Besluit aanwijzing toestellen die geen luchtvaartuig zijn

[Regeling vervallen per 02-02-2007.]
Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 11-02-2000 t/m 01-02-2007

Besluit van 22 mei 1981, houdende aanwijzing van toestellen, die geen luchtvaartuig zijn als bedoeld in artikel 1, onder b, van de Luchtvaartwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 24 maart 1981, nr. LV/L 20979, Rijksluchtvaartdienst, gedaan in overeenstemming met de Staatssecretaris van Defensie, dr. W. F. van Eekelen;

Overwegende, dat het voor het bevorderen van de algemene verkeersveiligheid in de lucht noodzakelijk is een duidelijk onderscheid te maken tussen toestellen die worden begrepen onder het begrip luchtvaartuig en toestellen die daarvan worden uitgezonderd;

Gelet op artikel 1, onder b, en artikel 76, eerste lid, onder a, van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 april 1981, nr. 810408/20);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 mei 1981, nr. LV/L 22254, uitgebracht in overeenstemming met de Staatssecretaris van Defensie, dr. W. F. van Eekelen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 02-02-2007]

In dit besluit en andere bepalingen krachtens de Luchtvaartwet wordt verstaan onder:

  • a. ballon: een luchtvaartuig, lichter dan lucht, dat niet is voorzien van een voortstuwingsinrichting en al dan niet door middel van (een) ankerkabel(s) en lijn(en) of bevestigd aan het aardoppervlak;

  • b. onbemand luchtvaartuig: een luchtvaartuig dat hetzij automatisch, hetzij op afstand wordt bestuurd, en dat wordt gebruikt:

    • 1. als doel voor schietoefeningen,

    • 2. voor het slepen van een doel voor schietoefeningen, of

    • 3. voor observatiedoeleinden vanuit de lucht;.

  • c. draagschroefvliegtuig: een vliegtuig dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden, voornamelijk ten gevolge van reactiekrachten op ronddraaiende vlakken;

  • d. hefschroefvliegtuig: een draagschroefvliegtuig met tijdens de vlucht mechanisch aangedreven vlakken;

  • e. kabelvlieger: een toestel, zwaarder dan lucht en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, dat door middel van (een) ankerkabel(s) of lijn(en) is verbonden met het aardoppervlak;

  • f. luchtschip: een luchtvaartuig, lichter dan lucht, dat is voorzien van een voortstuwingsinrichting en een besturingsinrichting;

  • g. modelvliegtuig: een luchtvaartuig met een bepaalde geringe massa;

  • h. molenvliegtuig: een draagschroefvliegtuig met, tijdens de vlucht, vrij ronddraaiende door de luchtstroom aangedreven vlakken;

  • i. motorzweefvliegtuig: een vleugelvliegtuig dat voor het uitvoeren van een langdurige vrije vlucht niet afhankelijk is van een voortstuwingsinrichting;

  • j. valschermzweeftoestel: een toestel, zwaarder dan lucht in de vorm van een scherm met harnas, dat met een lijn of lijnen is bevestigd aan een voertuig of vaartuig, waardoor het in de lucht kan worden voortbewogen;

  • k. vleugelvliegtuig: een vliegtuig dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden, voornamelijk ten gevolge van reactiekrachten op vlakken welke bij eenzelfde vliegtoestand niet van stand behoeven te veranderen;

  • l. zeilvliegtuig: een luchtvaartuig, zwaarder dan lucht, voorzien van starre hoofdconstructiedelen en vaste draagvlakken en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, dat slechts door een aanloop van een bestuurder in beweging kan worden gebracht, waarvan de besturing in hoofdzaak plaats heeft door middel van een zwaartepuntverplaatsing;

  • m. zweefvliegtuig: een luchtvaartuig, zwaarder dan lucht en niet voorzien van een voortstuwingsinrichting, dat dynamisch in de lucht kan worden gehouden ten gevolge van reactiekrachten op vlakken die bij eenzelfde vliegtoestand niet van stand behoeven te veranderen.

Artikel 2

[Regeling vervallen per 02-02-2007]

De volgende toestellen zijn geen luchtvaartuig in de zin van artikel 1, onder b, van de Luchtvaartwet:

  • a. ballonnen, die op zeeniveau in de internationale standaard-atmosfeer in geheel gevulde toestand een diameter van ten hoogste 2.00 m of een inhoud van ten hoogste 4 m3 hebben, alsmede aan elkaar gekoppelde ballonnen waarvan de gezamenlijke diameter en inhoud deze waarden niet te boven gaan.

  • b. [Red: vervallen;]

  • c. kabelvliegers;

  • d. luchtschepen, die op zeeniveau in de internationale standaard atmosfeer in geheel gevulde toestand een grootste afmeting hebben van 5 m of een inhoud van ten hoogste 4 m3;

  • e. modelvliegtuigen, waarvan de massa ten hoogste 20 kg bedraagt;

  • f. valmschermzweeftoestellen;

  • g. zeilvliegtuigen, waarvan de massa met uitzondering van het veiligheidstuig en in de constructie opgenomen delen van de reddingsuitrusting ten hoogste 40 kg bedraagt.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 02-02-2007]

  • a. Het Koninklijk besluit van 15 januari 1969, Stb. 41, houdende aanwijzing van toestellen, die geen luchtvaartuigen als bedoeld in artikel 1 onder b, van de Luchtvaartwet zijn, wordt ingetrokken;

  • b. [Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel 4

[Regeling vervallen per 02-02-2007]

Dit besluit treedt in werking twee maanden na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State.

Lage Vuursche, 22 mei 1981

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

N. Smit-Kroes

De Staatssecretaris van Defensie,

W. F. van Eekelen

Uitgegeven de eerste juli 1981

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

Naar boven