Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 30-04-2022

Wet van 7 juli 1987, houdende herziene regeling van de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de taak en de bestuursstructuur van de Nederlandse organisatie voor zuiver-wetenschappelijk onderzoek te wijzigen;

dat het in verband daarmede noodzakelijk is de regeling van deze organisatie, vervat in de Wet op het Zuiver-Wetenschappelijk Onderzoek (Stb. 1950, K5), te herzien;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. organisatie: de organisatie, genoemd in artikel 2, eerste lid;

  • c. instellingsplan: instellingsplan, bedoeld in artikel 18.

Artikel 2. Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek (NWO)

  • 1 Er is een organisatie, genaamd Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.

  • 2 De organisatie bezit rechtspersoonlijkheid; zij is gevestigd te 's-Gravenhage.

Artikel 3. Taken NWO

  • 1 De organisatie heeft tot taak het bevorderen van de kwaliteit van wetenschappelijk onderzoek alsmede het initiëren en stimuleren van nieuwe ontwikkelingen in het wetenschappelijk onderzoek.

  • 2 De organisatie voert haar taak uit in het bijzonder door het toewijzen van middelen.

  • 3 De organisatie bevordert de overdracht van kennis van de resultaten van door haar geïnitieerd en gestimuleerd onderzoek ten behoeve van de maatschappij.

  • 4 De organisatie richt zich bij het uitvoeren van haar taak in hoofdzaak op het universitaire onderzoek. Daarbij let zij op het aspect van coördinatie en bevordert deze waar nodig.

Hoofdstuk II. Het bestuur en de inrichting van de organisatie

Artikel 4. Organen

De organisatie heeft een raad van bestuur, een raad van toezicht en vier domeinbesturen.

Artikel 5. Raad van bestuur: samenstelling

  • 1 De raad van bestuur bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vijf overige leden, waarvan één van die leden de portefeuille bedrijfsvoering en financiën heeft.

  • 2 Het lidmaatschap van de raad van bestuur is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van toezicht. Een lid van het personeel kan niet tevens worden benoemd tot lid van de raad van bestuur.

  • 3 De voorzitters van de vier domeinbesturen zijn lid van de raad van bestuur. Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter van de raad van bestuur en het overige lid met de portefeuille bedrijfsvoering en financiën.

  • 4 Benoeming van de voorzitter en het lid met de portefeuille bedrijfsvoering en financiën geschiedt op voordracht van de raad van toezicht en geschiedt voor ten hoogste vijf jaar. De leden kunnen ten hoogste eenmaal opnieuw benoemd worden.

Artikel 6. Raad van bestuur: taak

  • 1 De raad van bestuur is belast met het besturen van de organisatie.

  • 2 Alle bevoegdheden welke niet bij of krachtens de wet aan een ander orgaan van de organisatie zijn opgedragen, komen toe aan de raad van bestuur.

  • 3 De raad van bestuur is, met inachtneming van het instellingsplan en de door Onze Minister goedgekeurde begroting, belast met het verstrekken van middelen ten behoeve van onderzoeksprojecten en onderzoeksprogramma’s.

  • 4 De raad van bestuur kan voor de verstrekking van middelen regels stellen, waaronder de vaststelling van subsidieplafonds.

Artikel 7. Raad van bestuur: vertegenwoordiging NWO

  • 1 De voorzitter van de raad van bestuur vertegenwoordigt de organisatie in en buiten rechte.

  • 2 De raad van bestuur wijst uit zijn midden een vice-voorzitter aan, die bij afwezigheid of ontstentenis van de voorzitter deze vervangt.

Artikel 8. Raad van bestuur: reglement

  • 2 Het bestuursreglement regelt nader het bestuur en de inrichting van de organisatie.

Artikel 9. Raad van bestuur: personeelsbeleid

  • 1 De raad van bestuur voert het personeelsbeleid en personeelsbeheer, daaronder begrepen het aangaan en beëindigen van arbeidsovereenkomsten met het personeel.

Artikel 10. Raad van toezicht: samenstelling

  • 1 De raad van toezicht bestaat uit een voorzitter en ten hoogste vijf overige leden.

  • 2 Het lidmaatschap van de raad van toezicht is onverenigbaar met het lidmaatschap van de raad van bestuur. Een lid van het personeel kan niet tevens worden benoemd tot lid van de raad van toezicht.

  • 3 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de leden van de raad van toezicht.

  • 4 Een van de overige leden wordt benoemd op voordracht van Onze Minister van Economische Zaken.

  • 5 Voor een van de andere overige leden kan de ondernemingsraad van de organisatie personen aanbevelen.

  • 6 Benoeming geschiedt voor ten hoogste vijf jaar en leden kunnen ten hoogste eenmaal opnieuw worden benoemd.

Artikel 11. Raad van toezicht: taak

  • 1 De raad van toezicht staat de raad van bestuur met raad ter zijde en geeft desgevraagd of uit eigen beweging advies over het beleid van de raad van bestuur. Bij de vervulling van zijn taak richt de raad zich naar het belang van de organisatie en neemt daarbij de doelstelling van de organisatie, bedoeld in artikel 3, als uitgangspunt.

  • 2 De raad van toezicht stelt een reglement vast betreffende zijn werkwijze waarin in ieder geval in het bijzonder aandacht is voor:

    • a. goed bestuur van de organisatie;

    • b. de voordrachten voor de leden van de raad van bestuur;

    • c. de wijze waarop hij zijn advies geeft over de begroting, de jaarrekening, het jaarverslag en het instellingsplan.

Artikel 12. Onderzoeksdomeinen

  • 1 De organisatie kent vier onderzoeksdomeinen.

  • 2 De raad van bestuur bepaalt het wetenschappelijk werkterrein van elk van de onderzoeksdomeinen.

  • 3 Een onderzoeksdomein wordt geleid door een domeinbestuur.

Artikel 13. Domeinbestuur: samenstelling

  • 1 Een domeinbestuur bestaat uit een voorzitter en ten hoogste acht leden, waarvan ten minste één niet afkomstig is uit een wetenschappelijke dienstbetrekking.

  • 2 Onze Minister benoemt, schorst en ontslaat de voorzitter van een domeinbestuur. Benoeming geschiedt op voordracht van de raad van toezicht.

  • 3 De raad van bestuur benoemt, schorst en ontslaat de overige leden van een domeinbestuur. Benoeming geschiedt op voordracht van het desbetreffende domeinbestuur.

  • 4 De benoeming van de voorzitter en de overige leden geschiedt voor ten hoogste drie jaar. De leden kunnen ten hoogste eenmaal opnieuw worden benoemd.

Artikel 14. Domeinbestuur: taak

  • 1 Een domeinbestuur heeft tot taak de raad van bestuur desgevraagd of uit eigen beweging te adviseren op het gebied van diens wetenschappelijk werkterrein.

  • 2 De raad van bestuur kan aan een domeinbestuur mandaat verlenen om, met inachtneming van door de raad van bestuur te geven richtlijnen, het instellingsplan en de door Onze Minister goedgekeurde begroting, middelen te verstrekken ten behoeve van onderzoeksprojecten en onderzoeksprogramma’s.

  • 3 De raad van bestuur kan in het bestuursreglement de taak van een domeinbestuur en de inrichting van een onderzoeksdomein nader bepalen.

Hoofdstuk III. Planning, financiële bepalingen, verslag en rekening

§ 1. Wetenschapsbudget

Artikel 16a. Wetenschapbudget

  • 1 Onze Minister stelt het wetenschapsbudget vast. Het wetenschapsbudget heeft betrekking op een tijdvak van ten minste vier jaren.

  • 2 Onze Minister agendeert, in overeenstemming met het gevoelen van de raad van ministers, in het wetenschapsbudget beleidsonderwerpen op het terrein van het fundamenteel en toegepast onderzoek.

Artikel 17. Vaststelling wetenschapbudget

  • 1 Het wetenschapsbudget wordt vastgesteld uiterlijk vier jaar na het tijdstip van vaststelling van het vorige wetenschapsbudget. Na overleg met de beide Kamers der Staten-Generaal kan het wetenschapsbudget uiterlijk zes maanden na het tijdstip, bedoeld in de eerste volzin, worden vastgesteld.

  • 2 Onze Minister biedt uiterlijk zes maanden voorafgaand aan het tijdstip waarop het wetenschapsbudget moet zijn vastgesteld, een ontwerp daarvan aan de beide Kamers der Staten-Generaal aan.

  • 3 Onze Minister maakt het vastgestelde wetenschapsbudget bekend in de Staatscourant.

§ 2. Planning

Artikel 18. Instellingsplan

  • 1 De raad van bestuur stelt een instellingsplan op uiterlijk vier jaar na het tijdstip van het vaststellen van het vorige plan.

  • 2 De raad van bestuur hoort de raad van toezicht over het instellingsplan en stelt het instellingsplan vervolgens vast. Na vaststelling zendt de raad van bestuur het plan onverwijld aan Onze Minister.

  • 3 De raad van bestuur vraagt de domeinbesturen om voorstellen. Daarnaast houdt hij bij het opstellen van het instellingsplan rekening met het wetenschapsbudget, de instellingsplannen van universiteiten en verkenningen, rapporten, adviezen en aanbevelingen, een en ander voor zover die naar het oordeel van de raad van bestuur van belang zijn voor de uitvoering van de taken van de organisatie.

  • 4 Het instellingsplan omvat in elk geval:

    • a. doelstellingen van de organisatie op middellange termijn;

    • b. hoofdlijnen van het te voeren beleid en de daarin te stellen prioriteiten;

    • c. financiële, personele, materiële en organisatorische voorwaarden die moeten worden vervuld.

  • 5 Onze Minister brengt zijn standpunt over het instellingsplan binnen zes maanden na ontvangst van het plan ter kennis van de raad van bestuur. Onze Minister zendt een afschrift van zijn standpunt en van het plan aan beide Kamers van de Staten-Generaal.

§ 3. Financiële bepalingen

Artikel 19. Financiële middelen van NWO

  • 1 De inkomsten van de organisatie bestaan uit:

    • a. de bijdrage uit ’s Rijks kas;

    • b. inkomsten, die samenhangen met voorzieningen waarvoor de rijksbijdrage is verleend;

    • c. andere inkomsten.

  • 2 De rijksbijdrage wordt vastgesteld of nader vastgesteld door de vaststelling of nadere vaststelling bij wet van het hoofdstuk van de rijksbegroting waarop zij is voorgesteld. De rijksbijdrage wordt betaald in zodanige termijnen en tot zodanige bedragen als voor het doen van de betalingen door de organisatie nodig is.

  • 3 Zolang de rijksbijdrage niet is vastgesteld of nader vastgesteld, wordt daarop een voorschot betaald overeenkomstig door Onze Minister te stellen regelen.

  • 4 Bij vaststelling van de rijksbijdrage blijven inkomsten als bedoeld in het eerste lid onder c, buiten beschouwing.

Artikel 20. Doelmatig beheer

De raad van bestuur is belast met het doelmatig beheer van de financiën en de vermogensbestanddelen van de organisatie.

Artikel 21. Begroting

  • 1 De raad van bestuur stelt jaarlijks een begroting op voor het daaropvolgende kalenderjaar. Nadat de raad van toezicht over de begroting is gehoord, stelt de raad van bestuur de begroting vast.

  • 3 De raad van bestuur zendt de begroting voor 1 november ter goedkeuring aan Onze Minister.

Artikel 24. Bestuursverslag

Artikel 25. Jaarrekening

  • 2 De raad van bestuur stelt de jaarrekening op. Nadat de raad van toezicht over de jaarrekening is gehoord, stelt de raad van bestuur de jaarrekening vast.

  • 3 De raad van bestuur zendt de jaarrekening ter goedkeuring aan Onze Minister.

Artikel 26. Aanvullende eis jaarrekening

Onverminderd artikel 35 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen kan Onze Minister, indien uitgaven zijn geschied in strijd met het bepaalde bij of krachtens de wet, dan wel indien werkzaamheden ten behoeve waarvan de rijksbijdrage is verleend, niet behoorlijk zijn uitgevoerd of de rijksbijdrage ondoelmatig is aangewend, bepalen dat de daarmee gemoeide bedragen in mindering worden gebracht op de rijksbijdrage. Hij maakt dit binnen een jaar na ontvangst van de jaarrekening bekend aan het algemeen bestuur.

§ 4. Voorschriften inrichting begroting en jaarrekening

Artikel 27. Voorschriften begroting, bestuursverslag en jaarrekening

Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden vastgesteld voor de inrichting van de begroting, het bestuursverslag en de jaarrekening.

Hoofdstuk IV. Schorsing en vernietiging van besluiten; taakverwaarlozingsregeling

Hoofdstuk V. Slot- en overgangsbepalingen

Artikel 45. Overgangsrecht eerste benoemingen raad van bestuur en domeinvoorzitters

In afwijking van artikel 5, vierde lid, en artikel 13, tweede lid, vindt de benoeming van de eerste leden van de raad van bestuur en de voorzitters van de domeinbesturen plaats op basis van openbaar gemaakte functieprofielen en laat Onze Minister zich adviseren door een benoemingsadviescommissie.

Artikel 46. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van 1 februari 1988.

Artikel 47. Citeertitel

Deze wet wordt aangehaald als: Wet op de Nederlandse organisatie voor wetenschappelijk onderzoek.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 7 juli 1987

Beatrix

De Minister van Onderwijs en Wetenschappen,

W. J. Deetman

Uitgegeven de elfde augustus 1987

De Minister van Justitie a.i.,

C. P. van Dijk

Naar boven