Regeling ontheffing vervoer over de weg van oliepijpdoorboringsapparaten

[Regeling vervallen per 28-05-2004.]
Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-09-2003 t/m 27-05-2004

Regeling ontheffing vervoer over de weg van oliepijpdoorboringsapparaten

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op artikel 8 van de Wet Gevaarlijke Stoffen (Stb. 1963, 313);

Besluit:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 28-05-2004]

Van het bepaalde in de randnummers 2102 (2), 2103 (1) en 2105 (1) en (2) van bijlage 1 van de Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen, wordt ontheffing verleend voor het vervoer over de weg van oliepijpdoorboringsapparaten als bedoeld in randnummer 2101, tabel 1, cijfer 5, identificatienummer 0124, van bijlage 1 van het VLG, onder de volgende voorschriften:

  • a. De oliepijpdoorboringsapparaten in de vorm van stalen kokers dienen aan de uiteinden te zijn afgesloten.

  • b. De oliepijpdoorboringsapparaten in de vorm van metalen strips dienen in stevige, afgesloten houders te worden vastgezet.

  • c. De oliepijpdoorboringsapparaten of de houders met dergelijke apparaten dienen te worden vervoerd in gesloten containers, die:

    • 1º. voldoen aan de eisen gesteld bij of krachtens het Warenwetbesluit containers, met dien verstande, dat in geval van containers als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, van dat besluit, op het merk van goedkeuring, bedoeld in artikel 12 van de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 28 januari 1985, directoraat-generaal van de Arbeid, hoofdafdeling Wetgevingsbeleid, nr. 84/15335 (Stcrt. 23), in plaats van de woorden ‘CSC Safety Approval’ mogen worden gesteld de worden: CSC tests passed/NL;

    • 2º. inwendig geheel zijn voorzien van een vaste bekleding van hout met een dikte van ten minste 1 cm;

    • 3º. zijn voorzien van de gevaarsetiketten, bedoeld in randnummer 10.118 (5) van bijlage 1 van het VLG;

    • 4º. tijdens het vervoer zodanig zijn afgesloten, dat zij niet door onbevoegden kunnen worden geopend.

  • d. De oliepijpdoorboringsapparaten of de houders met dergelijke apparaten dienen in de containers door middel van houten rekken zodanig te zijn vastgezet en op zodanige onderlinge afstand, dat elke beweging en sympathische detonatie is uitgesloten.

  • e. In de containers mogen naast de oliepijpboringsapparaten of de houders met dergelijke apparaten uitsluitend ongeladen oliepijpdoorboringsapparaten of ongeladen houders worden vervoerd, die op dezelfde wijze zijn vastgezet als bedoeld inhet voorschrift onder d.

  • f. In de containers mag een voorziening van vonkarm materiaal zijn aangebracht ten behoeve van het laden en lossen van oliepijpdoorboringsapparaten en overige toegelaten goederen.

  • g. Voor de toepassing van het bepaalde in randnummer 11.403 van bijlage 1 van het VLG worden oliepijpdoorboringsapparaten of houders met dergelijke apparaten aangemerkt als colli voorzien van een etiket volgens model no. 1.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 28-05-2004]

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Nederlandse Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt voor wat betreft het bepaalde in artikel 2 met ingang van 1 januari 1992. Deze regeling zal met toelichting in de Nederlandse Staatscourant worden geplaatst.

's-Gravenhage, 27 februari 1991

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen

Naar boven