Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1987

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-10-1988 t/m heden

Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1987

De staatssecretaris van Economische Zaken, A. J. Evenhuis,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Landbouw en Visserij en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

Overwegende, dat het wenselijk is met het oog op de inkomenssituatie van zelfstandigen in 1987 een eenmalige uitkering te verlenen aan zelfstandigen die in 1984, 1985, 1986 en 1987 alleen dan wel te zamen met een of meer anderen over niet meer dan een minimuninkomen beschikken;

Besluit:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. minister:

    minister van Economische Zaken;

    b. CIMK:

    Stichting Coördinerend Instituut Midden- en Kleinbedrijf;

    c. STULM:

    Stichting tot Uitvoering van Landbouwmaatregelen;

    d. Wet op de inkomstenbelalsting 1964:

    Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 519), zoals die geldt voor het belastingjaar 1987;

    e. kinderbijslag:

    kinderbijslag als bedoeld in de Algemene Kinderbijslagwet (Stb. 1980, 1).

  • 2 In deze regeling wordt verstaan onder:

    a. gehuwde:

    degene, die met een ander een gezamenlijke huishouding voert;

    b. echtgenoot:

    degene, met wie de gehuwde een gezamenlijke huishouding voert;

    c. ongehuwde:

    degene, die niet met een ander een gezamenlijke huishouding voert.

Artikel 2

  • 1 In deze regeling wordt als zelfstandige aangemerkt de natuurlijke persoon die:

    • a. anders dan in dienstbetrekking gedurende enig moment in de periode van 1 augustus tot en met 31 december 1987 in Nederland een bedrijf of beroep heeft uitgeoefend;

    • b. op 31 december 1987 in Nederland woonde en

    • c. op 31 december 1987 een eigen huishouding voerde.

  • 2 Het wonen in Nederland als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 3 In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, wordt voor de toepassing van deze regeling niet als zelfstandige beschouwd degene voor wie de uitoefening van het in dat lid bedoelde bedrijf of beroep slechts een bijkomstige bron van inkomen vormt.

Artikel 3

In deze regeling wordt onderscheid gemaakt al naar gelang de zelfstandige op 31 december 1987:

  • a. een ongehuwde was en geen kinderen had voor wie over het derde of het vierde kwartaal van 1987 kinderbijslag werd ontvangen;

  • b. een ongehuwde was en één of meer kinderen had voor wie over het derde of het vierde kwartaal van 1987 kinderbijslag werd ontvangen;

  • c. gehuwd was.

Artikel 4

  • 1 Als inkomen van de zelfstandige wordt in deze regeling aangemerkt het onzuiver inkomen over het jaar 1987 als bedoeld in artikel 4 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 van de zelfstandige of, als deze gehuwd is, van de zelfstandige en zijn echtgenoot te zamen, nadat daarop in mindering zijn gebracht de op het jaar 1987 betrekking hebbende, ingevolge artikel 45, eerste lid, onder b of f, van voornoemde wet, aftrekbare persoonlijke verplichtingen jegens duurzaam gescheiden levende dan wel gewezen echtgenoten.

  • 2 De met toepassing van het eerste lid vastgestelde bedragen worden naar beneden afgerond op hele guldens.

Artikel 5

Waar in deze regeling wordt gesproken over het minimumniveau bedraagt dit:

  • a. voor de zelfstandige als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder a:

    • 1º. indien hij geboren is voor 1 januari 1922: f 16254;

    • 2º. indien hij geboren is op of na 1 januari 1922 en voor 1 januari 1960: f 15 569;

    • 3º. indien hij geboren is op of na 1 januari 1960: f 17 480;

  • b. voor de zelfstandige als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder b:

    • 1º. indien hij geboren is voor 1 januari 1922: f 20 432;

    • 2º. indien hij geboren is op of na 1 januari 1922: f 19 641;

  • c. voor de zelfstandige als bedoeld in artikel 3, aanhef en onder c:

    • 1º. indien hij geboren is voor 1 januari 1922: f 23 508;

    • 2º. indien hij geboren is op of na 1 januari 1922: f 25 579.

Hoofdstuk II. De eenmalige uitkering

Artikel 6

  • 1 Aan de zelfstandige, die een eenmalige uitkering heeft of nog zal ontvangen krachtens de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1986 (Stcrt. 1987, 188) of krachtens de wet van 3 juli 1986 (Stb. 376) wordt op een overeenkomstig artikel 8 ingediende aanvraag en met inachtneming van de bepalingen van deze regeling een eenmalige uitkering verleend.

  • 2 Met de zelfstandige, als bedoeld in het eerste lid, wordt gelijkgesteld de zelfstandige die

    • a. de eenmalige uitkering krachtens de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1985 (Stcrt. 1986, 165) dan wel krachtens de wet van 3 juli 1985 (Stb. 417) heeft of nog zal ontvangen, en

    • b. indien hij een aanvraag op grond van de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1986 of op grond van de wet van 3 juli 1986 tijdig zou hebben ingediend bij de juiste instantie met tijdige verstrekking van de juiste opgaven en inlichtingen en verlening van de verlangde inzage, recht zou hebben gehad op een eenmalige uitkering.

  • 3 Geen eenmalige uitkering wordt verleend aan de zelfstandige, indien reeds een eenmalige uitkering werd ontvangen krachtens de wet van 26 november 1987 (Stb. 537) door de zelfstandige, of, indien deze gehuwd is, door zijn echtgenoot.

  • 4 Het recht op een eenmalige uitkering gaat, indien de zelfstandige als bedoeld in artikel 3, onder c, vóór de uitbetaling van de eenmalige uitkering is overleden, over naar zijn echtgenoot.

  • 5 Het recht op een eenmalige uitkering vervalt, indien de zelfstandige en, indien deze gehuwd was, zijn echtgenoot voor de dag van uitbetaling van de eenmalige uitkering is of zijn overleden.

Artikel 7

  • 2 De eenmalige uitkering wordt verhoogd met een bedrag gelijk aan f 70 vermenigvuldigd met het ten behoeve van de uitkering van de kinderbijslag vastgestelde aantal kinderen voor wie de aanvrager, dan wel zijn echtgenoot, kinderbijslag heeft ontvangen over het derde of het vierde kalenderkwartaal van het jaar 1987.

  • 3 Indien de uitkering die de zelfstandige heeft ontvangen of nog zal ontvangen ingevolge de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1986 of ingevolge de wet van 3 juli 1986 mede omvat een verhoging ingevolge artikel 7, vierde of zesde lid, van de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1986 dan wel ingevolge artikel 8, vierde lid, van de wet van 3 juli 1986, wordt de uitkering verhoogd met een bedrag van:

  • 4 Indien de uitkering op grond van het voorgaande lid is verhoogd, wordt de uitkering voorts nog verhoogd met een bedrag van f 100 vermenigvuldigd met het ten behoeve van de uitkering van de kinderbijslag vastgestelde aantal kinderen voor wie de aanvrager dan wel zijn echtgenoot kinderbijslag heeft ontvangen over het derde of het vierde kalenderkwartaal van het jaar 1987.

  • 5 De uitkering van de zelfstandige die niet wordt verhoogd ingevolge het derde lid wordt op dezelfde wijze verhoogd als aangegeven in het derde en vierde lid, indien de zelfstandige aantoont dat hij een uitkering heeft ontvangen ingevolge de Regeling eenmalige uitkering zelfstandigen 1983 (Stcrt. 1984, 130), dan wel ingevolge de wet van 28 september 1983 (Stb. 542).

  • 6 De eenmalige uitkering wordt na toepassing van het in het eerste tot en met het vijfde lid bepaalde verminderd met zestig procent van het bedrag waarmee het inkomen het minimumniveau overschrijdt en wordt naar beneden op hele guldens afgerond.

  • 7 Indien de uitkering na toepassing van het eerste tot en met het zesde lid ten minste f 1 bedraagt, wordt de uitkering van de zelfstandige die op grond van het bepaalde in het derde of vijfde lid is verhoogd, voorts nog verhoogd door deze te vermenigvuldigen met de factor 2,5.

  • 8 De uitkering die op grond van de voorgaande leden is vastgesteld en minder bedraagt dan f 50 wordt niet uitgekeerd.

Artikel 8

  • 1 De aanvraag om een eenmalige uitkering dient uiterlijk 31 maart 1989 te worden ingediend door de zelfstandige of, indien deze na 31 december 1987 is overleden, door zijn echtgenoot als ware deze de zelfstandige.

  • 2 De aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een juist en volledig ingevuld aanvraagformulier dat is vastgesteld door het CIMK of de STULM en waarvan de inhoud is goedgekeurd door de staatssecretaris van Economische Zaken. De aanvraag dient vergezeld te gaan van alle stukken die blijkens het aanvraagformulier met de aanvraag dienen te worden meegezonden.

  • 3 De aanvraag moet worden ingediend bij:

    • a. een van de op of bij het aanvraagformulier vermelde kantoren van de STULM, wat betreft zelfstandigen wier beroep of bedrijf tot de agrarische sector dan wel de visserij behoort;

    • b. het op het aanvraagformulier vermelde kantoor van het CIMK, wat betreft de overige zelfstandigen.

  • 4 Een aanvraag die is ingediend in strijd met het eerste lid wordt afgewezen.

  • 5 Indien een aanvraag niet voldoet aan het tweede lid en de zelfstandige in gebreke blijft het verzuim binnen een door het CIMK respectievelijk de STULM te stellen termijn van ten minste twee weken te herstellen, wordt de aanvraag afgewezen.

  • 6 Indien de zelfstandige meer dan één aanvraagformulier indient, wordt slechts één daarvan in behandeling genomen.

Artikel 9

  • 1 Het CIMK respectievelijk de STULM kan alvorens op de aanvraag wordt beslist inlichtingen inwinnen bij derden alsmede de verstrekking, binnen een door haar te stellen termijn van ten minste twee weken, van nadere gegevens door de zelfstandige verlangen.

  • 2 Het CIMK respectievelijk de STULM kan, voor zover zij dat voor een goede uitvoering van deze regeling noodzakelijk acht, van de zelfstandige verlangen dat hij-aan door het CIMK respectievelijk de STULM aangewezen personen:

    • a. inzage verleent in alle boeken en bescheiden en de gelegenheid biedt daarvan afschrift te nemen;

    • b. alle inlichtingen verstrekt;

    • c. anderszins alle medewerking verleent.

  • 3 Het CIMK respectievelijk de STULM kan verlangen dat de zelfstandige haar bij de aanvraag toestemming verleent tot het ter controle van de door hem verstrekte gegevens of in verband met het bepaalde in artikel 11, eerste lid, inwinnen van inlichtingen bij de rijksbelastingdienst, de bedrijfsverenigingen en het Gemeenschappelijk Administratiekantoor bedoeld in de Organisatiewet Sociale Verzekering, de Sociale Verzekeringsbanken, de gemeentelijke sociale diensten, de gemeentelijke bevolkingsregisters alsmede iedere instantie of persoon die de zelfstandige of zijn echtgenoot in 1986 of 1987 inkomen verschaft heeft.

  • 4 Indien de zelfstandige niet voldoet aan een verlangen als bedoeld in de vorige leden, wordt de aanvraag afgewezen.

Artikel 10

  • 1 Het CIMK respectievelijk de STULM beslist op de aanvraag. De beslissing wordt de zelfstandige schriftelijk medegedeeld.

  • 2 Indien een eenmalige uitkering wordt verleend, wordt deze uitbetaald door het CIMK respectievelijk de STULM binnen eenentwintig dagen nadat de in het eerste lid bedoelde mededeling is verzonden.

Artikel 11

  • 1 Indien het inkomen van de zelfstandige als bedoeld in artikel 4, berekend op grond van de gegevens waarvan is uitgegaan bij de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting 1987, het minimumniveau met meer dan f 1 500 overschrijdt, dient de zelfstandige de door hem ontvangen eenmalige uitkering binnen een maand na het onherroepelijk worden van de aanslag terug te betalen aan de instantie die hem de eenmalige uitkering heeft uitbetaald.

  • 2 Uitkeringen of verhogingen daarvan, als bedoeld in artikel 7, eerste tot en met het vijfde en het zevende lid, worden niet uitbetaald of kunnen worden teruggevorderd, indien de zelfstandige zodanig onjuiste of onvolledige informatie heeft verstrekt, dat op de aanvraag als bedoeld in artikel 8 een andere beslissing zou zijn genomen, indien de juiste gegevens volledig bekend waren gemaakt.

Hoofdstuk III. Beroep

Artikel 12

  • 1 Tegen beslissingen als bedoeld in de artikelen 10 en 11, tweede lid, kan de zelfstandige een beroepschrift indienen bij de minister. Het beroepschrift moet gemotiveerd zijn en worden ingediend binnen een maand na de dag waarop de beslissing is verzonden.

  • 2 De minister beslist binnen twee maanden na de ontvangst van het beroepschrift. Deze termijn kan bij schriftelijke mededeling eenmaal met ten hoogste een maand worden verlengd.

's-Gravenhage, 29 september 1988

De

staatssecretaris

van Economische Zaken,

A. J. Evenhuis

Naar boven