van die alternatieven kunnen dwingen.

Artikel 27

  • 1 De inspecteur kan bij met redenen omkleed voorstel burgemeester en wethouders verzoeken een aanschrijving met betrekking tot een woning, woonkeet, woonwagen of standplaats uit te vaardigen.

  • 2 Burgemeester en wethouders nemen naar aanleiding van een voorstel als bedoeld in het eerste lid, binnen vier weken na de dag, waarop zij dat voorstel hebben ontvangen, een beslissing.

Artikel 28

  • 1 Burgemeester en wethouders doen mededeling van een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, 15, 15a, 16, 17, eerste lid, 17a, eerste lid, 17b, 18, eerste lid, voor zover deze betrekking heeft op een standplaats, of 19, door toezending van een afschrift aan de hoofdbewoner of iedere afzonderlijke bewoner van de woning, woonkeet of woonwagen dan wel hoofdgebruiker of iedere afzonderlijke gebruiker van het gebouw, niet zijnde een woning, woonkeet of woonwagen, of van de standplaats, alsmede aan een ieder die als beslaglegger of hypotheekhouder is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Toezending van het in het eerste lid bedoelde afschrift aan een beslaglegger of hypotheekhouder geschiedt aan de bij het beslag, onderscheidenlijk de inschrijving van de hypotheek gekozen woonplaats.

  • 3 Burgemeester en wethouders doen voorts zo spoedig mogelijk een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek. Artikel 24, eerste lid, van Boek 3 van dat wetboek is niet van toepassing.

  • 4 Zodra aan een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, is voldaan, deze met toepassing van bestuursdwang ten uitvoer is gelegd en de daaraan verbonden kosten zijn voldaan, dan wel deze aanschrijving is ingetrokken, doen burgemeester en wethouders daarvan schriftelijk binnen twee weken mededeling aan degene, tot wie de aanschrijving was gericht, alsmede aan de overige in dat lid bedoelde personen.

  • 5 Burgemeester en wethouders doen voorts een mededeling als bedoeld in het vierde lid, zo spoedig mogelijk inschrijven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 6 Het vierde en vijfde lid zijn eveneens van toepassing indien een aanschrijving als bedoeld in het eerste lid, vervalt op een andere wijze dan genoemd in het vierde lid, of indien burgemeester en wethouders ingevolge artikel 29, tweede lid, besluiten tot onbewoonbaarverklaring van de woning of woonwagen.

Afdeling 3. Onbewoonbaarverklaring

Artikel 29

  • 1 Indien een woning of woonwagen ongeschikt is voor bewoning en door het treffen van voorzieningen als bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, of 16, niet alsnog in bewoonbare staat kan worden gebracht, wordt die woning of woonwagen door burgemeester en wethouders, de inspecteur gehoord, onbewoonbaar verklaard.

  • 2 Burgemeester en wethouders besluiten eveneens tot onbewoonbaarverklaring van een woning of woonwagen, indien aan een aanschrijving als bedoeld in de artikelen 14, eerste lid, of 16, niet is voldaan, de woning of woonwagen ongeschikt is voor bewoning en geen bestuursdwang wordt toegepast.

  • 3 Een beslissing tot onbewoonbaarverklaring omvat tevens een bevel tot ontruiming van de woning of woonwagen binnen een bij die beslissing te bepalen termijn van ten hoogste zes maanden na de dag, waarop de beslissing tot onbewoonbaarverklaring van kracht is geworden.

  • 4 Burgemeester en wethouders kunnen, in afwijking van het derde lid, een langere termijn stellen dan zes maanden, indien de woning of woonwagen deel uitmaakt van een door de gemeenteraad, de inspecteur gehoord, vastgesteld plan, dat binnen een daarbij te bepalen termijn de geleidelijke ontruiming verzekert van de in dat plan aangewezen voor onbewoonbaarverklaring in aanmerking komende woningen of woonwagens.

  • 5 De in het derde lid bedoelde termijn kan door burgemeester en wethouders, de inspecteur gehoord, telkens met ten hoogste één jaar worden verlengd.

  • 6 Burgemeester en wethouders maken een beslissing tot onbewoonbaarverklaring zo spoedig mogelijk bekend aan degene, die als eigenaar of uit anderen hoofde bevoegd is de woning of woonwagen alsnog in bewoonbare staat te brengen, aan de hoofdbewoner of iedere afzonderlijke bewoner, aan een ieder die als beslaglegger of hypotheekhouder is ingeschreven in de openbare registers, bedoeld in afdeling 3.1.2 van het Burgerlijk Wetboek en aan de inspecteur.

  • 7 De bekendmaking, bedoeld in het zesde lid, aan een beslaglegger of hypotheekhouder geschiedt aan de bij het beslag, onderscheidenlijk de inschrijving van de hypotheek gekozen woonplaats.

Artikel 30

  • 1 De inspecteur kan bij met redenen omkleed voorstel burgemeester en wethouders verzoeken een woning of woonwagen onbewoonbaar te verklaren.

  • 2 Burgemeester en wethouders nemen naar aanleiding van een voorstel als bedoeld in het eerste lid, binnen dertien weken na de dag, waarop zij dat voorstel hebben ontvangen, een beslissing.

Artikel 31

Zodra de beslissing tot onbewoonbaarverklaring van kracht is geworden, wordt door burgemeester en wethouders aan de onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen een kenteken aangebracht, waarop duidelijk is vermeld dat de woning of woonwagen onbewoonbaar is verklaard.

Artikel 32

  • 1 Het is verboden een onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen na de dag, waarop het in artikel 31 bedoelde kenteken is aangebracht, als woning of woonwagen in gebruik te hebben, te nemen of te geven.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde verbod geldt niet ten aanzien van degene, die de woning of woonwagen op de dag waarop het in artikel 31 bedoelde kenteken is aangebracht reeds gedurende ten minste zes maanden onafgebroken bewoont, zolang die bewoning niet wordt onderbroken en de termijn van ontruiming niet is verstreken.

Artikel 33

Indien na het verstrijken van de overeenkomstig artikel 29 gestelde termijn van ontruiming de bewoning van de onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen voortduurt dan wel die woning of woonwagen in strijd met artikel 32 wordt bewoond, beslissen burgemeester en wethouders tot toepassing van bestuursdwang.

Artikel 34

Indien burgemeester en wethouders bestuursdwang toepassen ingeval na het verstrijken van de termijn van ontruiming, bedoeld in artikel 29, de bewoning van de onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen voortduurt dan wel die woning of woonwagen in strijd met artikel 32 wordt bewoond, wordt de daartoe strekkende beschikking tevens bekendgemaakt aan de personen, genoemd in artikel 29, zesde lid. Artikel 29, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 36

  • 1 Indien een onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen na verloop van de ingevolge artikel 29 gestelde ontruimingstermijn gevaar of ernstige hinder veroorzaakt, besluiten burgemeester en wethouders tot het slopen van die woning of woonwagen of tot het nemen van andere maatregelen, waardoor het gevaar of de hinder wordt weggenomen.

  • 2 Burgemeester en wethouders maken een beslissing als bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk bekend aan de personen, genoemd in artikel 29, zesde lid. Artikel 29, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De eigenaar van een woning of woonwagen als bedoeld in het eerste lid, of zijn rechtsopvolger, is verplicht het slopen of het nemen van andere maatregelen als bedoeld in dat lid, te gedogen en is de daaraan verbonden kosten verschuldigd, tenzij die kosten redelijkerwijs niet te zijnen laste behoren te komen.

  • 4 Bij de mededeling van een beslissing als bedoeld in het eerste lid, vermelden burgemeester en wethouders tevens of en in hoeverre de in het derde lid bedoelde kosten ten laste komen van de eigenaar van de woning of woonwagen.

Artikel 37

  • 1 Indien burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat een onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen weer geschikt is geworden voor bewoning, besluiten zij, de inspecteur gehoord, tot opheffing van de onbewoonbaarverklaring.

  • 2 Burgemeester en wethouders maken een beslissing als bedoeld in het eerste lid, zo spoedig mogelijk bekend aan de personen, genoemd in artikel 29, zesde lid. Artikel 29, zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 3 Nadat de onbewoonbaarverklaring ingevolge het eerste lid is opgeheven, wordt het in artikel 31 bedoelde kenteken zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders verwijderd.

Artikel 38

  • 1 De onbewoonbaarverklaring vervalt met ingang van de dag na de dag, waarop burgemeester en wethouders aan de personen, genoemd in artikel 29, zesde lid, hebben medegedeeld dat de woning of woonwagen niet meer als woning of woonwagen wordt aangemerkt.

  • 2 De mededeling, bedoeld in het eerste lid, aan een beslaglegger of hypotheekhouder geschiedt aan de bij het beslag, onderscheidenlijk de inschrijving van de hypotheek gekozen woonplaats.

  • 3 Nadat de onbewoonbaarverklaring ingevolge het eerste lid is vervallen, wordt het in artikel 31 bedoelde kenteken zo spoedig mogelijk door burgemeester en wethouders verwijderd.

Hoofdstuk IV. Vergunningen

Afdeling 1. Bouwvergunning

Artikel 40

  • 1 Het is verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning).

  • 2 Ingeval een caravan als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, onderdeel 1, van de Kampeerwet, is aan te merken als bouwwerk, is niettemin voor het plaatsen daarvan geen bouwvergunning vereist in de gevallen, bedoeld in het vierde lid van genoemd artikel.

Artikel 41

Van een aanvraag om bouwvergunning wordt binnen twee weken na ontvangst daarvan door burgemeester en wethouders kennisgegeven in een van gemeentewege uitgegeven blad of een dag-, nieuws- of huis-aan-huisblad.

Artikel 42

  • 1 In afwijking van artikel 40, eerste lid, is geen bouwvergunning vereist voor het bouwen van bij algemene maatregel van bestuur aangegeven bouwwerken, mits:

    • a. het voornemen tot het bouwen van een dergelijk bouwwerk schriftelijk, overeenkomstig de ingevolge artikel 8, vierde lid, gegeven voorschriften, bij burgemeester en wethouders is gemeld en

    • b. voorzover het derde of vierde lid niet van toepassing is, burgemeester en wethouders binnen vijf weken na de dag waarop zij de melding hebben ontvangen aan de melder hebben medegedeeld dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in de algemene maatregel van bestuur en dat, voor zover van toepassing, dat bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, dan wel die mededeling ingevolge het zesde lid van rechtswege is gedaan.

  • 2 Alvorens te beslissen, kunnen burgemeester en wethouders de melding voor advies voorleggen aan een commissie van onafhankelijke deskundigen die beziet of het bouwwerk niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn.

  • 3 Ingeval burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het eerste lid van toepassing is, doch het desbetreffende geldende bestemmingsplan zich tegen het bouwen van het bouwwerk verzet, delen zij binnen de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn aan de melder mede dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in het eerste lid, doch dat het desalniettemin niet mag worden gebouwd tenzij burgemeester en wethouders met inachtneming van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ingevolge artikel 19, tweede of derde lid, van die wet vrijstelling verlenen van dat plan.

  • 4 Ingeval burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat het eerste lid van toepassing is, doch voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden gebouwd, voordat de melding bij burgemeester en wethouders is ingekomen, een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd, en het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan zich tegen het bouwen van het bouwwerk verzet, delen zij binnen de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn aan de melder mede dat het gemelde bouwwerk een bouwwerk is als bedoeld in het eerste lid, doch dat het desalniettemin niet mag worden gebouwd tenzij burgemeester en wethouders met inachtneming van artikel 19a van de Wet op de Ruimtelijke Ordening hebben beslist voornemens te zijn met overeenkomstige toepassing van artikel 19, tweede of derde lid, van die wet vrijstelling te verlenen van het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan.

  • 5 Een melding waarop het derde of vierde lid van toepassing is, wordt aangemerkt mede een verzoek om vrijstelling als bedoeld in die leden in te houden.

  • 6 Ingeval burgemeester en wethouders binnen de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde termijn geen mededeling als bedoeld in dat lid, het derde lid of het vierde lid, aan de melder hebben gedaan, is de mededeling, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, van rechtswege gedaan, tenzij burgemeester en wethouders binnen die termijn aan de melder hebben medegedeeld dat voor het gemelde bouwwerk bouwvergunning is vereist.

  • 7 Ingeval burgemeester en wethouders toepassing hebben gegeven aan het derde of vierde lid, en niet binnen acht weken na de dag waarop zij de melding hebben ontvangen, de aanvraag met de daarop betrekking hebbende stukken ingevolge artikel 19a, vierde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening door burgemeester en wethouders ter inzage is gelegd, is de in het derde lid van dit artikel bedoelde vrijstelling van rechtswege verleend dan wel de in het vierde lid van dit artikel bedoelde beslissing van rechtswege genomen.

  • 8 Een mededeling als bedoeld in het zesde lid en een vrijstelling of belissing als bedoeld in het zevende lid, worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht.

  • 9 Een bouwwerk als bedoeld in dit artikel, moet overeenkomstig de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde melding en de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften worden gebouwd.

  • 10 Met het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in dit artikel, moet zijn begonnen binnen dertien weken na de dag waarop de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde mededeling is gedaan dan wel ingevolge het zesde lid van rechtswege is gedaan, de in het derde lid bedoelde vrijstelling is verleend en daarvan aan de melder mededeling is gedaan dan wel die vrijstelling ingevolge het zevende lid van rechtswege is verleend, of de in het vierde lid bedoelde beslissing is genomen en daarvan aan de melder mededeling is gedaan dan wel die beslissing ingevolge het zevende lid van rechtswege is genomen.

  • 11 Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 43

  • 1 In afwijking van artikel 40, eerste lid, is voorts geen bouwvergunning vereist voor:

    • a. het bouwen ingevolge een aanschrijving van burgemeester en wethouders;

    • b. werkzaamheden behorende tot het gewone onderhoud;

    • c. het op een zij- of achtererf van een woning of een ander gebouw dan wel op een standplaats bouwen van een bouwwerk waarvan de hoogte niet meer is dan 1 m en de bruto-oppervlakte niet meer is dan 2 m2, mits de toevoeging van het bouwwerk niet tot gevolg heeft dat het bij die woning of dat andere gebouw aansluitend zij- of achtererf dan wel die standplaats voor meer dan 50% is bebouwd;

    • d. het op een erf van een gebouw of standplaats plaatsen van een overkapping, die strekt tot vergroting van het woongenot van het gebruik van het gebouw of de standplaats, met dien verstande dat:

      • 1°. de hoogte van de voet af gemeten niet meer is dan 2,7 meter;

      • 2°. de bruto-oppervlakte, horizontaal gemeten, niet meer is dan 20 m2;

      • 3°. door de plaatsing het bij het gebouw aansluitende erf voor niet meer dan 50% is bebouwd;

      • 4°. bij plaatsing voor de voorgevelrooilijn, de overkapping geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft;

      • 5°. bij plaatsing achter de voorgevelrooilijn, de overkapping maximaal drie wanden heeft waarvan er maximaal twee tot de constructie behoren;

    • e. het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd;

    • f. het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van beperkte omvang op of over een (openbare) weg, een spoorweg of in een (openbaar) vaarwater en in de daarbij behorende bermen ten dienste van het weg-, spoorweg-, water- of luchtverkeer, de waterhuishouding, de energievoorziening of het telecommunicatieverkeer, alsmede het plaatsen van straatmeubilair;

    • g. het bouwen van een gebouw met een inhoud van ten hoogste 3 m3 ten behoeve van het telecommunicatieverkeer;

    • h. het plaatsen van tuinmeubilair waarvan de hoogte van de voet af gemeten niet meer is dan 2 m;

    • i. het achter de voorgevelrooilijn plaatsen van een antenne, waaronder begrepen een schotelantenne met een doorsnede van ten hoogste 1 m, waarvan de hoogte, gemeten vanaf de voet van de antenne, niet meer is dan 5 m;

    • j. het plaatsen van een elektronische sirene waarmee bij (dreigende) calamiteiten de bevolking kan worden gewaarschuwd, of

    • k. het plaatsen van een erf- of terreinafscheiding, waarvan de hoogte, van de voet af gemeten, niet meer is dan 1 m. Indien de afscheiding wordt geplaatst op of rondom een erf- of terrein waarop een gebouw staat, dan mag de afscheiding die achter de voorgevelrooilijn staat, ten hoogste 2 m zijn,

    mits wordt gebouwd overeenkomstig de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften.

  • 2 Het eerste lid is, met uitzondering van onderdeel b, niet van toepassing op een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening.

  • 3 Indien een bouwactiviteit als bedoeld in het eerste lid, wordt verricht in een beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de Monumentenwet 1988, is die bouwactiviteit een meldingplichtig bouwwerk als bedoeld in artikel 42, eerste lid. Dit geldt niet voor het bouwen ingevolge een aanschrijving.

  • 4 Het derde lid is niet van toepassing indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de bouwactiviteit niet leidt tot aantasting van de karakteristieke waarden van het beschermde stads- of dorpsgezicht..

Artikel 44

De bouwvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien:

  • a. het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, niet voldoet aan de bij of krachtens de in de artikelen 2 en 120 bedoelde algemene maatregelen van bestuur gegeven voorschriften of, voor zover van toepassing, de voorschriften, bedoeld in artikel 7a;

  • b. het bouwwerk niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening en, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, aan de voorschriften die bij een in artikel 8, achtste lid, of bij of krachtens een in artikel 120 bedoelde algemene maatregel van bestuur zijn gegeven;

  • c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen;

  • d. het bouwwerk naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet voldoet aan artikel 12, eerste lid, of

  • e. voor het bouwwerk een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988 of een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening is vereist en deze is geweigerd.

Artikel 45

  • 1 In een bouwvergunning voor:

    • a. een woonkeet;

    • b. een bouwwerk, bestemd om in een tijdelijke behoefte, niet zijnde bewoning, te voorzien;

    • c. een bouwwerk dat slechts toelaatbaar is ingevolge een voorlopige bestemming of

    • d. een bouwwerk ten aanzien waarvan artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt toegepast,

    wordt een termijn gesteld, na het verstrijken waarvan het bouwwerk niet langer in stand mag worden gehouden.

  • 2 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en b, is de termijn ten hoogste vijf jaren.

  • 3 In het geval, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, wordt de termijn vastgesteld overeenkomstig hetgeen bij het bestemmingsplan omtrent de duur van de bestemming is bepaald.

  • 5 De termijnen kunnen worden verlengd, met dien verstande dat:

    • a. de termijn ten aanzien van een woonkeet slechts kan worden verlengd, indien een kortere termijn dan vijf jaren is gesteld, en wel tot ten hoogste vijf jaren;

    • b. de termijn ten aanzien van een bouwwerk dat slechts toelaatbaar is ingevolge een voorlopige bestemming slechts kan worden verlengd, indien de duur van de bestemming inmiddels is verlengd en

    • c. de termijn ten aanzien van een bouwwerk waarop artikel 17 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is toegepast, slechts kan worden verlengd, indien de termijn, bedoeld in dat artikel, is verlengd.

  • 6 In de gevallen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, is de rechthebbende na het verstrijken van de gestelde termijn verplicht binnen dertien weken na aanzegging daartoe van burgemeester en wethouders te zijner keuze het bouwwerk hetzij te slopen hetzij in overeenstemming te brengen met de ter zake geldende voorschriften of eisen.

Artikel 46

  • 1 Burgemeester en wethouders beslissen omtrent een aanvraag om bouwvergunning binnen dertien weken na de dag waarop zij de aanvraag hebben ontvangen.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders hun beslissing eenmaal voor ten hoogste dertien weken verdagen. Een beslissing tot verdaging behoeft de goedkeuring van de gemeenteraad.

  • 4 Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het eerste lid is de bouwvergunning van rechtswege verleend.

  • 6 Indien de vergunning een woonkeet betreft, doen burgemeester en wethouders tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling van de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de inspecteur.

  • 7 Indien de vergunning een bouwwerk betreft dat behoort tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, doen burgemeester en wethouders tegelijkertijd of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking mededeling van de in het eerste lid bedoelde beslissing aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg.

Artikel 47

  • 1 Van de in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde bevoegdheid om de aanvraag wegens onvolledigheid niet te behandelen, kan slechts gebruik worden gemaakt indien de aanvrager binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen. De door burgemeester en wethouders ingevolge dat artikel te stellen termijn bedraagt twee weken.

Artikel 48

  • 1 Alvorens te beslissen op een aanvraag om bouwvergunning, leggen burgemeester en wethouders de aanvraag zo spoedig mogelijk voor advies voor aan een commissie van onafhankelijke deskundigen die beziet of het bouwwerk dan wel de standplaats niet in strijd is met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, tenzij bij besluit van de gemeenteraad is bepaald dat voor het gebied waarin het bouwwerk of de standplaats wordt gebouwd, die eisen niet van toepassing zijn.

  • 2 Het eerste lid is niet van toepassing, indien bij voorbaat vaststaat dat de bouwvergunning reeds op een andere grond dan die, genoemd in artikel 44, onderdeel d, moet worden geweigerd.

Artikel 49

  • 3 Indien burgemeester en wethouders, of in voorkomend geval, de gemeenteraad de vrijstelling hebben onderscheidenlijk heeft verleend en niet wordt voldaan aan het eerste of tweede lid, is de bouwvergunning van rechtswege verleend.

Artikel 50

  • 1 In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning aan indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en voor het gebied, waarin het bouwwerk zal worden uitgevoerd, voordat de aanvraag is ingekomen een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in werking is getreden, een ontwerp voor een bestemmingsplan of voor een herziening daarvan ter inzage is gelegd, een bestemmingsplan of een herziening daarvan is vastgesteld, dan wel een bestemmingsplan of een herziening daarvan na vaststelling ter inzage is gelegd.

  • 4 In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan dan wel met het provinciaal en nationaal ruimtelijk beleid. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.

  • 5 In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning eveneens verlenen indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan, mits het bouwplan is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vergunning geen bezwaar hebben. Het besluit tot vergunningverlening bevat een beschrijving van het betrokken bouwplan, de ruimtelijke onderbouwing en de afwegingen die aan het verlenen van vergunning ten grondslag liggen. Artikel 19a, eerste, vierde tot en met elfde lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is van overeenkomstige toepassing. Het besluit houdende verlening van de verklaring van geen bezwaar wordt geacht voor de mogelijkheid van beroep ingevolge hoofdstuk 8 van de Algemene wet bestuursrecht deel uit te maken van de beschikking waarop het betrekking heeft.

  • 6 In afwijking van het eerste lid kunnen burgemeester en wethouders de bouwvergunning eveneens verlenen indien het bouwplan in strijd is met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan of met de in voorbereiding zijnde herziening daarvan en het betreft:

  • 7 Op de voorbereiding van het besluit tot vergunningverlening is de in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht geregelde procedure van toepassing, met dien verstande dat

    • a. de aanvraag gedurende vier weken ter inzage ligt, en

    • b. gedurende de termijn van terinzageligging een ieder schriftelijk zijn zienswijze omtrent de aanvraag kenbaar kan maken.

  • 8 Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het tweede lid, na de bekendmaking van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het vijfde lid, of na de terinzageligging, bedoeld in het zevende lid, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.

Artikel 51

  • 1 In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en de aanvraag een bouwwerk betreft, behorend tot een beschermd stads- of dorpsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988, waarvoor nog geen ter bescherming daarvan strekkend bestemmingsplan geldt.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanhouding duurt totdat omtrent goedkeuring van een ter voldoening aan artikel 36, tweede lid, van de Monumentenwet 1988 vast te stellen of te herzien bestemmingsplan onherroepelijk is beslist.

  • 3 Onverminderd artikel 50, vierde en vijfde lid, kunnen burgemeester en wethouders, in afwijking van het eerste lid, de bouwvergunning verlenen indien het bouwplan niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde, ter bescherming van het beschermde stads- of dorpsgezicht strekkende bestemmingsplan en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen dat zij tegen het verlenen van de vergunning geen bezwaar hebben.

  • 5 Na het verstrijken van de aanhoudingsduur, bedoeld in het tweede lid, of na de bekendmaking van de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in het derde lid, beslissen burgemeester en wethouders omtrent de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46.

Artikel 51a

Indien in een samenwerkingsgebied als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering een regionaal openbaar lichaam als bedoeld in die wet is ingesteld en dat gebied begrepen is in een regionaal structuurplan, horen gedeputeerde staten tevens het dagelijks bestuur van het openbaar lichaam alvorens zij besluiten omtrent de verklaring van geen bezwaar, bedoeld in artikel 50.

Artikel 52

  • 1 In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is om de vergunning te weigeren en het bouwen tevens is aan te merken als het oprichten of veranderen van een inrichting waarvoor een vergunning krachtens artikel 8.1 van de Wet milieubeheer of artikel 15, onderdeel b, van de Kernenergiewet is vereist, tenzij de beschikking op de aanvraag om laatstbedoelde vergunning reeds is gegeven, en

    • a. tegen het ontwerp van de beschikking geen bedenkingen zijn ingebracht en de beschikking niet afwijkt van dat ontwerp, of

    • b. indien het onder a gestelde niet van toepassing is:

      • 1°. zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van die beschikking ter inzage is gelegd, of

      • 2°. binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan en op dat verzoek is beslist.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt:

    • a. indien de beschikking op de aanvraag om de ingevolge de in het eerste lid genoemde wetten vereiste vergunning is gegeven, tegen het ontwerp van die beschikking geen bedenkingen zijn ingebracht en de beschikking niet afwijkt van dat ontwerp: op de dag waarop burgemeester en wethouders van het ingevolge de in het eerste lid genoemde wetten bevoegde gezag een exemplaar van die beschikking hebben ontvangen, of

    • b. indien het onder a gestelde niet van toepassing is:

      • 1°. zes weken zijn verstreken na de dag waarop een exemplaar van de beschikking op de aanvraag om die vergunning ter inzage is gelegd, of

      • 2°. indien binnen die termijn een verzoek om voorlopige voorziening is gedaan, met ingang van de dag na die waarop op dat verzoek is beslist.

  • 3 Na de in het tweede lid bedoelde beëindiging van de aanhouding verlenen burgemeester en wethouders, tenzij het vierde lid van toepassing is, binnen vijf weken na de beëindiging van de aanhouding de bouwvergunning. Indien burgemeester en wethouders niet binnen die vijf weken beslissen, is de bouwvergunning van rechtswege verleend. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Indien het bouwplan waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, wijziging behoeft als gevolg van de vergunning in verband waarmee de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning werd aangehouden, delen burgemeester en wethouders dit binnen twee weken na de beëindiging van de aanhouding aan de aanvrager van de bouwvergunning mede. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning in te dienen. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning binnen vijf weken. Indien burgemeester en wethouders niet binnen die vijf weken beslissen, is de bouwvergunning van rechtswege verleend. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 5 Indien de aanvrager van de bouwvergunning geen gebruik maakt van de hem overeenkomstig het vierde lid geboden gelegenheid, is de bouwvergunning van rechtswege verleend met ingang van de dag na de dag waarop de termijn van de hem geboden gelegenheid is verstreken. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien burgemeester en wethouders niet zelf het bestuursorgaan zijn dat bevoegd is tot verlening van de vergunning in verband waarmee de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning werd aangehouden, zenden zij een afschrift van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid, onderscheidenlijk de beslissingen, bedoeld in het derde en vierde lid, aan het desbetreffende, krachtens de in het eerste lid genoemde wetten bevoegde gezag. Tevens stellen zij dat gezag in kennis van de verlening van de bouwvergunning ingevolge het vijfde lid.

Artikel 52a

  • 1 In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing op een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien er geen grond is de bouwvergunning te weigeren en uit het onderzoeksrapport, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel c, onder 3°, blijkt dat de grond ter plaatse van het te bouwen bouwwerk in zodanige mate is verontreinigd dan wel bij hen uit anderen hoofde een redelijk vermoeden bestaat dat overeenkomstig de Wet bodembescherming sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Het besluit tot aanhouding van de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning wordt genomen binnen twee weken na ontvangst van die aanvraag; indien er geen grond is de bouwvergunning te weigeren en de beslissing niet binnen deze termijn is genomen en uit het onderzoeksrapport blijkt dat de bodem ernstig is verontreinigd, is die beslissing van rechtswege genomen.

  • 3 Indien het bouwplan, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, wijziging behoeft door het saneringsplan waarmee is ingestemd, delen burgemeester en wethouders dit binnen twee weken na de beëindiging van de aanhouding aan de aanvrager van de bouwvergunning mede. Zij stellen hem daarbij in de gelegenheid binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning in te dienen.

  • 4 Na de beëindiging van de aanhouding of, indien toepassing is gegeven aan het derde lid, beslissen burgemeester en wethouders op de aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46. Indien toepassing is gegeven aan het derde lid en de aanvrager van de bouwvergunning niet binnen vijf weken een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning heeft ingediend, is de bouwvergunning van rechtswege geweigerd.

Artikel 53

  • 3 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doen burgemeester en wethouders mededeling van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid, alsmede van de beëindiging van de aanhouding, aan het gezag, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Na de in het tweede lid bedoelde beëindiging van de aanhouding verlenen burgemeester en wethouders, tenzij het zesde lid van toepassing is, binnen vijf weken na de beëindiging van de aanhouding de bouwvergunning.

  • 5 Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het vierde lid, is de bouwvergunning, behoudens in een geval als bedoeld in het zesde lid, van rechtswege verleend. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 6 Indien het bouwplan, waarop de aanvraag om bouwvergunning betrekking heeft, als gevolg van een vergunning als bedoeld in het tweede lid, in verband waarmee de beslissing op de aanvraag om bouwvergunning is aangehouden, naar het oordeel van burgemeester en wethouders wijziging behoeft, stellen zij de aanvrager van de bouwvergunning in de gelegenheid binnen vijf weken nadat zij hem mededeling hebben gedaan van de in het tweede lid bedoelde beëindiging van de aanhouding, een gewijzigde aanvraag om bouwvergunning in te dienen. Burgemeester en wethouders beslissen omtrent de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning overeenkomstig artikel 46. Artikel 47 is op de gewijzigde aanvraag om bouwvergunning van overeenkomstige toepassing.

  • 7 Indien de aanvrager van de bouwvergunning geen gebruik maakt van de hem overeenkomstig het zesde lid geboden gelegenheid, is de bouwvergunning van rechtswege verleend met ingang van de dag na de dag waarop de termijn van de hem geboden gelegenheid is verstreken. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 54

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt:

    • a. indien tegen het besluit, bedoeld in artikel 11, tweede lid, van de Monumentenwet 1988, geen beroep is ingesteld, met ingang van de dag waarop zes weken zijn verstreken na de bekendmaking van dat besluit, of

    • b. indien tegen het besluit, bedoeld onder a, binnen zes weken na de bekendmaking ervan beroep is ingesteld, met ingang van de dag na de dag waarop het verzoek van de vergunninghouder om de opschorting van dat besluit op te heffen, is toegewezen.

  • 3 Zo spoedig mogelijk na de bekendmaking doen burgemeester en wethouders mededeling van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid, aan het gezag, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Burgemeester en wethouders beslissen binnen twee weken na beëindiging van de in het tweede lid bedoelde aanhouding op de aanvraag om bouwvergunning. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt mededeling gedaan van de beëindiging van de aanhouding.

Artikel 55

  • 1 In afwijking van artikel 46, eerste lid, houden burgemeester en wethouders de beslissing omtrent een aanvraag om bouwvergunning eveneens aan, indien naar hun oordeel voor het bouwen van het bouwwerk vrijstelling als bedoeld in artikel 7, eerste lid, is vereist.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde aanhouding eindigt op de dag, volgende op de dag waarop burgemeester en wethouders het in artikel 7, vierde lid, bedoelde afschrift hebben ontvangen.

  • 3 Burgemeester en wethouders doen de bekendmaking van de aanhouding, bedoeld in het eerste lid, vergezeld gaan van een verklaring als bedoeld in artikel 7, tweede lid.

  • 4 Na beëindiging van de aanhouding, bedoeld in het tweede lid, beslissen burgemeester en wethouders binnen twee weken omtrent de aanvraag om bouwvergunning, met dien verstande dat de bouwvergunning moet worden verleend, indien de vrijstelling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend.

  • 5 Tegelijkertijd met de bekendmaking van de in het vierde lid bedoelde beslissing wordt mededeling gedaan van de in het tweede lid bedoelde beëindiging van de aanhouding.

  • 6 Indien burgemeester en wethouders niet voldoen aan het vijfde lid en de vrijstelling, bedoeld in artikel 7, eerste lid, is verleend, is de bouwvergunning van rechtswege verleend. Artikel 46, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 56

  • 1 Indien bij de aanvraag om bouwvergunning de gegevens, genoemd in artikel 8, derde lid, onderdeel c, sub 3° tot en met 5°, niet zijn verstrekt, dan wel de fotografische reproduktie, bedoeld in artikel 8, derde lid, onderdeel d, niet over is gelegd, verbinden burgemeester en wethouders aan de verlening van de bouwvergunning de voorwaarde dat uiterlijk twee dagen voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden die gegevens alsnog worden verstrekt dan wel die fotografische reproduktie alsnog over wordt gelegd.

  • 3 Burgemeester en wethouders mogen aan de bouwvergunning voorts slechts voorwaarden verbinden ter bescherming van de belangen, ten behoeve waarvan de voorschriften strekken krachtens welke de vergunning wordt verleend en waaraan het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, moet voldoen.

Artikel 57

  • 1 Burgemeester en wethouders stellen een openbaar register in, waarin aantekening wordt gehouden van:

    • a. aanvragen om bouwvergunning;

    • b. meldingen;

    • c. verleende bouwvergunningen;

    • d. bouwvergunningen die van rechtswege zijn verleend;

    • e. meldingen waarmee is ingestemd en

    • f. meldingen waarmee ingevolge artikel 42, zesde of zevende lid, is ingestemd.

  • 2 Door burgemeester en wethouders worden in het in het eerste lid bedoelde register voorts aangetekend:

    • a. de datum waarop de aanvraag om bouwvergunning is ontvangen;

    • b. de datum waarop de melding is ontvangen;

    • c. de datum van de bouwvergunning of van de mededeling dat met de melding is ingestemd;

    • d. het nummer van de bouwvergunning of van de mededeling dat met de melding is ingestemd;

    • e. de plaats van het bouwwerk alsmede de van belang zijnde kadastrale gegevens daarvan;

    • f. de aard van de bouwwerkzaamheden;

    • g. ingeval het bouwwerk wordt gebouwd krachtens aanneming van werk: de naam en het adres van de onderneming die het bouwwerk uitvoert;

    • h. ingeval het bouwwerk bedrijfsmatig in eigen beheer wordt gebouwd: de naam en het adres van de onderneming die in eigen beheer bouwt alsmede de naam en het adres van ondernemingen die deelnemen aan het bouwen;

    • i. ingeval het bouwwerk niet-bedrijfsmatig in eigen beheer wordt gebouwd: de naam en het adres van de opdrachtgever, de naam en het adres van ondernemingen die deelnemen aan het bouwen alsmede voor welk onderdeel de desbetreffende onderneming zorgdraagt, en

    • j. het nummer van de vergunning of ontheffing van een in onderdeel g , h of i bedoelde onderneming, zoals opgenomen in het register, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van het Besluit registratie vestigingsvergunningen en -ontheffingen.

  • 3 Aantekening als bedoeld in het tweede lid, vindt plaats binnen twee dagen na de dag waarop:

    • a. de aanvraag om bouwvergunning is ontvangen;

    • b. de melding is ontvangen;

    • c. de bouwvergunning is verleend;

    • d. de bouwvergunning van rechtswege is verleend;

    • e. de bouwvergunning ingevolge artikel 56, eerste lid, is verleend en aan de voorwaarde is voldaan;

    • f. met de melding is ingestemd of

    • g. met de melding ingevolge artikel 42, zesde of zevende lid, is ingestemd.

Artikel 58

De eigenaar of hoofdgebruiker van een naburig ander gebouw wordt, overeenkomstig bij de bouwverordening gegeven voorschriften, door burgemeester en wethouders binnen twee weken na de dag waarop een bouwvergunning van rechtswege is verleend, schriftelijk van deze verlening in kennis gesteld.

Artikel 59

  • 1 Burgemeester en wethouders kunnen de bouwvergunning intrekken:

    • a. indien blijkt, dat zij de vergunning ten gevolge van een onjuiste of onvolledige opgave hebben verleend;

    • b. indien blijkt dat de houder niet heeft voldaan aan een voorwaarde als bedoeld in artikel 56;

    • c. indien binnen de in de bouwverordening bepaalde termijn geen begin met de werkzaamheden is gemaakt of

    • d. indien de werkzaamheden langer dan de in de bouwverordening bepaalde termijn hebben stilgelegen.

  • 2 Een vergunning met toepassing van artikel 45 verleend, kan bovendien worden ingetrokken, indien de voorschriften omtrent het onderhoud en het gebruik niet worden nageleefd.

  • 3 Een intrekking als bedoeld in het tweede lid, heeft hetzelfde rechtsgevolg als het verstrijken van de in de vergunning gestelde termijn.

Afdeling 2. Woonvergunning

Artikel 60

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders (woonvergunning) een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon niet ongeschikt voor bewoning, laatstelijk niet of wederrechtelijk als woning of woonwagen werd gebruikt, als woning of woonwagen in gebruik te geven of te nemen.

  • 2 De woonvergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien het beoogde gebruik van het gebouw dan wel het gedeelte van het gebouw niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening of in strijd is met het desbetreffende bestemmingsplan.

  • 3 Het eerste lid is niet van toepassing op het als woning of woonwagen in gebruik geven of nemen van een bestaand gebouw dan wel een gedeelte van een bestaand gebouw, dat, ofschoon ongeschikt voor bewoning, overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften voor bewoning geschikt is gemaakt.

Afdeling 3. Vergunning tot hergebruik van een ontruimde onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen

Artikel 61

  • 1 Het is verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een ontruimde onbewoonbaarverklaarde woning of woonwagen voor andere doeleinden dan bewoning in gebruik te geven of te nemen.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vergunning mag alleen en moet worden geweigerd indien:

    • a. de in dat lid bedoelde woning of woonwagen niet voldoet aan de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften omtrent de staat van bestaande gebouwen, niet zijnde woningen of woonwagens;

    • b. het beoogde gebruik van de in dat lid bedoelde woning of woonwagen niet voldoet aan de voorschriften van de bouwverordening, of

    • c. het beoogde gebruik van de in dat lid bedoelde woning of woonwagen in strijd is met het desbetreffende bestemmingsplan.

Hoofdstuk V. Voorziening in de woningbehoefte

Afdeling 1. Onderzoek naar de volkshuisvesting

Artikel 62

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kan, ten einde gegevens te verkrijgen omtrent omvang en samenstelling van de woningvoorraad en omtrent gebruik en bezetting van woningen, worden bepaald dat een algemene woningtelling wordt gehouden. In die maatregel worden tijdstip, doel en inhoud van de woningtelling omschreven.

  • 2 Bij of krachtens de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften omtrent de woningtelling worden gegeven.

  • 3 De gemeentebesturen verlenen hun medewerking aan de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur.

  • 4 Bij de in het eerste lid bedoelde algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent de aan gemeenten uit ’s Rijks kas toe te kennen vergoeding van ter zake gemaakte kosten.

Artikel 63

  • 1 Bij koninklijk besluit kan een gemeentebestuur worden verplicht, overeenkomstig bij dat besluit te geven voorschriften, een bijzonder onderzoek naar de staat van de volkshuisvesting in te stellen.

  • 2 Aan gemeenten kunnen financiële middelen uit ’s Rijks kas worden verstrekt ter bestrijding van de kosten, verbonden aan een onderzoek als bedoeld in het eerste lid.

Afdeling 2. Planning, programmering en verdeling

Artikel 64

Onze Minister verstrekt eenmaal per jaar aan de Staten-Generaal een verslag van de aard en het aantal van de woningen die in het jaar, voorafgaand aan het jaar waarin het verslag wordt aangeboden, zijn gebouwd.

Artikel 65

  • 1 Burgemeester en wethouders alsmede gedeputeerde staten verstrekken overeenkomstig bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften informatie ten behoeve van de door Onze Minister ingevolge artikel 64 aan de Staten-Generaal te verstrekken gegevens.

  • 2 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden in elk geval voorschriften gegeven omtrent de aard en omvang van de te verstrekken informatie, de instanties die, alvorens de informatie wordt verstrekt, moeten worden gehoord, alsmede de wijze waarop, het tijdstip waarop en de instantie waaraan de informatie moet worden verstrekt.

Artikel 69

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 65, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Afdeling 3. Instellingen werkzaam in het belang van de volkshuisvesting

Artikel 70

  • 1 Verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen, die zich ten doel stellen uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam te zijn en niet beogen uitkeringen te doen anders dan in het belang van de volkshuisvesting, kunnen bij koninklijk besluit worden toegelaten als instellingen, uitsluitend in het belang van de volkshuisvesting werkzaam.

  • 2 De toelating, bedoeld in het eerste lid, kan bij koninklijk besluit worden geweigerd of ingetrokken. De toelating wordt in elk geval geweigerd, indien de vereniging of de stichting niet voldoet aan het eerste lid of de toelating niet in het belang van de volkshuisvesting is te achten. De toelating wordt ingetrokken, indien de toegelaten instelling niet langer uitsluitend op het gebied van de volkshuisvesting werkzaam is of uitkeringen doet anders dan in het belang van de volkshuisvesting.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen andere dan de in het tweede lid bedoelde gevallen worden aangegeven, waarin de toelating wordt of kan worden geweigerd dan wel wordt of kan worden ingetrokken.

  • 4 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toelating, alsmede omtrent weigering en intrekking van de toelating. Daarbij kan worden bepaald, dat de statuten van de vereniging of de stichting voorschrijven dat bij ontbinding van de vereniging of de stichting de vereffening geschiedt door een of meer door burgemeester en wethouders van de gemeente, waar de vereniging of de stichting haar woonplaats heeft, aangewezen vereffenaars.

Artikel 70a

  • 1 Bij koninklijk besluit kan worden bepaald dat de toegelaten instellingen binnen een bij dat besluit gestelde termijn hun statuten moeten aanpassen aan de voorschriften omtrent de toelating, zoals deze luiden op de dag waarop dat besluit is genomen.

  • 2 Indien een toegelaten instelling geen uitvoering geeft aan een besluit als bedoeld in het eerste lid, kan de toelating worden ingetrokken.

Artikel 70b

  • 1 Tegen een koninklijk besluit dat strekt tot intrekking van de toelating staat beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling oordeelt in hoogste ressort over het beroep. Zij geeft daarbij aanvankelijk overeenkomstige toepassing aan artikel 8:52 van de Algemene wet bestuursrecht en kan nadien overeenkomstige toepassing geven aan artikel 8:53 van die wet.

  • 2 Nadat een koninklijk besluit dat strekt tot intrekking van de toelating onherroepelijk is geworden, wordt de vereniging of de stichting op vordering van Onze Minister ontbonden door de rechtbank binnen welker rechtsgebied zij gevestigd is.

Artikel 70c

  • 1 De toegelaten instellingen huisvesten bij voorrang personen die door hun inkomen of door andere omstandigheden moeilijkheden ondervinden bij het vinden van hun passende huisvesting. Bij het in gebruik geven van door hen beheerde woningen met een verhoudingsgewijs lage huurprijs geven zij zo veel mogelijk voorrang aan woningzoekenden die, gelet op hun inkomen, in het bijzonder op die woningen zijn aangewezen.

  • 2 De toegelaten instellingen nemen bij hun werkzaamheden voorts de daaromtrent bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften in acht. Deze voorschriften betreffen in ieder geval:

    • a. het verwerven, bouwen, bezwaren en vervreemden van onroerende zaken;

    • b. het treffen van voorzieningen aan woningen;

    • c. het verhuren van woningen;

    • d. de wijze van beheer van woningen;

    • e. de exploitatie van woningen;

    • f. de bestemming van batige saldi;

    • g. het financiële beleid en beheer;

    • h. de verslaglegging;

    • i. de inrichting van de administratie en

    • j. overleg met en verplichtingen ten opzichte van huurders.

  • 3 Bij de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat het eerste lid, alsmede voorschriften als bedoeld in het tweede lid, van toepassing zijn op gemeenten.

  • 4 Bij of krachtens de in het tweede lid bedoelde algemene maatregel van bestuur kunnen de in dat lid genoemde voorschriften voorts worden gegeven voor standplaatsen en woonwagens, verzorgingshuizen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de Overgangswet verzorgingshuizen, onroerende aanhorigheden van woningen, standplaatsen, woonwagens en zodanige verzorgingshuizen, alsmede de woonomgeving.

Artikel 70d

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden omtrent het toezicht nadere voorschriften gegeven. Daarbij kan worden bepaald dat in de bij die maatregel aangegeven gevallen:

    • a. Onze Minister een toegelaten instelling een aanwijzing kan geven om een of meer handelingen te verrichten of na te laten;

    • b. een toegelaten instelling bepaalde handelingen slechts kan verrichten na voorafgaande goedkeuring of

    • c. ten behoeve van door een toegelaten instelling te verrichten handelingen een plan wordt opgesteld door een door Onze Minister aan te wijzen persoon of instantie.

Artikel 70e

  • 1 Indien een toegelaten instelling ernstige schade aan het belang van de volkshuisvesting berokkent, redelijkerwijs in die situatie geen verbetering te voorzien is en een andere daartegen gerichte maatregel dan het onder bewind stellen van die toegelaten instelling niet doeltreffender zou zijn, kan de rechtbank binnen welker rechtsgebied die toegelaten instelling gevestigd is haar onder bewind stellen op een daartoe strekkend verzoek van Onze Minister. Onze Minister kan bij zijn verzoek personen voor benoeming tot bewindvoerder voordragen en voorstellen doen omtrent hun beloning.

  • 2 De rechtbank behandelt het verzoek binnen twee weken nadat zij het heeft ontvangen. Zij kan inzage nemen of, door daartoe door haar aangewezen deskundigen, doen nemen van zakelijke gegevens en bescheiden van de betrokken toegelaten instelling.

  • 3 Een toegelaten instelling die surseance van betaling heeft aangevraagd, aan welke surseance van betaling is verleend, van welke het faillissement is aangevraagd of die failliet is verklaard kan niet onder bewind worden gesteld in de zin van dit artikel.

Artikel 70f

  • 1 Bij een beslissing waarbij een toegelaten instelling onder bewind wordt gesteld, benoemt de rechtbank een of meer bewindvoerders en regelt hij hun beloning. De beloning komt voor rekening van de toegelaten instelling.

  • 2 De bewindvoerders maken onverwijld een uittreksel van de uitspraak bekend in de Staatscourant en in een of meer bij de uitspraak aangewezen nieuwsbladen. Het uittreksel vermeldt naam en woonplaats van de toegelaten instelling en de woonplaats of het kantoor van de bewindvoerders, alsmede de datum van de uitspraak.

  • 3 De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad, onverminderd enige daartegen gerichte voorziening. Gedurende acht dagen na de uitspraak kan daartegen hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof binnen welks rechtsgebied de betrokken toegelaten instelling gevestigd is. Het gerechtshof behandelt het beroep binnen twee weken nadat het het beroepschrift heeft ontvangen.

  • 4 Gedurende acht dagen na de uitspraak van het gerechtshof in hoger beroep kan daartegen beroep in cassatie worden ingesteld. De Hoge Raad behandelt het beroep binnen twee weken nadat hij het beroepschrift heeft ontvangen.

Artikel 70g

  • 1 De bewindvoerders oefenen bij uitsluiting alle bevoegdheden uit van de organen van de toegelaten instelling, tenzij de rechtbank heeft bepaald dat een orgaan zijn bevoegdheden kan blijven uitoefenen. Zij doen voorts onverwijld aan de Kamer van Koophandel en Fabrieken binnen welker gebied de toegelaten instelling gevestigd is opgaaf van de uitspraak van de rechtbank en van de gegevens omtrent zichzelf die omtrent een bestuurder worden verlangd.

  • 2 Een rechtshandeling die door een orgaan van de toegelaten instelling wordt verricht na de uitspraak van de rechtbank en voor het tijdstip waarop degenen die bij die rechtshandeling een belang hebben voor het eerst van die uitspraak kennis kunnen nemen, is geldig. Het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, is de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin een uittreksel van die uitspraak is bekendgemaakt.

Artikel 70h

  • 1 De leden van de organen van de toegelaten instelling en de personen die voor haar werkzaamheden verrichten, verlenen alle door de bewindvoerders gevraagde medewerking.

  • 2 Indien meer dan een bewindvoerder is benoemd, is voor de geldigheid van hun handelingen toestemming van de meerderheid of, bij staking van stemmen, een beslissing van de president van de rechtbank vereist.

  • 3 De rechtbank kan te allen tijde een bewindvoerder ontslaan en hem door een andere bewindvoerder vervangen, dan wel aan hem een of meer bewindvoerders toevoegen, een en ander ambtshalve dan wel op verzoek van die bewindvoerder zelf, van een of meer andere bewindvoerders of van Onze Minister.

  • 4 De bewindvoerders brengen tijdens de uitoefening van hun bevoegdheden telkens na verloop van drie maanden, alsmede na beëindiging daarvan, zo spoedig mogelijk verslag over hun werkzaamheden uit aan de rechtbank en Onze Minister.

Artikel 70i

  • 1 Het bewind eindigt twee jaar na de uitspraak van de rechtbank waarbij de betrokken toegelaten instelling onder bewind is gesteld. Het bewind eindigt voorts met onmiddellijke ingang na het onherroepelijk worden van een benoeming van een of meer bewindvoerders in een aan de betrokken toegelaten instelling verleende surseance van betaling of van een of meer curatoren in haar faillissement.

  • 2 Indien naar het oordeel van Onze Minister voor het tijdstip, genoemd in de eerste volzin van het eerste lid, de voorwaarden zijn geschapen waaronder de toelating niet langer ernstige schade aan het belang van de volkshuisvesting berokkent en niet op korte termijn ernstige schade aan dat belang zal berokkenen, verzoekt hij de rechtbank het bewind op te heffen. Bij zijn besluit waarbij het bewind wordt opgeheven, ontslaat de rechtbank de bewindvoerders.

Artikel 70j

  • 1 Verenigingen met volledige rechtsbevoegdheid en stichtingen, die mede in het belang van de volkshuisvesting werkzaam zijn, kunnen bij koninklijk besluit als toegelaten instelling worden toegelaten.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven omtrent de toelating, weigering en intrekking van de toelating, alsmede omtrent de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 70k

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 70, 70c, 70d en 70j treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Afdeling 3A. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting

Artikel 71

Er is een Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting bezit rechtspersoonlijkheid. Het is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 71a

  • 1 Het fonds:

    • a. verstrekt subsidie aan toegelaten instellingen ter bevordering van de sanering van toegelaten instellingen die niet beschikken over de noodzakelijk te achten financiële middelen, of, volgens bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, ter tegemoetkoming in de kosten van werkzaamheden van toegelaten instellingen, en

    • b. verricht taken in het kader van het toezicht op toegelaten instellingen, voorzover die taken bij algemene maatregel van bestuur zijn aangegeven, welke taken de financiële aspecten van de werkzaamheden van die instellingen betreffen en tot welke taken kan behoren het aan Onze Minister verschaffen van inzicht in de financiële situatie van die instellingen gezamenlijk.

  • 2 Uit het fonds worden geen garanties verleend.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent maatregelen die het fonds jegens toegelaten instellingen kan nemen bij het door hen niet nakomen van een jegens het fonds bestaande verplichting.

  • 4 Onze Minister informeert beide kamers der Staten-Generaal over het hem verschafte inzicht in de financiële situatie, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b.

Artikel 71b

  • 1 Het fonds stelt jaarlijks voor 1 december beleidsregels vast, waarin wordt bepaald op welke wijze het fonds uitvoering geeft aan artikel 71a en de daarop berustende algemene maatregelen van bestuur. De beleidsregels zijn van toepassing op het eerstvolgende kalenderjaar. Het fonds doet een afschrift van de beleidsregels aan Onze Minister toekomen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven omtrent de inhoud en de bekendmaking van de in het eerste lid bedoelde beleidsregels.

Artikel 71c

  • 1 Het bestuur van het fonds bestaat met inbegrip van de voorzitter uit ten minste drie en ten hoogste vijf leden. Onze Minister benoemt de voorzitter en de andere bestuursleden.

  • 2 De bestuursleden worden, behoudens tussentijds ontslag, benoemd voor de tijd van ten hoogste vier jaar.

  • 3 De bestuursleden kunnen te allen tijde ontslag nemen door een schriftelijke kennisgeving aan Onze Minister. Degene die in het bestuur is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats de benoeming is geschied had moeten aftreden.

  • 4 Onverenigbaar met het bestuurslidmaatschap van het fonds zijn:

    • a. het lidmaatschap van een orgaan van, en een functie bij, een toegelaten instelling of een organisatie die zich ten doel heeft gesteld de belangen van toegelaten instellingen te behartigen;

    • b. het lidmaatschap van een college van burgemeester en wethouders of van een orgaan van een organisatie die zich ten doel heeft gesteld de belangen van gemeenten te behartigen;

    • c. een functie als ambtenaar bij een ministerie en

    • d. een functie als ambtenaar bij een gemeente, een functie bij een organisatie als bedoeld in onderdeel b, een functie bij een financiële instelling en enige andere functie, indien de aan de betrokken functie verbonden werkzaamheden meebrengen dat een betrokkenheid ontstaat of kan ontstaan bij de werkzaamheden van het fonds of bij de ontwikkeling of de uitvoering van het rijksbeleid op het gebied van de volkshuisvesting.

Artikel 71d

  • 1 Het fonds stelt een bestuursreglement vast.

  • 2 Het bestuursreglement en elke wijziging daarvan behoeft de goedkeuring van Onze Minister. Onze Minister kan het bestuursreglement gedeeltelijk goedkeuren of aan de goedkeuring voorwaarden verbinden.

  • 3 Indien Onze Minister het voornemen heeft aan het bestuursreglement geheel of gedeeltelijk goedkeuring te onthouden, dan wel voorwaarden aan de goedkeuring te verbinden, stelt hij het fonds daarvan in kennis en stelt hij het in de gelegenheid binnen ten hoogste vier weken na die kennisgeving wijzigingen in het bestuursreglement aan te brengen.

Artikel 71e

  • 1 De middelen van het fonds worden gevormd door de bijdragen, bedoeld in het tweede lid, en andere inkomsten.

  • 2 Elke toegelaten instelling die op 1 januari van een kalenderjaar als zodanig bestaat, is over dat kalenderjaar een bijdrage aan het fonds verschuldigd. Het fonds bepaalt de hoogte van de bijdrage volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te geven voorschriften. Het besluit tot bepaling van de hoogte van de bijdrage behoeft de instemming van Onze Minister.

  • 3 Onze Minister kan, indien hij van oordeel is dat het fonds op de in het tweede lid bedoelde datum over voldoende financiële middelen zal beschikken om zonder storting van een bijdrage als bedoeld in dat lid ten minste een jaar uitvoering te geven aan artikel 71a, eerste lid, voor die datum bepalen dat een zodanige bijdrage niet verschuldigd is over het jaar waarin die datum valt.

Artikel 71f

  • 2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften omtrent de inrichting van de begroting worden gegeven.

Artikel 71g

  • 1 Het fonds brengt jaarlijks voor 1 juli aan Onze Minister een financieel verslag over het afgelopen kalenderjaar uit, dat vergezeld gaat van een verklaring omtrent de getrouwheid van de jaarrekening en de rechtmatigheid van de gedane uitgaven, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 2 Het fonds stelt de in het eerste lid genoemde stukken algemeen verkrijgbaar.

  • 3 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het financiële verslag en de accountantscontrole.

Artikel 71h

Het fonds stelt jaarlijks voor 1 juli een verslag op van de werkzaamheden, het gevoerde beleid in het algemeen en de doelmatigheid en doeltreffendheid van zijn werkzaamheden en werkwijze in het bijzonder in het afgelopen kalenderjaar. Het verslag wordt aan Onze Minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

Artikel 71i

Het fonds verstrekt desgevraagd aan Onze Minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. Onze Minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voorzover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

Artikel 71j

  • 1 De rechtspositie van het personeel van het fonds is in overeenstemming met de regels die gelden voor ambtenaren die zijn aangesteld bij ministeries, met dien verstande dat waar in deze regels een bevoegdheid is toegekend aan een andere minister dan Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, deze bevoegdheid wordt uitgeoefend door het bestuur van het fonds.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan worden afgeweken van de in het eerste lid bedoelde regels.

Artikel 71k

  • 1 Indien naar het oordeel van Onze Minister het fonds ernstig in gebreke blijft of op korte termijn ernstig in gebreke zal blijven bij het verrichten van zijn taken, kan hij het bestuur van het fonds schorsen of ontslaan, in welke gevallen hij in vervanging van het geschorste of ontslagen bestuur voorziet, met dien verstande dat een schorsing niet langer duurt dan noodzakelijk is om de voorwaarden te scheppen waaronder het fonds naar het oordeel van Onze Minister zijn taken weer naar behoren kan verrichten.

  • 2 Indien en zolang een geschorst of ontslagen bestuur niet kan worden vervangen, verricht Onze Minister de taken van het fonds, in welk geval:

    • a. dit geschiedt op kosten van het fonds en

    • b. Onze Minister dit onverwijld meedeelt aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 71l

Onze Minister zendt zo spoedig mogelijk na 1 januari 2002 en vervolgens telkens na vier jaar aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en doelmatigheid van het functioneren van het fonds.

Artikel 73

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 71a, 71b en 71e, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Afdeling 4. Voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting vanwege de gemeente of de provincie

Artikel 75

  • 1 De gemeenteraad kan, ingeval dit noodzakelijk is voor het naar behoren uitvoeren van deze wet, besluiten rechtstreeks van gemeentewege voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen.

  • 2 Indien ter uitvoering van het eerste lid van gemeentewege woningen, woonwagens of standplaatsen worden gebouwd, geschiedt dit slechts, indien aannemelijk is, dat door het bouwen van woningen, woonwagens of standplaatsen door toegelaten instellingen niet voldoende in de woningbehoefte zal worden voorzien.

Artikel 80

  • 1 Indien blijkt, dat in een gemeente onvoldoende wordt voorzien in de volkshuisvesting, kan bij koninklijk besluit, gedeputeerde staten gehoord, de gemeenteraad of het bevoegde gezag van een samenwerkingsverband van gemeenten worden verplicht de in dat besluit aangegeven voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen.

  • 2 Indien blijkt, dat in een provincie onvoldoende wordt voorzien in de volkshuisvesting, kunnen bij koninklijk besluit, de inspecteur gehoord, provinciale staten worden verplicht de in dat besluit aangegeven voorzieningen in het belang van de volkshuisvesting te treffen.

  • 3 Bij het in het eerste en tweede lid bedoelde besluit kan worden bepaald op welke wijze en binnen welke termijn aan dat besluit moet worden voldaan.

  • 4 Indien de gemeenteraad of het bevoegde gezag van het samenwerkingsverband van gemeenten niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn heeft voldaan aan het in het eerste lid bedoelde besluit, geven gedeputeerde staten uitvoering aan dat besluit op kosten van de gemeente of het samenwerkingsverband van gemeenten.

  • 5 Indien provinciale staten niet binnen de in het derde lid bedoelde termijn hebben voldaan aan het in het tweede lid bedoelde besluit, geeft Onze Minister uitvoering aan dat besluit op kosten van de provincie.

  • 6 Indien hetgeen ingevolge het derde lid is bepaald, niet strookt met de voorschriften van enige plaatselijke, regionale of provinciale verordening, blijven die voorschriften buiten toepassing.

Afdeling 5. Verstrekking van geldelijke steun uit ’s Rijks kas

Artikel 81

  • 1 Uit 's Rijks kas kunnen aan gemeenten of provincies financiële middelen worden verstrekt voor andere activiteiten dan die waarvoor ingevolge de Wet stedelijke vernieuwing subsidie kan worden verleend, voorzover deze activiteiten passen in het rijksbeleid met betrekking tot het wonen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het verstrekken van financiële middelen, bedoeld in het eerste lid.

  • 3 Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het door provincies overdragen van krachtens het tweede lid aan hen toegekende bevoegdheden en verplichtingen aan een gemeente. De voorschriften betreffen in elk geval:

    • a. het geval waarin een provincie bevoegdheden en verplichtingen al dan niet dient over te dragen;

    • b. de gehoudenheid van een provincie uitvoering te geven aan een door Onze Minister gegeven aanwijzing ter zake van een overdracht als bedoeld in onderdeel a, binnen een in die aanwijzing bepaalde termijn, en

    • c. de wijze waarop in geval van overdracht verantwoording aan Onze Minister wordt afgelegd.

  • 4 Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het tweede lid, kan worden bepaald dat de gemeenteraad onderscheidenlijk provinciale staten voorschriften geven omtrent het door hen verstrekken van subsidie ten laste van de uit ’s Rijks kas aan hen verstrekte financiële middelen voor de activiteiten, bedoeld in het eerste lid.

  • 5 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen ter bevordering van eenheid in de voorschriften, bedoeld in het vierde lid, regelen worden gegeven omtrent de inhoud van die voorschriften.

  • 6 De gemeenteraad of provinciale staten brengen de door hen gegeven voorschriften, bedoeld in het vierde lid, binnen zes maanden na het van kracht worden van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het vijfde lid, in overeenstemming met de bij die algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften.

Artikel 82

  • 1 Uit 's Rijks kas kan aan anderen dan gemeenten of provincies subsidie worden verstrekt voor andere activiteiten dan die waarvoor ingevolge de artikelen 19 en 20 van de Wet stedelijke vernieuwing subsidie kan worden verleend, voorzover deze activiteiten passen in het rijksbeleid met betrekking tot het wonen.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven omtrent het verstrekken van subsidie, bedoeld in het eerste lid. De voorschriften betreffen in ieder geval:

    • a. de doeleinden waarvoor de subsidie kan worden vertrekt;

    • b. degenen aan wie de subsidie kan worden verstrekt;

    • c. de wijze van aanvragen van de subsidie;

    • d. de bij de subsidie-aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden;

    • e. de termijnen voor de beslissing op de subsidie-aanvraag;

    • f. de gronden om geen subsidie te verstrekken;

    • g. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verstrekt;

    • h. de verplichtingen van de subsidie-ontvanger;

    • i. de totstandkoming van het subsidiebedrag;

    • j. de termijnen voor de beslissing omtrent de subsidievaststelling;

    • k. de vaststelling van het subsidieplafond en

    • l. de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.

Artikel 83

Een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in de artikelen 81 en 82, treedt niet eerder in werking dan twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

Artikel 84

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het door burgemeester en wethouders, gedeputeerde staten en het dagelijks bestuur van een samenwerkingsverband van gemeenten verstrekken van voor het verstrekken van financiële middelen van belang zijnde gegevens. De financiële gevolgen van het verstrekken van die gegevens worden niet gecompenseerd.

Artikel 86

Gegevens betreffende de door het Rijk verstrekte financiële middelen en subsidie worden jaarlijks op een door Onze Minister te bepalen wijze bekend gemaakt.

Artikel 88

  • 1 Alle stukken, opgemaakt ter uitvoering van de afdelingen 4 en 5 van dit hoofdstuk, voor zover die stukken betrekking hebben op bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven categorieën van woningen, standplaatsen of woonwagens, zijn vrij van legesheffing, van de kosten van legalisatie en van griffiekosten.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde vrijdom van legesheffing geldt niet ten aanzien van bij de in dat lid bedoelde algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van legesheffing. Bij die algemene maatregel van bestuur kunnen ter zake nadere voorschriften worden gegeven.

Hoofdstuk VI. Organen en diensten voor de volkshuisvesting

Afdeling 1. Het staatstoezicht op de volkshuisvesting

Artikel 93

Er is een staatstoezicht op de volkshuisvesting, dat tot taak heeft:

  • a. het verrichten van onderzoek naar de staat van de volkshuisvesting, waaronder begrepen het wonen in woonwagens op standplaatsen, en, waar nodig, het aangeven en bevorderen van middelen tot verbetering van de volkshuisvesting en

  • b. het handhaven van de wetten en de krachtens die wetten gegeven voorschriften op het gebied van de volkshuisvesting, voor zover ter zake geen andere wettelijke regeling geldt.

Artikel 94

Het staatstoezicht op de volkshuisvesting ressorteert onder Onze Minister en is opgedragen aan:

  • a. de inspecteur-generaal van de volkshuisvesting en

  • b. de inspecteurs en de aan hen toegevoegde ambtenaren.

Artikel 95

De inspecteur-generaal en de inspecteurs worden bij koninklijk besluit benoemd, geschorst en ontslagen.

Artikel 96

De inspecteur-generaal staat aan het hoofd van het staatstoezicht op de volkshuisvesting en heeft, overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, de leiding van de inspecteurs.

Artikel 97

  • 1 Behoudens het tweede lid, is een inspecteur belast met het staatstoezicht op de volkshuisvesting binnen een door de inspecteur-generaal aangewezen deel van Nederland.

  • 2 Een inspecteur kan in algemene dienst werkzaam zijn.

Artikel 97a

Met het toezicht op de naleving van de wetten en voorschriften, bedoeld in artikel 93, onderdeel b, zijn belast de ambtenaren, bedoeld in artikel 94, onderdelen a en b.

Artikel 98

  • 1 Tegelijkertijd met of zo spoedig mogelijk na de bekendmaking zenden burgemeester en wethouders aan de inspecteur, binnen wiens ambtsgebied hun gemeente ligt, een afschrift van elke verordening, elk raadsbesluit of elk door de raad vastgesteld verslag, de volkshuisvesting betreffende. De financiële gevolgen van het zenden van die afschriften worden niet gecompenseerd.

  • 2 Burgemeester en wethouders geven aan de inspecteur-generaal of aan de inspecteur, binnen wiens ambtsgebied hun gemeente ligt, alle door deze verlangde inlichtingen omtrent de naleving van de wetten en de krachtens die wetten gegeven voorschriften op het gebied van de volkshuisvesting.

Artikel 99

Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven betreffende de inrichting van het staatstoezicht op de volkshuisvesting.

Afdeling 2. Gemeentelijk bouw- en woningtoezicht

Artikel 100

  • 1 Het gemeentebestuur voorziet in het bouw- en woningtoezicht, dat in elk geval tot taak heeft:

    • a. het onderzoeken van de staat van de volkshuisvesting in de gemeente, waaronder begrepen het wonen in woonwagens op standplaatsen, en het aangeven van middelen tot verbetering daarvan;

    • b. het binnen de gemeente uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften en

    • c. het verrichten van andere werkzaamheden in verband met de uitvoering van deze wet.

  • 2 Met de in het eerste lid, onderdeel b, bedoelde taak zijn belast de bij besluit van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 3 Toepassing van bestuursdwang bestaande uit het stilleggen van bouw- of sloopwerkzaamheden indien wordt gebouwd of gesloopt in strijd met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, vindt slechts plaats in bij de bouwverordening aangewezen gevallen en overeenkomstig daarbij gegeven voorschriften.

  • 4 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven omtrent het uitoefenen van toezicht op de naleving van de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften.

  • 5 De krachtens het tweede lid aangewezen ambtenaren zijn bevoegd met medeneming van de benodigde apparatuur een woning binnen te treden zonder toestemming van de bewoner.

Hoofdstuk VII. Voorzieningen in geval van buitengewone omstandigheden

Artikel 101

  • 1 Onverminderd de artikelen 7, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden kunnen, ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken, bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de artikelen 101a, 102, en 103 gezamenlijk in werking worden gesteld.

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 101a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 102

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Indien toepassing wordt gegeven aan artikel 101a, stelt Onze Minister, in overeenstemming met Onze andere Ministers wie het mede aangaat, overeenkomstig de bij of krachtens de in dat artikel bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften, een plan vast, waarin is aangegeven aan welke werken op het gebied van de burgerlijke of utiliteitsbouw, grond-, water- of wegenbouw of op enig ander gebied de bouwnijverheid betreffende, in het eerstkomende jaar uitvoering kan worden gegeven.

  • 2 Het in het eerste lid bedoelde plan wordt zo spoedig mogelijk nadat dit is vastgesteld, door Onze Minister aan de Staten-Generaal verstrekt.

Artikel 103

[Red: Dit artikel is nog niet in werking getreden; ingeval buitengewone omstandigheden dit noodzakelijk maken kan bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, dit artikel in werking treden.]

  • 1 Bij de in artikel 101a bedoelde algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat het verboden is zonder of in afwijking van toestemming van Onze Minister en, voor zover van toepassing, Onze Minister die het mede aangaat, als opdrachtgever, architect, bouwondernemer, aannemer of uitvoerder betrokken te zijn bij het uitvoeren van bouwwerken als bedoeld in artikel 102, eerste lid.

  • 2 Onze Minister kan, voor zover van toepassing te zamen met Onze Minister die het mede aangaat, al of niet onder voorwaarden ontheffing verlenen van het in het eerste lid bedoelde verbod.

Hoofdstuk VIII. Dwang- en strafbepalingen

Artikel 104

Indien toepassing van bestuursdwang ter handhaving van de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften leidt tot het slopen van een bouwwerk, worden de overblijvende materialen door burgemeester en wethouders in het openbaar verkocht, tenzij, naar redelijkerwijs is te verwachten, bij onderhandse verkoop een hogere opbrengst kan worden verkregen. De opbrengst wordt, na aftrek van de kosten van het slopen en van de verkoop, aan de rechthebbende uitgekeerd.

Artikel 105

  • 3 Dwangsommen die zijn verbeurd door toepassing van het eerste lid worden gestort in het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting.

Artikel 106

Degene, die wederrechtelijk het kenteken, bedoeld in artikel 31, wegneemt, vernielt of beschadigt, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

Artikel 107

Overtreding van de artikelen 21, eerste lid, 32, 34, derde lid, 36, derde lid, 42, 43 of 45, zesde lid, wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de tweede categorie.

Artikel 108

Overtreding van artikel 40 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste zes maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 109

Overtreding van de artikelen 60 of 61 wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.

Artikel 110

  • 1 Behoudens het tweede lid, wordt overtreding van voorschriften, die ter uitvoering van deze wet zijn gegeven, voor zover de overtreding van die voorschriften uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangeduid, gestraft met hechtenis van ten hoogste vier maanden of geldboete van de derde categorie.

  • 2 Overtreding van een krachtens artikel 120 gegeven voorschrift, voor zover de overtreding van dat voorschrift uitdrukkelijk als strafbaar feit is aangeduid, is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten en wordt opgespoord, vervolgd en berecht overeenkomstig die wet.

Artikel 112

Overtreding van artikel 103 is een economisch delict in de zin van de Wet op de economische delicten en wordt opgespoord, vervolgd en berecht overeenkomstig die wet.

Artikel 113

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 114

Bij het opsporen van een strafbaar feit als bedoeld in de artikelen 106 tot en met 110, eerste lid, hebben de in artikel 113 bedoelde ambtenaren en personen toegang tot elke plaats, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Artikel 115

Ambtenaren, belast met de opsporing van delicten als bedoeld in artikel 112, kunnen, indien een bouwwerk als bedoeld in artikel 103, eerste lid, wordt uitgevoerd zonder of in afwijking van de in dat lid bedoelde toestemming, vorderen dat het werk wordt stilgelegd. Zo nodig leggen zij deze vordering met behulp van de sterke arm ten uitvoer.

Hoofdstuk IX. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 116

  • 1 Deze wet is niet van toepassing op waterstaatswerken, waarvan de onmiddellijke uitvoering door het bevoegde waterstaatsgezag nodig wordt geoordeeld om dringend en dreigend gevaar tegen te gaan of vermeerdering van geleden schade te voorkomen.

  • 2 Op de gezamenlijke voordracht van Onze Minister en van Onze Minister die het mede aangaat, kan bij koninklijk besluit worden bepaald, dat deze wet niet van toepassing is op een in dat besluit aan te wijzen werk ten behoeve van de landsverdediging.

Artikel 118

Indien de bekendmaking van beschikkingen op grond van deze wet niet kan geschieden op de wijze als voorzien in artikel 3:41, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geschiedt zij door openbare bekendmaking op het perceel waarop de beschikking betrekking heeft.

Artikel 119

  • 1 Met het toezicht op de uitvoering van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast:

    • a. in het gehele rijk: de bij besluit van Onze Minister aan te wijzen rijksambtenaren;

    • b. in een provincie: de bij besluit van de commissaris van de Koning aan te wijzen personen.

Artikel 119a

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze Minister aangewezen rijksambtenaren.

Artikel 120

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen voorschriften worden gegeven met het oog op de nakoming van voor Nederland verbindende internationale verplichtingen die betrekking hebben op of samenhangen met onderwerpen waarin bij of krachtens deze wet is voorzien.

Artikel 120a

  • 1 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat Onze Minister bij wege van experiment tijdelijk van bij of krachtens algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften kan afwijken of een zodanige afwijking kan toestaan.

  • 2 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste lid, wordt in ieder geval bepaald:

    • a. de wijze waarop tot een keuze voor experimenten als bedoeld in het eerste lid wordt gekomen;

    • b. de ten hoogste toegestane tijdsduur van een afwijking als bedoeld in het eerste lid en

    • c. de wijze waarop tot de vaststelling wordt gekomen of een experiment als bedoeld in het eerste lid zodanig geslaagd is, dat het wettelijk voorschrift waarvan bij wege van dat experiment is afgeweken zou moeten worden gewijzigd.

Artikel 121

De bevoegdheid, de gemeenteraad toekomende overeenkomstig artikel 149 van de Gemeentewet, mag niet worden uitgeoefend ten aanzien van de onderwerpen waarin is voorzien bij of krachtens de algemene maatregelen van bestuur, bedoeld in:

Artikel 122

De gemeente kan geen rechtshandelingen naar burgerlijk recht verrichten ten aanzien van de onderwerpen waarin bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 2, en in hoofdstuk IV van deze wet is voorzien.

Artikel 123

Ten aanzien van het onderwerp waarin de aansluitvoorwaarden voorzien, voor zover daarnaar met toepassing van artikel 3, tweede lid, is verwezen, kunnen geen andere voorschriften van bouwtechnische aard worden gesteld.

Artikel 125

De intrekking van de Woningwet van 12 juli 1962 heeft geen gevolgen voor de geldigheid van de krachtens die wet bij koninklijk besluit dan wel door Onze Minister gegeven voorschriften, tenzij krachtens deze wet anders is bepaald.

Artikel 126

  • 1 Gedurende ten hoogste een jaar na het tijdstip van inwerkingtreding van hoofdstuk II, afdeling 2, blijft de op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 geldende gemeentelijke bouwverordening, voor zover deze niet in strijd is met de bij of krachtens deze wet gegeven voorschriften, van kracht en geldt deze als de bouwverordening, genoemd in artikel 8.

Artikel 127

  • 1 Aanschrijvingen die op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 zijn uitgevaardigd en waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, gelden als aanschrijvingen als bedoeld in deze wet.

  • 2 Aanschrijvingen die op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 zijn uitgevaardigd en waartegen nog beroep kan worden ingesteld dan wel beroep is ingesteld, worden afgedaan overeenkomstig genoemde wet en gelden als aanschrijvingen als bedoeld in deze wet.

Artikel 128

  • 1 Besluiten tot onbewoonbaarverklaring die op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 zijn genomen en waartegen geen beroep meer kan worden ingesteld, gelden als beslissingen tot onbewoonbaarverklaring als bedoeld in deze wet.

  • 2 Besluiten tot onbewoonbaarverklaring die op grond van de Woningwet van 12 juli 1962 zijn genomen en waartegen nog beroep kan worden ingesteld dan wel beroep is ingesteld, worden afgedaan overeenkomstig genoemde wet en gelden als beslissingen tot onbewoonbaarverklaring als bedoeld in deze wet.

Artikel 129

  • 1 Verzoeken om toestemming als bedoeld in artikel 46 van de Woningwet van 12 juli 1962, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijk verzoek, worden afgedaan overeenkomstig genoemde wet. Verzoeken als bedoeld in dit lid, gelden als aanvragen om vergunning als bedoeld in artikel 61.

Artikel 130

Artikel 131

  • 1 Aanvragen om woonvergunning als bedoeld in artikel 55 van de Woningwet van 12 juli 1962, alsmede enig beroep, ingesteld tegen een beslissing omtrent een dergelijke aanvraag, worden afgedaan overeenkomstig genoemde wet. Aanvragen als bedoeld in dit lid, gelden als aanvragen om woonvergunning als bedoeld in artikel 60.

Artikel 132

Overtredingen van bij of krachtens de Woningwet van 12 juli 1962 gegeven voorschriften worden afgedaan overeenkomstig genoemde wet.

Artikel 133

Een overeenkomstig de Woonwagenwet op een standplaats geplaatste woonwagen dan wel een woonwagen waarvan de plaatsing op een standplaats wordt gedoogd op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet, is een woonwagen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel e, tot het tijdstip waarop die woonwagen wordt vervangen.

Artikel 140

De Wet van 11 maart 1978, houdende wijziging van de Woningwet inzake aanschrijving tot verbetering van woningen (Stb. 143) wordt ingetrokken.

Artikel 147

De Wet geldelijke steun woonwagens (Stb. 1986, 264) wordt ingetrokken.

Artikel 152

Waar in voorschriften, gegeven bij of krachtens een andere wet dan de in de artikelen 149 tot en met 151 genoemde, wordt verwezen naar een artikel in de Woningwet van 12 juli 1962, wordt deze verwijzing geacht te zijn geschied naar de overeenkomstige bepalingen in deze wet.

Artikel 153

  • 1 De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

  • 2 Bij het in het eerste lid bedoelde besluit kan, voor zover dat besluit voorziet in gedeeltelijke inwerkingtreding van deze wet, in afwijking in zoverre van artikel 124 worden bepaald dat verschillende artikelen of onderdelen van artikelen van de Woningwet van 12 juli 1962 van kracht blijven.

  • 3 Indien toepassing wordt gegeven aan het eerste of tweede lid, kan in hetgeen met het oog op het in werking treden dan wel in stand blijven van de desbetreffende artikelen of onderdelen daarvan regeling behoeft, worden voorzien bij algemene maatregel van bestuur.

  • 5 Deze wet kan worden aangehaald als Woningwet.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage , 29 augustus 1991

Beatrix

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

E. Heerma

Uitgegeven de vijfde september 1991

De Minister van Justitie a.i.,

C. I. Dales

Naar boven