Wet op de erkende onderwijsinstellingen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-2017 t/m 31-03-2020

Wet van 4 juli 1985, houdende Wet op de erkende onderwijsinstellingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is te komen tot een regeling voor erkenning voor het bijzonder onderwijs, dat niet uit ’s Rijks kas wordt bekostigd;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Titel I. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze wet wordt verstaan onder:

  • a. "Onze Minister": Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

  • b. "instelling": een instelling voor onderwijs die uitgaat van een natuurlijke persoon dan wel van een privaatrechtelijke rechtspersoon;

  • c. "bevoegd gezag": de natuurlijke persoon van wie de instelling uitgaat dan wel het orgaan van de rechtspersoon dat bevoegd is terzake van de instelling rechtshandelingen te verrichten;

  • d. "de inspectie": de inspectie bedoeld in de Wet op het onderwijstoezicht, voor zover belast met taken op het gebied van het onderwijs waarop deze wet van toepassing is;

  • e. "schriftelijk onderwijs": onderwijs waarbij de communicatie tussen cursist en instelling zich geheel of in hoofdzaak voltrekt door geregelde uitwisseling van het gedrukte en geschreven woord al dan niet in combinatie met visuele, auditieve, audiovisuele of andere hulpmiddelen;

  • f. "auteur": hij die ten behoeve van het schriftelijk onderwijs door het bevoegd gezag is belast met het samenstellen en bijhouden van de schriftelijke lessen dan wel de daarbij behorende hulpmiddelen, dan wel beide;

  • g. "docent": hij die door het bevoegd gezag is belast met het geven van mondelinge lessen dan wel het corrigeren en van aanwijzingen voorzien van het door cursisten ingezonden werk dan wel beide;

  • h. "cursus": een educatieve activiteit, waarbij door interactie tussen docent en cursist met een vooropgezet leerdoel een afgeronde hoeveelheid kennis, vaardigheid of attitudes wordt overgedragen. Indien een instelling ten behoeve van een wederpartij slechts een deel van de cursus verzorgt, wordt dit deel als cursus aangemerkt;

  • i. "deelexamen": een voor de cursist op zich staand examen in een examenvak.

Artikel 2. Reikwijdte wet

Titel II. Erkenning

Artikel 3. Voorwaarden erkenning

Onze Minister erkent een instelling, indien zij voldoet aan de voorschriften van deze wet en van de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 9, tweede lid. Daar waar de erkenning betrekking heeft op een instelling die mede landbouwonderwijs verzorgt, handelt Onze Minister in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken.

Artikel 4. Aanvraag tot erkenning; gegevens

  • 1 Een aanvraag tot erkenning wordt ingediend door het bevoegd gezag van de instelling.

  • 2 De aanvraag gaat vergezeld van gegevens omtrent het aantal en de aard der cursussen en het aantal cursisten, alsmede van een opgave van auteurs en/of docenten onder vermelding van hun onderwijsbevoegdheid bedoeld in artikel 7, en een in artikel 8 bedoelde verklaring omtrent het gedrag van de leden van de directie van de instelling, en voor zover de instelling eigen examens verzorgt en artikel 12 van toepassing is, de examenreglementen bedoeld in artikel 12, eerste lid.

  • 3 Het bevoegd gezag van de te erkennen instelling is desgevraagd verplicht Onze Minister nadere inlichtingen te verstrekken.

  • 4 Onze Minister kan zich omtrent de kwaliteit van de cursussen van de te erkennen instelling door deskundigen doen voorlichten.

Artikel 5. Beslissing op de aanvraag

Na ontvangst van de aanvraag tot erkenning en de in artikel 4, tweede lid, bedoelde bijlagen wordt binnen 1 jaar na ontvangst hiervan, daarop een beslissing genomen.

Titel III. Voorwaarden voor de erkende instelling

Artikel 6. Vermelding van erkenning

  • 1 Het bevoegd gezag van de instelling vermeldt de erkenning in de met betrekking tot de instelling uitgaande correspondentie, publikaties en reclame met de woorden "erkend door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op grond van de Wet op de erkende onderwijsinstellingen".

  • 2 Indien de instelling andere activiteiten verricht dan het onderwijs waarop deze wet van toepassing is, moet het bevoegd gezag in de met betrekking tot de instelling uitgaande correspondentie, publikaties en reclame, duidelijk doen uitkomen op welk onderwijs de erkenning betrekking heeft.

Artikel 7. Bewijzen en verklaringen van bekwaamheid

  • 1 De auteurs en docenten zijn in het bezit van een bewijs dan wel verklaring van bekwaamheid, zoals die voor het desbetreffende vak voor het op grond van een onderwijswet uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs vereist zijn en indien er geen overeenkomstig op grond van een onderwijswet uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs is, een door Onze Minister aanvaard bewijs of aanvaarde verklaring van bekwaamheid.

  • 3 Onze Minister kan goedkeuren dat wordt afgeweken van de in het eerste lid gestelde eis.

Artikel 8. Verklaring omtrent het gedrag

De leden van de directie van de instellingen zijn in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag, afgegeven volgens de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens.

Artikel 9. Kwaliteit van de cursus

  • 1 De cursus is zodanig afgestemd op de kennis en ervaring van de cursist, dat het gestelde doel redelijkerwijs kan worden bereikt.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gesteld omtrent de kwaliteit van de cursus en de betrekkingen tussen de instelling en de cursist.

Artikel 10. Werving cursisten

  • 1 De werving van cursisten geschiedt op behoorlijke wijze.

  • 2 Het bevoegd gezag verstrekt bij de werving van cursisten voor de instelling geen cadeaus van welke aard ook en doet geen toezegging daaromtrent.

  • 3 Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat bij de werving van cursisten voor de instelling geen gebruik wordt gemaakt van personen die in de uitoefening van een beroep of bedrijf door persoonlijk bezoek dan wel door of in samenhang met de aanprijzing van een cursus in een groep van ter plaatse van de aanprijzing aanwezige personen een particulier trachten te bewegen in te schrijven op een cursus.

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid wordt als persoonlijk bezoek niet aangemerkt het persoonlijk bezoek, dat in overwegende mate voortvloeit uit een initiatief van degene, die wordt bezocht, en als groep van personen wordt niet aangemerkt een groep, welke kennelijk niet met of mede met het oog op de aanprijzing van een cursus in die groep is bijeengebracht.

Artikel 11. Overeenkomst met cursist

  • 1 De overeenkomst tussen de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat en de cursist wordt schriftelijk aangegaan en vermeldt in elk geval:

    • a. de benaming, doelstelling en omschrijving van de cursus, met verwijzing naar de studiegids die betrekking heeft op de cursus;

    • b. de mogelijkheid al dan niet examen af te leggen aan het einde van de cursus;

    • c. de vooropleiding van de cursist die voor het volgen van de cursus nodig of wenselijk is;

    • d. de wijze waarop de cursus wordt gegeven en voor zover van toepassing de plaats waar de lessen worden gegeven, de frequentie van de lessen, het aantal klokuren en de vakantie;

    • e. de cursusduur bij een normaal studietempo, gebaseerd op een aangegeven aantal uren studie per week;

    • f. de aan de cursus en aan het examen verbonden kosten, onder te verdelen in:

      • 1°. de kosten van boeken en leermiddelen door de instelling te verstrekken, en te betalen aan de instelling;

      • 2°. de kosten van boeken en leermiddelen die buiten de instelling moeten worden aangeschaft;

      • 3°. de kosten waartegen de cursist het cursusmateriaal waarvan de instelling zich het eigendomsrecht heeft voorbehouden, na de afsluiting van de overeenkomst zal kunnen overnemen, indien de instelling alsnog tot aanbieding van dat cursusmateriaal aan de cursist zou besluiten;

      • 4°. de onderwijsbijdrage, waaronder begrepen een eventueel verschuldigd inschrijfgeld;

      • 5°. het examengeld;

    • g. de voorwaarden, waaronder de overeenkomst voortijdig kan worden ontbonden. Tot deze voorwaarden worden in elk geval gerekend:

      • 1°. het overlijden van de cursist;

      • 2°. schriftelijke opzegging van een cursus met een kortere cursusduur dan 6 maanden door de cursist is buiten onderling goedvinden niet mogelijk;

      • 3°. schriftelijke opzegging van een schriftelijke cursus met cursusduur van 6 maanden of langer. Bij die schriftelijke opzegging wordt geen opzegtermijn van meer dan 3 maanden bedongen. Bij die schriftelijke opzegging is de cursist geen opgaaf van redenen verschuldigd tenzij hij een overeengekomen opzegtermijn niet in acht neemt;

      • 4°. schriftelijke opzegging van een niet-schriftelijke cursus met een cursusduur van 6 maanden of langer. Bij die schriftelijke opzegging wordt geen opzegtermijn van meer dan 5 maanden bedongen. Bij die schriftelijke opzegging is de cursist geen opgaaf van redenen verschuldigd tenzij hij een overeengekomen opzegtermijn niet in acht neemt.

      De wederzijdse rechten en verplichtingen, voortvloeiende uit de overeenkomst, eindigen zodra de overeenkomst is ontbonden. Reeds tevoren betaalde onderwijsbijdragen worden terugbetaald voor zover deze betrekking hebben op de periode na het beëindigen van de overeenkomst. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat de plicht tot terugbetaling niet bestaat indien het teveel betaalde bedrag een bepaalde som niet te boven gaat;

    • h. de eigendoms- en gebruiksrechten van het verstrekte cursusmateriaal;

    • i. de mogelijkheid om ingeval van klachten met betrekking tot de cursus de bemiddeling in te roepen van de inspectie, waarvan het adres wordt aangegeven.

  • 2 De in het eerste lid onder a bedoelde studiegids maakt deel uit van de overeenkomst.

  • 3 De cursist ontvangt een bewijs, waarbij de instelling verklaart hem als cursist te aanvaarden onder de bepalingen genoemd in het eerste en tweede lid van dit artikel.

  • 4 Het eerste tot en met derde lid, met uitzondering van het eerste lid onder g onder 1°, is van overeenkomstige toepassing op overeenkomsten tussen de natuurlijke persoon dan wel de rechtspersoon waarvan de instelling uitgaat en de werkgever, die voor één of meer van zijn werknemers de overeenkomst aangaat. Bij overlijden van een werknemer, wiens werkgever de overeenkomst is aangegaan, kan de overeenkomst voortijdig worden ontbonden, indien zij uitsluitend betrekking heeft op die werknemer.

Artikel 12. Examens

  • 1 De examens van een instelling worden geregeld in een of meer examenreglementen, die de goedkeuring van Onze Minister behoeven. De examenreglementen bevatten in elk geval bepalingen omtrent:

    • a. de wijze van aanmelden;

    • b. de toelatingseisen;

    • c. de legitimatie van de cursist;

    • d. de samenstelling van de examencommissies, voor wat betreft de deskundigheid en het benoemen van buitenstaanders;

    • e. de duur en de wijze van examineren;

    • f. de maatregelen in geval bedrog wordt geconstateerd;

    • g. de geheimhouding van de examenopgaven;

    • h. de beoordelingsnormen en de normen voor slagen en afwijzen.

  • 2 De examenopgaven hebben voor zover het examens betreft zoveel mogelijk betrekking op de gehele tijdens de cursus behandelde leerstof. Voor zover het deelexamens betreft, hebben de opgaven zoveel mogelijk betrekking op de tijdens de cursus tot het afleggen van die deelexamens behandelde leerstof.

  • 3 De examendata worden ten minste 6 weken voor de aanvang van het examen schriftelijk aan de cursist medegedeeld.

  • 4 Het bevoegd gezag van de instelling zendt onmiddellijk na afloop van elk examen een examenverslag aan Onze Minister. Onze Minister stelt het model van dit verslag vast.

  • 5 De examenopgaven dienen na afloop van een examen op verzoek en desgewenst tegen betaling bij de instelling verkrijgbaar te worden gesteld, behalve in gevallen waarin Onze Minister toestaat dat examenopgaven niet op deze wijze verkrijgbaar worden gesteld.

  • 6 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden gegeven.

Artikel 13. Gecommitteerden

  • 1 Voor het toezicht op de examens van de instellingen kan Onze Minister gecommitteerden aanwijzen. De aanwijzing geldt totdat voor alle cursisten die het examen afleggen de einduitslag is vastgesteld. Indien dit door Onze Minister wordt verzocht, stelt het bevoegd gezag gecommitteerden ter aanwijzing voor.

  • 2 De gecommitteerden ontvangen uit ’s Rijks kas vacatiegeld en een vergoeding van reis- en verblijfkosten, volgens door Onze Minister vast te stellen regels.

Artikel 14. Diploma's, certificaten, beoordelingslijsten en verklaringen

  • 1 Een diploma en een beoordelingslijst worden uitgereikt aan de cursist, die voor het examen van de instelling is geslaagd.

  • 2 Een certificaat met vermelding van de beoordelingen wordt uitgereikt aan de cursist, die voor het deelexamen van de instelling is geslaagd.

  • 3 Het bevoegd gezag is verplicht een verklaring uit te reiken aan de cursist, die de cursus heeft voltooid en aan wie geen diploma of certificaat kan worden verstrekt, wanneer hij daar binnen een jaar na voltooiing van de cursus om vraagt. Onze Minister kan nadere voorschriften geven omtrent de inhoud van de verklaringen.

  • 4 De modellen van de diploma's, de certificaten, de beoordelingslijsten en van de verklaringen behoeven de goedkeuring van Onze Minister.

Artikel 16. Waarborg belang onderwijs

Het bevoegd gezag draagt er zorg voor dat door zijn handelen of nalaten het belang van het onderwijs waarop deze wet van toepassing is niet kan worden geschaad.

Artikel 17. Informatieplicht bevoegd gezag

  • 1 Jaarlijks vóór 1 december zendt het bevoegd gezag van de instelling een opgave van het aantal cursisten per 1 november aan Onze Minister.

  • 2 Wijzigingen in het aantal en de aard der cursussen deelt het bevoegd gezag van de instelling onverwijld aan Onze Minister mede.

  • 3 Het bevoegd gezag van de instelling is desgevraagd verplicht Onze Minister nadere inlichtingen te verstrekken.

  • 4 Het bevoegd gezag van de instelling zendt van alle aan Onze Minister gerichte stukken afschrift aan de inspectie.

Artikel 18. Deskundigenonderzoek

Onze Minister kan zich omtrent de kwaliteit van de cursussen van de instelling door deskundigen doen voorlichten.

Titel IV. Nadere voorwaarde voor handhaving van de erkenning; intrekking en verval van de erkenning

Artikel 19. Intrekking erkenning

  • 1 Indien een instelling niet meer voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet kan Onze Minister:

    • a. volgens regels te stellen bij algemene maatregel van bestuur de instelling op straffe van intrekking van de erkenning de inschrijving op een of meer cursussen verbieden totdat deze weer voldoet aan de voorschriften gegeven bij of krachtens deze wet;

    • b. de erkenning intrekken.

  • 2 Onze Minister beslist over de intrekking, het bevoegd gezag van de instelling gehoord.

  • 3 Onze Minister trekt op aanvraag van het bevoegd gezag van de instelling de erkenning in.

Artikel 20. Verval van rechtswege van erkenning

  • 1 De erkenning van een instelling vervalt van rechtswege, wanneer de instelling niet binnen 1 jaar nadat zij is opgehouden met het geven van onderwijs, opnieuw is aangevangen met het geven van onderwijs.

  • 2 De erkenning van een instelling vervalt eveneens van rechtswege, wanneer de instelling opgaat in een andere instelling, die niet erkend is op grond van deze wet terwijl zij wel activiteiten verricht waarop deze wet van toepassing is.

Titel VI. Bijzondere bepalingen

Artikel 26. Publikatie in de Nederlandse Staatscourant

  • 1 Onze Minister draagt zorg, dat de krachtens deze wet tot stand gebrachte ministeriële regelingen bekend worden gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

  • 2 Onze Minister draagt eveneens zorg, dat de beschikking tot verlening van een erkenning, alsmede die tot intrekking daarvan of tot afwijzing van een aanvraag tot erkenning, en het vervallen van rechtswege van een erkenning, bekend wordt gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Titel VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27. Overgangsbepaling inzake erkenning

In afwijking van het bepaalde in artikel 5 geldt voor verzoeken die zijn ingediend binnen 1 jaar na de inwerkingtreding van de wet, dat binnen 2 jaar na inwerkingtreding van de wet een beslissing wordt genomen.

Artikel 28. Intrekking Weiso

  • 1 De Wet erkenning instellingen schriftelijk onderwijs wordt ingetrokken en de erkenningen gegeven op grond van de Wet erkenning instellingen schriftelijk onderwijs worden erkenningen in de zin van deze wet.

  • 2 Indien een instelling die ook onderwijs, waarop deze wet van toepassing is, niet zijnde schriftelijk onderwijs verzorgt, niet binnen 1 jaar na de inwerkingtreding van deze wet voor het gehele pakket van het schriftelijk en dat ander onderwijs een hernieuwde erkenning heeft aangevraagd, vervalt de erkenning van rechtswege.

  • 3 Indien een instelling de in het tweede lid bedoelde hernieuwde erkenning binnen 1 jaar na de inwerkingtreding van de wet aanvraagt, blijft de erkenning in het eerste lid gehandhaafd, doch met een werking beperkt tot het schriftelijk onderwijs.

Artikel 29. Citeertitel

Deze wet kan worden aangehaald als "Wet op de erkende onderwijsinstellingen".

Artikel 30. Inwerkingtreding

  • 1 Deze wet treedt in werking op een bij Koninklijk besluit te bepalen tijdstip, met dien verstande dat de artikelen 5 en 28, eerste lid, een jaar na dat tijdstip in werking treden.

  • 2 [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

  • 3 [Red: Bevat wijzigingen in deze regelgeving.]

  • 4 [Red: Bevat wijzigingen in deze regelgeving.]

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 4 juli 1985

Beatrix

De staatssecretaris van Onderwijs en Wetenschappen,

N. J. Ginjaar-Maas

Uitgegeven de drieëntwintigste juli 1985

De minister van Justitie a.i.,

L. C. Brinkman

Inhoudsopgave

Titel I

Algemene bepalingen

Artikel 1.

Begripsbepalingen

Artikel 2.

Reikwijdte wet

Titel II

Erkenning

Artikel 3.

Voorwaarden erkenning

Artikel 4.

Verzoek om erkenning; gegevens

Artikel 5.

Beslissing op het verzoek

Titel III

Voorwaarden voor de erkende instelling

Artikel 6.

Vermelding van erkenning

Artikel 7.

Bewijzen en verklaringen van bekwaamheid

Artikel 8.

Verklaring omtrent het gedrag

Artikel 9.

Kwaliteit van de cursus

Artikel 10.

Werving cursisten

Artikel 11.

Overeenkomst met cursist

Artikel 12.

Examens

Artikel 13.

Gecommitteerden

Artikel 14.

Diploma's, certificaten, beoordelingslijsten en verklaringen

Artikel 15.

Afwijkende voorschriften ten behoeve van bepaalde examens

Artikel 16.

Waarborg belang onderwijs

Artikel 17.

Informatieplicht bevoegd gezag

Artikel 18.

Deskundigenonderzoek

Titel IV

Nadere voorwaarde voor handhaving van de erkenning; intrekking en verval van de erkenning

Artikel 19.

Intrekking erkenning

Artikel 20.

Verval van rechtswege van erkenning

Artikel 21.

Titel V

Toezicht

Artikel 22.

Opdracht tot toezicht, inspectie

Artikel 23.

Taak inspectie

Artikel 24.

Toegang en inlichting inspectie

Artikel 25.

Nadere voorschriften toezicht

Titel VI

Bijzondere bepalingen

Artikel 26.

Publikatie in de Nederlandse Staatscourant

Titel VII.

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 27.

Overgangsbepaling inzake erkenning

Artikel 28.

Intrekking Weiso

Artikel 29.

Citeertitel

Artikel 30.

Inwerkingtreding

Naar boven