Regeling rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype

[Regeling vervallen per 01-07-2009.]
Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 26-11-2004 t/m 30-06-2009

Regeling rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype

De minister van Verkeer en Waterstaat en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 47 in samenhang met artikel 20, eerste lid, onder a, van het Binnenschepenbesluit (Stb. 1987, 466);

Besluiten:

Artikel 1. Algemene bepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 2 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype:

    een passagiersschip met een lengte Lwl van minder dan 30 meter, zoals ontwikkeld voor de rondvaarten in Amsterdam, en met de volgende kenmerken:

    • -

      het schip heeft één laag passagiersaccommodatie, deels verzonken tot beneden het gangboord;

    • -

      het schip is voorzien van een grotendeels doorgaande opbouw, voorzien van grote ramen. De lengte van een eventueel aanwezige open, tot beneden het gangboord verzonken kuip mag niet meer bedragen dan 25% van de lengte Lwl;

    • -

      het schip heeft een stuurstand aan de voorzijde van de passagiersaccommodatie en

    • -

      het schip is niet bestemd voor gebruik op de binnenwateren van zone 2;

    b. CNG:

    compressed natural gas;

    c. CNG-installatie:

    het geheel van gemonteerde onderdelen dat het mogelijk maakt om als brandstof voor de voortstuwingsmotor gebruik te maken van CNG;

    d. ECE-Reglement Nr. 67:

    de publicatie ‘Uniform provisions concerning the approval of specific equipment of motorvehicles using liquefied petroleumgases in their propulsion system’, vastgesteld door de Economic Commission for Europe en uitgegeven door de Verenigde Naties;

    e. ISO 2604-2:

    de publicatie ‘Steel products for pressure purposes; Quality requirements’;

    f. Part 2:

    ‘Wrought seamless tubes’, uitgegeven door de International Organization for Standardization;

    g. NEN-EN 10204:

    de publicatie ‘Metallic products; Types of inspection documents’, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie instituut.

Artikel 2. Toepassing van bijlage III van het Binnenschepenbesluit

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Met inachtneming van het bepaalde in deze regeling zijn onderstaande regelen van bijlage III van het

Binnenschepenbesluit niet van toepassing op rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype:

artikel 6.01;

artikel 7.02;

artikel 8.01;

artikel 8.04;

artikel 9.08;

artikel 9.09;

artikel 9.11;

artikel 10.03;

artikel 10.08;

artikel 10.10.

Artikel 3. Toepassing van bijlage II van het Binnenschepenbesluit

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

In aanvulling op het bepaalde in artikel 1.02, derde en vierde lid, van bijlage III van het Binnenschepenbesluit en met inachtneming van het bepaalde in deze regeling zijn onderstaande regelen van bijlage II van het Binnenschepenbesluit niet van toepassing op rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype:

artikel 2.02, derde lid;

artikel 3.14;

artikel 5.01, derde lid, eerste volzin, voor zover van toepassing op de hoofdmotor;

artikel 7.01;

artikel 7.02, eerste lid, sub d, e, f, g, i, j, k, l en m;

artikel 7.03, eerste lid;

artikel 7.05, eerste lid;

artikel 11.15, derde lid;

artikel 11.16, tweede lid, betreffende hekwerk of verschansing.

Artikel 4. Berekening van het ten hoogste toegestane aantal passagiers

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Het ten hoogste toegestane aantal passagiers wordt zodanig vastgesteld dat aan de regelen met betrekking tot de stabiliteit en het vrijboord wordt voldaan.

  • 2 Het ten hoogste toegestane aantal passagiers mag echter niet groter zijn dan het aantal voor passagiers beschikbare zitplaatsen.

  • 3 Voor de zitplaatsen moet worden gerekend met een breedte van tenminste 0,45 m per persoon. De onderlinge vrije afstand tussen banken of zitplaatsen moet tenminste 0,30 m bedragen.

Artikel 5. Beveiliging van passagiers

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Indien passagiers plaats kunnen nemen in een open kuip of op een open dek, moeten de vaste verschansingen of relingen tenminste 0,20 m binnen de buitenzijde van het schip, berghouten daarbij inbegrepen, worden geplaatst.

Artikel 6. Toegangen, uitgangen en verbindingswegen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De vrije doorgang van de toegangen moet minimaal 0,80 m bedragen. De vrije breedte van het gangpad tussen de stoelen moet op een hoogte van 0,90 m en meer boven de vloer tenminste 0,70 m bedragen. Tot een hoogte van 0,90 m boven de vloer mag deze breedte nergens minder dan 0,60 m bedragen.

  • 2 In het achterschip moet een nooduitgang met een vrije doorgang van tenminste 0,80 m zijn aangebracht. De nooduitgang mag worden vervangen door tenminste twee uitwerpbare noodluiken in het dak. Elke nooduitgang in het dak moet een vrije opening van tenminste 0,36 m² hebben.

    Daarbij mag de kleinste afmeting niet minder dan 0,50 m bedragen.

  • 3 Indien een passagiersaccommodatie door middel van waterdichte schotten en waterdichte deuren van beperkte hoogte wordt onderverdeeld in waterdichte compartimenten moeten deze compartimenten veilig kunnen worden verlaten. Daarbij mag de vluchtweg vanuit het ene via een ander compartiment lopen.

Artikel 7. Ramen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

De constructie van de ramen moet van voldoende sterkte zijn, afhankelijk van de hoogte boven de geladen lastlijn en van de zone van het vaarwater.

Hieraan wordt geacht te zijn voldaan wanneer de constructie van de ramen voldoet aan de regelen van de bijlage.

Artikel 8. Reddingboeien

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Per elk toegestaan aantal van 25 passagiers, alsmede voor het aantal dat daarboven resteert, moet tenminste een reddingboei aanwezig zijn. Het aantal reddingboeien behoeft echter niet meer dan vier te bedragen.

Artikel 9. Brandbestrijdingsmiddelen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Er moeten tenminste twee draagbare blustoestellen aanwezig zijn. Deze moeten in de nabijheid van de stuurstand zijn opgesteld. De regelen van artikel 7.03, tweede lid, van bijlage II van het Binnenschepenbesluit zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Indien de rondvaartboot is voorzien van een CNG-installatie is de ruimte waarin de voortstuwingsmotor is geplaatst voorzien van een vast opgestelde brandblusinstallatie.

Artikel 10. Ankergerei

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Bij gebruik op de binnenwateren van zone 3 moeten de schepen zijn voorzien van een anker met een gewicht van tenminste 50 kg en een ankerketting of ankerdraad met een lengte van tenminste 30 m. Het ankergewicht mag worden verminderd bij toepassing van bijzondere ankertypen met verhoogde houdkracht.

Artikel 11. Schotten

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De volgende waterdichte schotten, die reiken tot de bovenkant van het scheepsboord moeten zijn aangebracht:

    • a. een aanvaringsschot, gelegen op tenminste 0,10 m en ten hoogste 0,60 m achter de voorloodlijn;

    • b. een schot tussen de machinekamer en de passagiersruimte;

    • c. een achterpiekschot op een redelijke afstand van de achtersteven. Op schepen met een lengte van 25 m of minder mag het achterpiekschot achterwege worden gelaten.

  • 2 Indien de rondvaartboot is voorzien van een CNG-installatie zijn doorvoeringen door schotten gasdicht.

    Doorvoeringen door het machinekamerschot zijn tevens brandwerend.

Artikel 12. Buitenboordaansluitingen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Buitenboordaansluitingen moeten direct op de huid zijn voorzien van een afsluiter. Dit geldt niet voor toiletten die zijn voorzien van een metalen pot, gemonteerd op een dikwandige stalen pijp, zodanig dat de bovenrand van de pot een veiligheidsafstand van tenminste 0,40 m heeft.

Artikel 13. Uitgangen machinekamers

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

In afwijking van de regelen van artikel 2.06, zesde lid, van bijlage II van het Binnenschepenbesluit kan worden volstaan met slechts één uitgang indien

  • -

    de vluchtweg vanaf elke bedieningsplaats naar de uitgangsdeur die naar de buitenlucht voert, niet meer dan 5 m lang is, en

  • -

    bij de plaats waar onderhoud moet worden verricht, die het verst van de uitgang is verwijderd, een draagbaar blustoestel aanwezig is, ook indien het geïnstalleerde vermogen niet meer dan 110 Kw bedraagt.

Artikel 14. Voortstuwingsinstallaties

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Het vermogen van de voortstuwingsinstallatie moet zodanig zijn, dat het volbeladen schip bij vol vermogen varende, tot stilstand kan komen in een vaarweg van ten hoogste twee maal de lengte van het schip.

  • 2 Vanaf de stuurstand moeten afgelezen kunnen worden

    • -

      de temperatuur van het koelwater en de druk van de smeerolie van voortstuwingsmotoren en

    • -

      het toerental van voortstuwingsmotoren of schroefassen.

  • 3 Indien de voortstuwingsmotor gebruik maakt van brandstof met een vlampunt beneden 55 °C:

    • a. wordt CNG gebruikt als brandstof; en

    • b. wordt de voortstuwingsmotor voorzien van brandstof door middel van een CNG-installatie.

  • 4 Indien een rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype tijdens de bouw voorzien wordt van een CNG-installatie, zijn de constructietekeningen voor de aanvang van de bouw goedgekeurd door de inspecteur-generaal.

  • 5 Indien een rondvaartboot van het Amsterdamse grachtentype voorzien wordt van een CNG-installatie zijn de constructietekeningen van de CNG-installatie zelf en de constructietekeningen voor de inbouw daarvan, voor aanvang van de inbouw, goedgekeurd door de inspecteur-generaal.

  • 6 De goedkeuring, bedoeld in het vierde en vijfde lid, wordt verleend indien naar het redelijk oordeel van de inspecteur-generaal de veiligheid van de rondvaartboot en de opvarenden, voor zover deze verband houdt met de constructie en wijze van inbouw van de CNG-installatie, voldoende gewaarborgd zal zijn.

Artikel 14a. Onderdelen van de CNG-installatie

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De CNG-installatie bevat uitsluitend de onderdelen, bedoeld in dit artikel.

  • 2 De CNG-installatie bestaat tenminste uit de volgende onderdelen:

    • a. een CNG-tank;

    • b. een overdrukbeveiliging ten behoeve van de CNG-tank;

    • c. een automatische tankafsluiter;

    • d. een manometer;

    • e. een warmtewisselaar en drukregelaar, eventueel gecombineerd;

    • f. een automatische afsluitklep;

    • g. een vulaansluiting;

    • h. een terugslagklep in de vulleiding;

    • i. gasleidingen;

    • j. een inspuitstuk of gasmengstuk; en

    • k. gasvoerende verbindingen tussen de onderdelen van de CNG-installatie.

  • 3 De volgende onderdelen kunnen deel uitmaken van de CNG-installatie:

    • a. een handafsluiter;

    • b. gasslangen;

    • c. een gasregeleenheid;

    • d. een CNG-filtereenheid;

    • e. een druk- of temperatuursensor; en

    • f. elektrische voorzieningen.

  • 4 In het gedeelte van de CNG-installatie waar de druk lager is dan 50 kPa kunnen extra onderdelen ten behoeve van het goed functioneren van de motor worden aangebracht.

Artikel 14b. Eisen aan de toelating van onderdelen voor de CNG-installatie

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 2 De onderdelen, genoemd in artikel 14a, tweede lid, onder i en j, en derde lid, onder b, c en d, voldoen aan de voor de desbetreffende onderdelen vastgestelde normen van het op het moment van installatie geldende ECE-Reglement Nr. 67, voor zover deze onderdelen gebruikt worden in een gedeelte van de CNG-installatie waar de druk hoger kan zijn dan 50 Kpa.

  • 3 Onderdelen waarvoor in het op het moment van installatie geldende ECE-Reglement Nr. 67 geen normen zijn opgenomen en die gebruikt worden in een gedeelte van de CNG-installatie waar de druk hoger kan zijn dan 50 Kpa zijn goedgekeurd door de inspecteur-generaal.

  • 4 De onderdelen, bedoeld in het eerste en tweede lid, zijn voorzien van een geldig goedkeuringsmerk ECE-Reglement Nr. 67 als bedoeld in bijlage 2 van de Regeling toelatingseisen, tenzij dit als gevolg van aard of functie van het onderdeel niet mogelijk is.

  • 5 Een onderdeel als bedoeld in het eerste en tweede lid wordt vermeld op een aan boord aanwezige lijst, onder vermelding van de gegevens van het goedkeuringsmerk, genoemd in het vierde lid.

  • 6 Een onderdeel als bedoeld in het derde lid, wordt vermeld op een aan boord aanwezige lijst, onder vermelding van de merknaam en de typeaanduiding en voorzien van een stempel ten teken van de goedkeuring, bedoeld in het derde lid.

Artikel 14c. Drukbestendigheid

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

De onderdelen van de CNG-installatie zijn bestand tegen de hoogste druk die onder normale bedrijfsomstandigheden kan optreden in het gedeelte van de CNG-installatie waar een onderdeel is aangebracht.

Artikel 14d. Combinaties van onderdelen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Artikel 14e. Constructie

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De levering van de onderdelen van de CNG-installatie en de inbouw daarvan geschieden door dezelfde leverancier.

  • 3 De onderdelen van de CNG-installatie zijn deugdelijk bevestigd.

  • 4 De CNG-installatie vertoont geen lekkage.

  • 5 De CNG-installatie is zodanig ingebouwd dat de bescherming tegen beschadiging optimaal is.

  • 6 Geen deel van de CNG-installatie bevindt zich binnen een afstand van 0,1 meter van een uitlaat of vergelijkbare hittebron, tenzij het deel door middel van een schild afdoende tegen de hitte is beschermd.

  • 7 Op de CNG-installatie wordt niets aangesloten dat geen verband heeft met het goed en veilig functioneren van de voortstuwingsmotor.

  • 8 De onderdelen, genoemd in artikel 14b, zijn zodanig ingebouwd dat controle eenvoudig is en de goedkeuringsmerken leesbaar zijn.

Artikel 14f. Bijzondere constructie-eisen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Indien door het falen van een onderdeel van de CNG-installatie een ander onderdeel van de CNG-installatie boven de ontwerpdruk kan worden belast, is een drukbeveiliging aangebracht die de gastoevoer naar het als gevolg van het falen te hoog belaste deel in voorkomende gevallen automatisch afsluit. De afsluiter bevindt zich in een gedeelte van de installatie dat niet door een te hoge druk kan worden belast.

  • 2 Een automatische afsluitklep sluit de brandstoftoevoer af, tenzij de motor draait of gestart wordt.

  • 3 Een automatische afsluitklep sluit de brandstoftoevoer af, indien de gasdruk voor de motor te hoog wordt. De gasdruk wordt bewaakt door middel van een drukschakelaar of een instrument met dezelfde werking. De afstelling is zodanig dat de gasdruk veilig is, maar voldoende hoog om de motor het gas stabiel en nagenoeg volledig te laten verbranden.

Artikel 14g. CNG-tanks

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 CNG-tanks bevinden zich niet in de motorkamer.

  • 2 Aansluitingen op CNG-tanks bevinden zich in de ruimte waarin de CNG-tanks zijn geplaatst.

  • 3 De ruimte waarin de CNG-tanks zijn geplaatst wordt voldoende geventileerd. De luchtinlaat bevindt zich aan de ene zijde bovenin de ruimte. Het afzuigkanaal bevindt zich op niet meer dan 50 mm van de bodem, diagonaal tegenover de luchtinlaat aan de andere zijde van de ruimte.

  • 4 De ventilatieopeningen in de ruimte waarin de CNG-tanks zijn geplaatst, zijn voorzien van door de inspecteur-generaal goedgekeurde vlamkerende roosters.

  • 5 De capaciteit van de ventilatie is voldoende om de lucht in de ruimte tenminste 20 keer per uur volledig te verversen.

  • 6 Het ventilatiesysteem is zodanig uitgevoerd dat vonkvorming en elektrostatische oplading zijn uitgesloten.

  • 7 Ventilatieopeningen aan de buitenzijde van de rondvaartboot ten behoeve van de luchtinlaat bevinden zich aan de bovenzijde van de opbouw.

  • 8 De capaciteit van de CNG-tanks is niet groter dan vereist voor één dagreis.

  • 9 De hoofdkranen van de CNG-tanks kunnen vanuit de stuurstand worden gesloten.

Artikel 14h. Overdrukbeveiliging CNG-tank

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De overdrukbeveiliging is in de CNG-tank of in een appendage op de tank aangebracht.

  • 2 De werking van de appendage belemmert het functioneren van de overdrukbeveiliging niet.

  • 3 Eventuele overdruk wordt direct naar buiten afgevoerd en niet op een lager punt dan aan de bovenzijde van de opbouw afgeblazen.

Artikel 14i. Automatische tankafsluiter

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De automatische tankafsluiter is op de CNG-tank aangebracht.

  • 2 De automatische tankafsluiter is uitgevoerd:

    • a. als één component waarin een automatische afsluitklep en een handbediende afsluitklep is ondergebracht, zonodig tevens voorzien van een overdrukbeveiliging; of

    • b. als een samenstel van twee componenten bestaande uit een handbediende tankafsluiter, al dan niet voorzien van een overdrukbeveiliging, en een automatische afsluitklep, waarbij de handafsluiter direct na de CNG-tank en de automatische afsluitklep direct op de handafsluiter is aangebracht.

Artikel 14j. Automatische afsluitklep

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 In de gasleiding van de CNG-tank naar de drukregelaar is zo dicht mogelijk bij de drukregelaar een automatische afsluitklep aangebracht.

  • 2 Indien meerdere drukregelaars zijn aangebracht kan de automatische afsluitklep voor de laatste drukregelaar zijn geplaatst.

Artikel 14k. CNG-motorkamer

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Artikel 14g, derde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing op de ruimte waarin de voortstuwingsmotor van een rondvaartboot, voorzien van een CNG-installatie, is geplaatst.

Artikel 14l. Gasdetectie

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 In ruimten waar lekkage van CNG kan ontstaan is een gasdetectie-installatie aangebracht.

  • 2 De gasdetectie-installatie geeft optisch en akoestisch alarm nabij de stuurstand indien de hoeveelheid CNG in de ruimte 10% van de onderste explosiegrens bereikt.

  • 3 De gasdetectie-installatie is uiterlijk zes maanden geleden gecontroleerd op correcte werking en in orde bevonden.

Artikel 14m. Gastoevoerleiding

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 In het gedeelte van de gastoevoerleiding van de CNG-tanks naar de motor, dat is aangebracht onder het passagiersverblijf, bevinden zich geen flenzen of koppelingen.

  • 2 Het gedeelte van de gastoevoerleiding van de CNG-tanks naar de motor dat is aangebracht onder het passagiersverblijf bevindt zich in een voldoende geventileerde mantelpijp.

Artikel 14n. Manometer

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De manometer is aangebracht in het gedeelte van de CNG-installatie waar de ongeregelde tankdruk kan worden gemeten.

  • 2 De manometer is eenvoudig afleesbaar.

Artikel 14o. Vulaansluiting

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

De vulaansluiting van een CNG-tank:

  • a. bevindt zich aan dek in de buitenlucht; en

  • b. is beschermd tegen vuil en water.

Artikel 14p. Gasleidingen- en slangen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Een gasleiding voor CNG waarin de druk hoger kan zijn dan 2500 Kpa:

    • a. heeft een buitendiameter van niet meer dan 12 mm;

    • b. is van naadloos roestvast staal; en

    • c. voldoet aan de op het moment van installatie voor dergelijke gasleidingen geldende normen van ISO 2604-2.

  • 2 Een gasleiding voor CNG waarin de druk hoger kan zijn dan 50 Kpa:

    • a. is van naadloos roestvast staal of naadloos koper;

    • b. heeft een buitendiameter van niet meer dan 12 mm; en

    • c. heeft een wanddikte van tenminste 0,8 mm.

  • 3 Ten aanzien van een roestvaststalen gasleiding als bedoeld in het eerste lid is voorzien in een inspectiecertificaat volgens de op het moment van afgifte van het certificaat geldende normen van NEN-EN 10204 - 3.1.B, of een gelijkwaardig testrapport.

  • 4 Indien het gebruik van gasleidingen om constructietechnische redenen niet goed mogelijk is, is het toegestaan over korte afstanden gebruik te maken van door het hoofd van de scheepvaartinspectie goedgekeurde gasslangen.

  • 5 Gasslangen zijn niet langer dan één jaar geleden geproduceerd. Indien alleen het produktiejaar is vermeld, geldt 31 december van dat jaar als produktiedatum.

Artikel 14q. Bevestiging gasleidingen en gasslangen voor CNG

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Gasleidingen voor CNG worden niet bevestigd met aluminium bevestigingsmiddelen of door middel van lassen of solderen.

  • 2 Gasleidingen zijn niet onderhevig aan spanning of trillingen anders dan die van het vaartuig zelf.

  • 3 Gasslangen zijn niet onderhevig aan spanningen.

  • 4 Roestvaststalen gasleidingen worden vast ingebouwd met tenminste iedere 0.60 m een bevestigingspunt.

  • 5 Koperen gasleidingen worden vast ingebouwd met tenminste iedere 0.40 m een bevestigingspunt.

  • 6 Op bevestigingspunten is de gasleiding voorzien van beschermend materiaal.

Artikel 14r. Gasvoerende verbindingen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Gasvoerende soldeerverbindingen en gasvoerende snijringverbindingen in gasleidingen voor CNG zijn niet toegestaan.

  • 2 Roestvaststalen gasleidingen worden verbonden door middel van roestvaststalen fittingen.

  • 3 Lasverbindingen tussen roestvaststalen gasleidingen zijn toegestaan indien uit röntgenonderzoek gebleken is dat de verbindingen veilig zijn. Een daarvan getuigend certificaat, afgegeven door een daartoe door de inspecteur-generaal erkende instantie, wordt overgelegd.

  • 4 Koperen gasleidingen worden verbonden door middel van een fitting van corrosiebestendig metaal.

  • 5 Verdeelblokken zijn van corrosiebestendig metaal.

  • 6 Stalen gasleidingen worden aangesloten door middel van daartoe geschikte knelringverbindingen.

  • 7 Koperen gasleidingen worden aangesloten door middel van daartoe geschikte dubbelconische ringen of dubbele flenzen.

  • 8 Het aantal verbindingen is zo klein mogelijk.

  • 9 De verbindingen zijn op een voor controle toegankelijke plaats aangebracht.

Artikel 14s. Handafsluiters

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 De CNG-installatie heeft ten hoogste twee handafsluiters.

  • 2 Een handafsluiter dient als:

    • a. extra veiligheidsafsluiter; of

    • b. testafsluiter.

  • 3 De handafsluiter, genoemd in het tweede lid, onder a, is gemonteerd voor de automatische afsluitklep.

  • 4 De handafsluiter, genoemd in het tweede lid, onder b, is voldoende beveiligd tegen gebruik door onbevoegden.

Artikel 14t. Onderhoud

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 Het onderhoud van de CNG-installatie geschiedt conform een met de fabrikant of de leverancier van de CNG-installatie overeengekomen onderhoudsprogramma.

  • 2 Het onderhoudsprogramma voorziet tenminste in een regelmatige controle van de CNG-installatie.

  • 3 Het onderhoudsprogramma voorziet in een periodieke keuring van de CNG-tanks en vermeldt de daarbij toe te passen testmethode en de afkeuringscriteria.

  • 4 Een kopie van de beschrijving van het onderhoudsprogramma wordt binnen drie maanden na ingebruikname van de CNG-installatie toegezonden aan de inspecteur-generaal.

  • 5 de inspecteur-generaal kan het onderhoudsprogramma aanpassen voor zover uitvoering van het onderhoudsprogramma de veiligheid van het gebruik van de CNG-installatie naar zijn redelijk oordeel onvoldoende waarborgt.

  • 6 De resultaten van een controle als bedoeld in het tweede lid en de resultaten van een periodieke keuring als bedoeld in het derde lid worden aangetekend bij de beschrijving van het onderhoudsprogramma, onder vermelding van de datum waarop de controle of de keuring is gehouden of geëindigd en de naam van degene onder wiens verantwoordelijkheid de controle of de keuring heeft plaatsgevonden. Deze ondertekend de aantekening.

  • 7 Indien een CNG-tank geheel of gedeeltelijk wordt afgekeurd stelt de eigenaar de inspecteur-generaal hiervan onverwijld op de hoogte.

  • 8 De beschrijving van het onderhoudsprogramma bevindt zich aan boord.

Artikel 15. Vrij uitzicht vanuit de stuurstand

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Het uitzicht vanuit de stuurstand moet in alle richtingen voldoende vrij zijn.

Het uitzicht naar achter mag met behulp van betrouwbare optische hulpmiddelen mogelijk worden gemaakt.

Artikel 16. Lensinrichting

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Voor de dompelpomp als bedoeld in artikel 5.06, derde lid van bijlage II van het Binnenschepenbesluit, wordt een capaciteit van 3000 l/uur voldoende geacht.

Artikel 17. Overgangsbepalingen

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

  • 1 In aanvulling op artikel 43 van het Binnenschepenbesluit zijn de artikelen 4, 5 en 15 van deze regeling gedurende 5 jaar vanaf het moment van het eerste onderzoek niet van toepassing bij het onderzoek van bestaande schepen.

  • 2 In aanvulling op artikel 42 van het Binnenschepenbesluit zijn de artikelen 7, 10, 11, eerste lid, 12 en 14, eerste en tweede lid, van deze regeling niet van toepassing bij het onderzoek van bestaande schepen, mits voorzieningen zijn getroffen, die naar het redelijk oordeel van de inspecteur-generaal voldoende waarborg bieden voor de veiligheid van het schip en de opvarenden, dan wel naar het redelijk oordeel van de inspecteur-generaal in overeenstemming met het bevoegde districtshoofd van de arbeidsinspectie voldoende waarborg bieden voor de veiligheid, de gezondheid en het welzijn in verband met de arbeid aan boord.

  • 3 Indien op bestaande schepen niet aan de regelen van artikel 6 wordt voldaan, kan de inspecteur-generaal het maximaal toegestane aantal passagiers op het schip ofwel in de betrokken ruimte beperken.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Met de in deze regeling vastgestelde technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische eisen, vastgesteld door of vanwege een lid-staat van de Europese Unie danwel door of vanwege een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel 19. Citeertitel

[Regeling vervallen per 01-07-2009]

Deze regeling kan worden aangehaald als: Regeling rondvaartboten van het Amsterdamse grachtentype.

Deze regeling zal worden geplaatst in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 20 december 1990

De

Minister

van Verkeer en Waterstaat,

J. R. H. Maij-Weggen.

De

Minister

van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

B. de Vries.

Naar boven