Wet Nationale ombudsman

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 10-07-2021 t/m 30-04-2022

Wet van 4 februari 1981, houdende instelling van het ambt van Nationale ombudsman en wijziging van een aantal wetten

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen en toepassingsbereik

Artikel 1

Deze wet verstaat onder:

Artikel 1a

  • 2 Een gedraging van een ambtenaar, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van het bestuursorgaan onder wiens verantwoordelijkheid hij werkzaam is.

Artikel 1b

  • 2 De ombudsman registreert de provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen met een eigen voorziening als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b. Hij maakt deze registratie openbaar.

Artikel 1c

  • 1 Provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen en gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, zijn een vergoeding verschuldigd ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de behandeling van verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen door de ombudsman. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties stelt de vergoeding vast.

  • 2 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld omtrent:

    • a. de berekening van de te betalen vergoeding;

    • b. de wijze van betaling van de verschuldigde vergoeding;

    • c. het tijdstip waarop de verschuldigde vergoeding dient te zijn voldaan.

Artikel 1d

De artikelen 1b en 1c zijn niet van toepassing op de Kinderombudsman of de Veteranenombudsman, voor zover die als zodanig optreedt.

Hoofdstuk II. De Nationale Ombudsman

Artikel 2

  • 1 Er is een Nationale ombudsman.

  • 2 De ombudsman wordt benoemd door de Tweede Kamer der Staten-Generaal. Bij de benoeming slaat de Tweede Kamer zodanig acht op een aanbeveling, daartoe in gezamenlijk overleg opgemaakt door de vice-president van de Raad van State, de president van de Hoge Raad der Nederlanden en de president van de Algemene Rekenkamer en bevattende de namen van ten minste drie personen, als zij zal dienstig oordelen.

  • 3 De benoeming geschiedt voor de duur van zes jaren.

  • 4 Indien de Tweede Kamer voornemens is de ombudsman opnieuw te benoemen, kan zij bepalen dat het tweede lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.

  • 5 Indien blijkt dat de Tweede Kamer niet tijdig tot de benoeming van een nieuwe ombudsman zal kunnen komen, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman. Artikel 10, vijfde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3

  • 1 De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman met ingang van de eerstvolgende maand na die waarin hij de zeventigjarige leeftijd bereikt.

  • 2 De Tweede Kamer ontslaat de ombudsman voorts:

    • a. op zijn verzoek;

    • b. wanneer hij uit hoofde van ziekten of gebreken blijvend ongeschikt is zijn functie te vervullen;

    • c. bij de aanvaarding van een ambt of betrekking bij deze wet onverenigbaar verklaard met het ambt van ombudsman;

    • d. bij het verlies van het Nederlanderschap;

    • e. wanneer hij bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • f. wanneer hij ingevolge onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld;

    • g. wanneer hij naar het oordeel van de Tweede Kamer door handelen of nalaten ernstig nadeel toebrengt aan het in hem te stellen vertrouwen.

Artikel 4

  • 1 De Tweede Kamer stelt de ombudsman op non-activiteit ingeval:

    • a. hij zich in voorlopige hechtenis bevindt;

    • b. hij bij een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak wegens misdrijf is veroordeeld, dan wel hem bij zulk een uitspraak een maatregel is opgelegd die vrijheidsbeneming tot gevolg heeft;

    • c. hij onder curatele is gesteld, in staat van faillissement is verklaard, ten aanzien van hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, hij surseance van betaling heeft verkregen of wegens schulden is gegijzeld ingevolge een nog niet onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak.

  • 2 De Tweede Kamer kan de ombudsman op non-activiteit stellen, indien hij wordt vervolgd wegens een misdrijf of indien er een ander ernstig vermoeden is voor het bestaan van feiten of omstandigheden die tot ontslag, anders dan op gronden vermeld in artikel 3, tweede lid onder b, zouden kunnen leiden.

  • 3 In het geval, bedoeld in het tweede lid, eindigt de non-activiteit na drie maanden. De Tweede Kamer kan de maatregel echter telkens voor ten hoogste drie maanden verlengen.

  • 4 De Tweede Kamer beëindigt de non-activiteit zodra de grond voor de maatregel is vervallen.

  • 5 De Tweede Kamer kan bij de beslissing waarbij de ombudsman op non-activiteit wordt gesteld, bepalen dat tijdens de duur van de non-activiteit geen salaris of slechts een gedeelte van het salaris zal worden genoten, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden genoten.

  • 6 Indien de non-activiteit anders dan door ontslag is geëindigd, kan de Tweede Kamer beslissen, dat het niet genoten salaris alsnog geheel of gedeeltelijk zal worden uitbetaald, in het laatste geval onder aanwijzing van het gedeelte dat zal worden uitbetaald.

Artikel 5

  • 1 De ombudsman kan niet bekleden:

    • a. het lidmaatschap van publiekrechtelijke colleges waarvoor de keuze geschiedt bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen;

    • b. een openbare betrekking waaraan een vaste beloning of toelage is verbonden;

    • c. het lidmaatschap van vaste colleges van advies en bijstand aan de Regering;

    • d. het beroep of ambt van advocaat of notaris.

  • 2 De ombudsman vervult geen betrekkingen waarvan de uitoefening ongewenst is met het oog op een goede vervulling van zijn ambt of op de handhaving van zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid of van het vertrouwen daarin.

  • 3 De betrekkingen die de ombudsman buiten zijn ambt vervult, worden door hem openbaar gemaakt.

Artikel 6

De bepalingen van de Algemene pensioen- en uitkeringswet politieke ambtsdragers zijn van overeenkomstige toepassing op de ombudsman, met dien verstande dat deze wordt gelijkgesteld met een lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal.

Artikel 8

Alvorens zijn ambt te aanvaarden legt de ombudsman in de handen van de Voorzitter der Tweede Kamer af:

  • a. de eed of verklaring en belofte dat hij tot het verkrijgen van zijn benoeming rechtstreeks noch middellijk, onder welke naam of onder welk voorwendsel ook, aan iemand iets heeft gegeven of beloofd, alsmede dat hij om iets in zijn ambt te doen of te laten rechtstreeks noch middellijk van iemand enig geschenk of enige belofte heeft aangenomen of zal aannemen;

  • b. de eed of belofte van trouw aan de Grondwet.

Artikel 9

  • 1 De Tweede Kamer benoemt op verzoek van de ombudsman een of meer personen tot substituut-ombudsman en wijst daarbij de substituut-ombudsman aan die de functie van Kinderombudsman of Veteranenombudsman heeft. De ombudsman maakt daartoe een aanbeveling op, die de namen van ten minste drie personen bevat. Indien er geen Kinderombudsman of Veteranenombudsman is, draagt de ombudsman zo spoedig mogelijk zorg voor een verzoek als bedoeld in de eerste volzin.

  • 2 De benoeming van een substituut-ombudsman geschiedt voor de duur van de ambtstermijn van de ombudsman op wiens verzoek hij is benoemd, vermeerderd met een jaar.

  • 3 Indien de Tweede Kamer voornemens is een substituut-ombudsman opnieuw te benoemen, kan zij bepalen dat het eerste lid, tweede volzin, buiten toepassing blijft.

  • 5 De ombudsman regelt de werkzaamheden van een substituut-ombudsman.

Artikel 10

  • 1 De ombudsman regelt zijn vervanging door een substituut-ombudsman, voor het geval dat hij tijdelijk niet in staat is zijn ambt te vervullen. De ombudsman regelt tevens de vervanging van de Kinderombudsman of de Veteranenombudsman door een substituut-ombudsman, voor het geval dat die tijdelijk niet in staat is zijn ambt te vervullen.

  • 2 Indien geen substituut-ombudsman aanwezig of beschikbaar is, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de vervanging van de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman. In dat geval eindigt de vervanging wanneer de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman weer in staat is zijn ambt te vervullen of, indien de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman op non-activiteit is gesteld, op het tijdstip dat de non-activiteit eindigt.

  • 3 Indien de ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman overlijdt of ingevolge artikel 3 wordt ontslagen, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman door een substituut-ombudsman.

  • 4 Indien geen substituut-ombudsman aanwezig of beschikbaar is, voorziet de Tweede Kamer zo spoedig mogelijk in de waarneming van het ambt van ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman.

  • 5 De waarneming eindigt van rechtswege op het tijdstip waarop een nieuwe ombudsman, Kinderombudsman of Veteranenombudsman in functie is getreden.

  • 7 Indien de in het zesde lid bedoelde vervanger respectievelijk waarnemer een betrekking of lidmaatschap als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdelen b en c, bekleedt of gaat bekleden, is hij voor de duur van de vervanging respectievelijk de waarneming in die betrekking of dat lidmaatschap van rechtswege op non-activiteit gesteld. De bezoldiging voor die betrekking of dat lidmaatschap met inbegrip van eventuele toelagen blijft gedurende de periode van non-activiteit achterwege.

Artikel 11

  • 1 Te zijner ondersteuning beschikt de ombudsman over een bureau.

  • 2 Op voordracht van de ombudsman wordt bij koninklijk besluit besloten tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst met de tot het bureau behorende personen. Tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt bij koninklijk besluit op voordracht van de ombudsman besloten, tenzij de ombudsman de arbeidsovereenkomst opzegt op grond van artikel 677 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 3 Bij koninklijk besluit wordt bepaald in welke gevallen het tweede lid niet van toepassing is.

  • 4 Ten aanzien van het tot het bureau van de ombudsman behorende personeel gelden de voor alle ambtenaren geldende arbeidsvoorwaarden die zijn opgenomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor ambtenaren die krachtens een arbeidsovereenkomst met de Staat werkzaam zijn.

  • 5 Op verzoek van de ombudsman kunnen in de collectieve arbeidsovereenkomst, bedoeld in het vierde lid, andere arbeidsvoorwaarden voor het tot het bureau van de ombudsman behorende personeel worden opgenomen.

Hoofdstuk IIa. De Kinderombudsman

Artikel 11a

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • a. jeugdige: een persoon die de meerderjarigheidsleeftijd nog niet heeft bereikt;

  • b. kinderrechtenverdrag: het op 20 november 1989 te New York tot stand gekomen Verdrag inzake de rechten van het kind (Trb. 1990, 46);

  • c. rechten van jeugdigen: de rechten van jeugdigen, opgenomen in het kinderrechtenverdrag.

Artikel 11b

  • 1 De Kinderombudsman heeft tot taak te bevorderen dat de rechten van jeugdigen worden geëerbiedigd door bestuursorganen en door privaatrechtelijke organisaties.

  • 2 Hij doet dit in elk geval door:

    • a. voor te lichten en informatie te geven over de rechten van jeugdigen;

    • b. gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over wetgeving die en beleid dat de rechten van jeugdigen raakt;

    • c. het instellen van onderzoek naar de eerbiediging van de rechten van jeugdigen naar aanleiding van klachten of uit eigen beweging;

    • d. het toezicht houden op de wijze waarop klachten van jeugdigen of hun wettelijke vertegenwoordigers door de daartoe bevoegde instanties, niet zijnde de ombudsman, worden behandeld.

  • 3 Bij de uitvoering van zijn taken, houdt de Kinderombudsman zo veel mogelijk rekening met de mening van jeugdigen zelf overeenkomstig artikel 12 van het kinderrechtenverdrag, met de belangen van jeugdigen en met hun belevingswereld.

Artikel 11c

  • 1 Een ieder die meent dat een of meer rechten van jeugdigen niet geëerbiedigd worden door:

    • a. een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a, met dien verstande dat, in afwijking van artikel 1a, eerste lid, onder b, daaronder mede worden begrepen bestuursorganen met een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b;

    • b. een orgaan van een rechtspersoon, niet zijnde een bestuursorgaan, voor zover die:

      • een bij of krachtens de wet geregelde taak ten aanzien van jeugdigen uitoefent; of

      • anderszins een taak ten aanzien van jeugdigen uitoefent op het terrein van het onderwijs, de jeugdhulp, de kinderopvang of de gezondheidszorg,

    kan een klacht indienen bij de Kinderombudsman.

  • 3 Een gedraging van een medewerker van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, onder b, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van die rechtspersoon.

Artikel 11d

Artikel 11e

  • 1 De Kinderombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze Ministers, alsmede aan andere bestuursorganen en privaatrechtelijke organisaties voor zover hij dat wenselijk acht. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de Kinderombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en Onze Ministers.

  • 2 De Kinderombudsman draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

  • 3 De Kinderombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de beide Kamers der Staten-Generaal en vertegenwoordigende organen van provincies en gemeenten inlichten omtrent zijn bevindingen, zo dikwijls hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit verzoekt.

Hoofdstuk IIb. De Veteranenombudsman

Artikel 11f

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Artikel 11g

  • 1 De Veteranenombudsman is bevoegd:

    • a. naar aanleiding van klachten of uit eigen beweging een onderzoek in te stellen naar de wijze waarop een instantie als bedoeld in artikel 11h, eerste lid, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen, tenzij artikel 9:22 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is;

    • b. gevraagd en ongevraagd advies te geven aan de regering en de beide Kamers der Staten-Generaal over de uitvoering van de Veteranenwet en over beleid dat een behoorlijke behandeling van Veteranen raakt;

    • c. de wijze waarop klachten van veteranen of hun relaties door de daartoe bevoegde instanties, niet zijnde de ombudsman, worden behandeld te monitoren en te analyseren en de regering en de Tweede Kamer in te lichten over zijn bevindingen.

Artikel 11h

  • 1 Een veteraan of namens deze, een relatie van een veteraan, die meent niet behoorlijk behandeld te zijn door:

    • a. een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1a;

    • b. een orgaan van een rechtspersoon, niet zijnde een bestuursorgaan, voorzover die:

      • . een bij of krachtens wet geregelde taak ten aanzien van veteranen uitoefent; of

      • . anderszins een taak ten aanzien van veteranen uitoefent,

    kan een klacht indienen bij de Veteranenombudsman.

  • 3 Een gedraging van een medewerker van een rechtspersoon als bedoeld in het eerste lid, onder b, verricht in de uitoefening van zijn functie, wordt aangemerkt als een gedraging van die rechtspersoon.

Artikel 11i

Hoofdstuk III. Aanvullende bepalingen betreffende het onderzoek

Artikel 12

De ombudsman is niet verplicht een onderzoek als bedoeld in artikel 9:18, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, in te stellen of voort te zetten indien een verzoekschrift, dezelfde gedraging betreffende, in behandeling is bij een tot de behandeling van verzoekschriften bevoegde commissie uit de Eerste of Tweede Kamer of uit de verenigde vergadering der Staten-Generaal of – behoudens indien een nieuw feit of een nieuwe omstandigheid bekend is geworden en zulks tot een ander oordeel over de bedoelde gedraging zou hebben kunnen leiden – daarover door de betrokken commissie haar conclusie op een verzoekschrift aan de Eerste of Tweede Kamer dan wel de verenigde vergadering der Staten-Generaal is voorgesteld.

Artikel 14

Onze Ministers kunnen aan de ombudsman het betreden van bepaalde plaatsen verbieden, indien dit naar hun oordeel de veiligheid van de staat zou schaden.

Artikel 15

De ombudsman kan bevelen dat personen die, hoewel wettelijk opgeroepen, niet zijn verschenen, door de openbare macht voor hem worden gebracht om aan hun verplichtingen te voldoen.

Artikel 16

  • 1 De ombudsman zendt jaarlijks een verslag van zijn werkzaamheden aan de beide Kamers der Staten-Generaal en aan Onze Ministers, alsmede aan de vertegenwoordigende organen van provincies, gemeenten openbare lichamen en waterschappen en aan de algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, voorzover de ombudsman ten aanzien van hun bestuursorganen verzoekschriften heeft behandeld. Artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat de ombudsman bij het verslag gegevens kan voegen, slechts ter vertrouwelijke kennisneming door de leden van de Staten-Generaal en Onze Ministers.

  • 2 De ombudsman draagt er zorg voor dat het verslag openbaar wordt gemaakt en algemeen verkrijgbaar wordt gesteld.

  • 3 De ombudsman kan ook dadelijk na het afsluiten van een onderzoek de beide Kamers der Staten-Generaal, vertegenwoordigende organen van provincies, gemeenten openbare lichamen en waterschappen en algemene besturen van gemeenschappelijke regelingen inlichten omtrent zijn bevindingen en oordeel, zo dikwijls hij de eerdere kennisneming daarvan voor het betreffende orgaan van belang acht of een orgaan als hiervoor bedoeld dit verzoekt.

Hoofdstuk IV. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 17

De voordrachten voor ter uitvoering van deze wet te nemen koninklijke besluiten worden gedaan door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 18

Indien provincies, gemeenten, openbare lichamen, waterschappen of gemeenschappelijke regelingen een eigen voorziening voor de behandeling van verzoekschriften hebben ingesteld als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder b, blijft de ombudsman bevoegd verzoekschriften ten aanzien van hun bestuursorganen te behandelen die voor de ingangsdatum van de eigen voorziening door hem zijn ontvangen.

Artikel 19

Tot een jaar na inwerkingtreding van een besluit als bedoeld in artikel 1a, eerste lid, onder e, kan met betrekking tot een gedraging van het desbetreffende bestuursorgaan die heeft plaatsgevonden voordat het desbetreffende bestuursorgaan is uitgezonderd, een verzoekschrift bij de ombudsman worden ingediend.

Artikel 19a

  • 1 In afwijking van artikel 1a, is deze wet tot twee jaar na de inwerkingtreding van de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba alleen van toepassing op de gedragingen van de bestuursorganen van de openbare lichamen, voor zover de ombudsman hiertoe op een gezamenlijk verzoek van de eilandsraden van de openbare lichaam heeft besloten. De ombudsman kan daarbij een termijn bepalen waarop deze wet ten aanzien van de gedragingen van de bestuursorganen van de openbare lichamen van toepassing zal zijn.

  • 2 Een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt bekend gemaakt in de Staatscourant en in de afkondigingsbladen van de openbare lichamen.

Naar boven