Wet aansprakelijkheid kernongevallen

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-09-2017 t/m 31-12-2021

Wet van 17 maart 1979, houdende regelen inzake aansprakelijkheid voor schade door kernongevallen

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is regelen te stellen met betrekking tot de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt door kernongevallen, in verband met het op 29 juli 1960 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie en het op 31 januari 1963 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot aanvulling van eerstgenoemd Verdrag;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Begripsbepalingen

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt verstaan onder:

    Verdrag van Parijs: het op 29 juli 1960 te Parijs tot stand gekomen Verdrag inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Trb. 1961, 27; 1962, 64), zoals dit Verdrag is gewijzigd bij het op 28 januari 1964 te Parijs gesloten Aanvullend Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1964, 178) en bij het op 16 november 1982 te Parijs gesloten Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1983, 80);

    Verdrag van Brussel: het op 31 januari 1963 te Brussel tot stand gekomen Verdrag tot aanvulling van het Verdrag van Parijs (Trb. 1963, 171), zoals dit Verdrag is gewijzigd bij het op 28 januari 1964 te Parijs gesloten Aanvullend Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1964, 179) en bij het op 16 november 1982 te Parijs gesloten Protocol bij dit Verdrag (Trb. 1983, 81);

    Gezamenlijk Protocol: het op 21 september 1988 te Wenen tot stand gekomen Gezamenlijk Protocol betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs (Trb. 1988, 160);

    kernongeval, kerninstallatie, nucleaire stoffen, exploitant en schade: hetgeen daaronder in het Verdrag van Parijs wordt verstaan.

  • 2 Voor de toepassing van het bepaalde bij of krachtens het Verdrag van Parijs, het Verdrag van Brussel en deze wet wordt als exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aangemerkt degene, die daartoe bevoegd zijnde, in Nederland een kerninstallatie opricht, in werking brengt of in werking houdt. Verlies van die bevoegdheid door intrekking of schorsing van de betrokken vergunning of ontheffing, doet de hoedanigheid van exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie niet verloren gaan voor zover betreft de aansprakelijkheid voor schade, veroorzaakt door een kernongeval, waarbij betrokken zijn splijtstoffen of radioactieve produkten of afvalstoffen ten aanzien waarvan hij ten tijde van het verlies van zijn bevoegdheid aansprakelijk was of ten gevolge van op dat tijdstip reeds aangegane verplichtingen aansprakelijk zou zijn geworden, een en ander totdat zijn aansprakelijkheid als exploitant door een ander is overgenomen.

Hoofdstuk II. Uitvoering van het Verdrag van Parijs

Artikel 2

Bij de toepassing van het Verdrag van Parijs worden de bepalingen van deze wet in acht genomen.

Artikel 2a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 3

De in artikel 9 van het Verdrag van Parijs genoemde uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade veroorzaakt door een kernongeval dat rechtstreeks is te wijten aan een ernstige natuurramp van uitzonderlijke aard, is niet van toepassing op de aansprakelijkheid van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie.

Artikel 4

Iedere persoon die met betrekking tot door een kernongeval veroorzaakte schade waarvoor de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aansprakelijk is, schadevergoeding heeft betaald krachtens de bepalingen van een andere internationale overeenkomst dan de Verdragen van Parijs en Brussel of de wetgeving van andere Staten, verkrijgt de rechten ingevolge deze wet van de persoon die schade heeft geleden en aan wie hij de schadevergoeding heeft betaald, tot het bedrag dat hij heeft betaald. Artikel 6, onder (g), van het Verdrag van Parijs is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5

  • 1 Het maximumbedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie wordt overeenkomstig artikel 7, onder (b) (i), van het Verdrag van Parijs vastgesteld op € 1,2 miljard.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kan, gelet op de mogelijkheden tot het verkrijgen van dekking, het in het eerste lid bedoelde maximumbedrag worden gewijzigd.

  • 3 In de gevallen waarin naar het oordeel van Onze Minister van Financiën de aard van de desbetreffende kerninstallatie of van de desbetreffende nucleaire stoffen, alsmede de te verwachten gevolgen van een ongeval waarbij deze betrokken zijn dit rechtvaardigt, kan hij in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu het ingevolge het eerste en tweede lid geldende maximumbedrag van de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant op een lager bedrag vaststellen.

Artikel 5a

  • 1 Onze Minister van Financiën kan, met inachtneming van de krachtens artikel 1, onderdeel b, van het Verdrag van Parijs door de Bestuurscommissie genomen besluiten, in Nederland gelegen kerninstallaties van de toepassing van dat verdrag uitsluiten, indien de geringe omvang van de betrokken risico’s in relatie tot de kosten van de verdragsverplichtingen dat naar zijn oordeel rechtvaardigen. Het besluit daartoe wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister van Veiligheid en Justitie en Onze Minister van Infrastructuur en Milieu.

  • 2 In een besluit op grond van het eerste lid kan worden bepaald dat de exploitant van de kerninstallatie aansprakelijk blijft voor schade waarop ten gevolge van dat besluit het Verdrag van Parijs niet meer van toepassing is. Aan het besluit kunnen tevens voorschriften worden verbonden met betrekking tot het bedrag en de vorm van die aansprakelijkheid, alsmede voorschriften met betrekking tot de wijze waarop daarvoor financiële zekerheid wordt gesteld.

Artikel 6

Op verzoek van een vervoerder en met toestemming van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie kan Onze Minister van Financiën, indien voldaan is aan de vereisten van artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs, bepalen, dat onder door hem te stellen voorwaarden die vervoerder in de plaats van die exploitant aansprakelijk zal zijn overeenkomstig het Verdrag van Parijs en deze wet.

Artikel 7

  • 1 Onverminderd de vervaltermijnen, genoemd in het tweede, vierde en vijfde lid, verjaart een rechtsvordering tot schadevergoeding door verloop van drie jaren na de aanvang van de dag waarop de betrokkene of, indien hij een wettelijke vertegenwoordiger heeft, deze laatste kennis draagt of redelijkerwijs kennis had behoren te dragen van de schade en van de aansprakelijke exploitant.

  • 2 Het recht op schadevergoeding vervalt:

    • a. ter zake van schade aan personen, indien niet binnen dertig jaren na de datum van het kernongeval een rechtsvordering is ingesteld;

    • b. ter zake van alle andere schade, indien niet binnen tien jaren na de datum van het kernongeval een rechtsvordering is ingesteld.

  • 3 Voor de aansprakelijkheid van de exploitant met betrekking tot alle vorderingen tot schadevergoeding welke zijn ingesteld na een termijn van tien jaren na de datum van het kernongeval, doch voor het verstrijken van een termijn van dertig jaren na het kernongeval, worden door de Minister van Financiën verzekeringsovereenkomsten aangegaan of andere garanties verstrekt als bedoeld in artikel 9.

  • 4 Rechtsvorderingen tot schadevergoeding ingesteld na een termijn van tien jaren na de datum van het kernongeval laten onverlet het recht op schadevergoeding van een ieder die een rechtsvordering heeft ingesteld binnen die termijn.

  • 5 In geval van schade veroorzaakt door een kernongeval waarbij splijtstoffen of radioactieve produkten of afvalstoffen zijn betrokken die ten tijde van het ongeval zijn gestolen, verloren, geworpen of verlaten en niet opnieuw in bezit zijn genomen, vervalt het recht op schadevergoeding twintig jaren na de datum van de diefstal, het verlies, de werping of het verlaten.

Artikel 8

  • 1 Het bevoegde openbare gezag, bedoeld in artikel 10, onder (a) en (b), van het Verdrag van Parijs, is Onze Minister van Financiën.

  • 2 Onze Minister van Financiën kan in overeenstemming met Onze Ministers, wie het mede aangaat, bepalen, dat twee of meer kerninstallaties, welke door eenzelfde exploitant op hetzelfde terrein worden geëxploiteerd, met inbegrip van iedere andere opstal op dat terrein waar zich radioactieve stoffen bevinden, voor de toepassing van het Verdrag van Parijs en van deze wet als één kerninstallatie worden beschouwd.

Artikel 9

Indien een exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie naar het oordeel van Onze Minister van Financiën geen of geen voldoende financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs, kan verkrijgen, of indien deze financiële zekerheid naar het oordeel van Onze Minister van Financiën slechts tegen een onredelijke premie of vergoeding is te verkrijgen, is Onze voornoemde Minister gemachtigd op voorwaarden en tegen premies of vergoedingen als door hem te bepalen, voor de Staat als verzekeraar verzekeringsovereenkomsten ter zake aan te gaan of namens de Staat andere garanties ter zake te verstrekken.

Artikel 10

  • 1 Voor zover de uit de financiële zekerheid, bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs beschikbaar komende middelen ontoereikend zijn voor vergoeding van schade, waarvoor de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie aansprakelijk is, stelt de Staat aan die exploitant openbare middelen beschikbaar tot het maximumbedrag van zijn aansprakelijkheid.

  • 2 Voor zover het ontbreken van de financiële zekerheid, bedoeld in het eerste lid, aan schuld van de exploitant te wijten is, heeft de Staat voor de in verband daarmede door hem beschikbaar gestelde middelen recht van verhaal op de exploitant.

  • 3 Tot het bedrag, dat de Staat ingevolge het eerste lid uit de openbare middelen aan de exploitant beschikbaar heeft gesteld, heeft hij het recht van verhaal van de exploitant, bedoeld in artikel 6, onder (f), van het Verdrag van Parijs. Bij de uitoefening van dit recht heeft de Staat voorrang boven de verzekeraars of andere personen, die financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs, hebben gesteld.

Artikel 11

Handelingen van de verzekeraars of andere personen, die financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs, hebben gesteld in strijd met het bepaalde in artikel 10, onder (b), van dit Verdrag, zijn van rechtswege nietig. De nietigheid wordt door de rechter ambtshalve uitgesproken.

Hoofdstuk III. Uitvoering van het Verdrag van Brussel

Artikel 12

Bij de toepassing van het Verdrag van Brussel worden de bepalingen van deze wet in acht genomen.

Artikel 13

Voor zover het ingevolge artikel 5 van deze wet geldende maximumbedrag ontoereikend is voor vergoeding van schade als bedoeld in artikel 2 van het Verdrag van Brussel, waarvoor de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie ingevolge het Verdrag van Parijs aansprakelijk is, worden de openbare middelen, bedoeld in artikel 3, onder b) ii) en iii) en f), van het Verdrag van Brussel voor vergoeding van die schade beschikbaar gesteld anders dan ter dekking van de aansprakelijkheid van die exploitant.

Artikel 14

De staten, die openbare middelen beschikbaar hebben gesteld krachtens artikel 3, onder b) ii) en iii) en f), van het Verdrag van Brussel, hebben tot het aldus beschikbaar gestelde bedrag het recht van verhaal van de exploitant, bedoeld in artikel 6, onder (f), van het Verdrag van Parijs. Bij de uitoefening van dit recht hebben die staten voorrang boven de verzekeraars of andere personen, die financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs, hebben gesteld.

Hoofdstuk IV. Aanvullende bepalingen

Artikel 15

  • 1 De in artikel 2 van het Verdrag van Parijs genoemde beperkingen van de werkingssfeer zijn niet van toepassing op de aansprakelijkheid van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie voor schade:

    • a. die geleden is op het grondgebied van een Staat partij bij het Verdrag van Parijs, ongeacht waar het ongeval zich heeft voorgedaan;

    • b. die geleden is op het grondgebied van een andere Staat dan bedoeld in onderdeel a, partij bij het Gezamenlijk Protocol, die het gevolg is van een kernongeval dat zich op het grondgebied van een Staat partij bij het Gezamenlijk Protocol heeft voorgedaan; of

    • c. ongeacht waar deze geleden is, die het gevolg is van een kernongeval dat zich op het grondgebied van Nederland heeft voorgedaan.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen, voor zover betreft de aansprakelijkheid van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie, ook andere uitzonderingen worden gemaakt op de bepaling van artikel 2 van het Verdrag van Parijs, dan die genoemd in het eerste lid.

  • 3 Indien Wij niet binnen drie maanden na het in werking treden van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het tweede lid, aan de Staten-Generaal een voorstel van wet hebben doen toekomen tot wijziging van deze wet overeenkomstig die maatregel, of indien zodanig voorstel wordt ingetrokken of verworpen, trekken Wij de maatregel onverwijld in.

Artikel 16

Het Verdrag van Parijs en de hoofdstukken I, II en V van deze wet zijn mede van toepassing ten aanzien van in Nederland gelegen kerninstallaties, welke niet zijn vermeld op de lijst, die overeenkomstig artikel 13 van het Verdrag van Brussel wordt opgesteld en bijgehouden, met dien verstande dat als maximumbedrag van de aansprakelijkheid, bedoeld in artikel 5 van deze wet, geldt het in artikel 3 onder a) van het Verdrag van Brussel genoemd bedrag.

Artikel 17

  • 1 Ten aanzien van een kernongeval dat plaats vindt op het grondgebied van Nederland, worden de verzender en de vervoerder van de bij dat ongeval betrokken nucleaire stoffen, zomede degene die die stoffen ten tijde van het ongeval voorhanden had, aangemerkt als de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie en als zodanig hoofdelijk aansprakelijk gehouden voor de daardoor veroorzaakte schade, tenzij zij bewijzen dat een ander daarvoor aansprakelijk is ingevolge het Verdrag van Parijs of het Gezamenlijk Protocol, zulks met dien verstande dat als maximum bedrag voor hun gezamenlijke aansprakelijkheid geldt het in artikel 3, onder a), van het Verdrag van Brussel genoemde bedrag.

  • 2 Op de aansprakelijkheid ingevolge het eerste lid zijn artikel 6 van het Verdrag van Parijs en hoofdstuk V, van deze wet mede van toepassing.

  • 3 Het eerste lid geldt niet:

    • a. ten aanzien van degene die de nucleaire aard van de betrokken stoffen niet kende noch redelijkerwijze had behoren te kennen;

    • b. ten aanzien van degene die ten tijde van het kernongeval de daarbij betrokken nucleaire stoffen ter voldoening aan een tot vervoer strekkende overeenkomst vervoerde of bij opslag in verband met zodanig vervoer voorhanden had, indien hij redelijkerwijs mocht aannemen:

      • 1e. dat een ander ingevolge het Verdrag van Parijs voor de schade aansprakelijk zou zijn, of

      • 2e. dat een ander ingevolge het eerste lid voor de schade aansprakelijk zou zijn en deze beschikte over een door Onze Minister van Financiën goedgekeurde verzekering of andere financiële zekerheid ter dekking van diens aansprakelijkheid.

Artikel 17a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 18

  • 1 Indien op het grondgebied van Nederland ten gevolge van een kernongeval schade wordt geleden, die ingevolge het Verdrag van Brussel of deze wet dient te worden vergoed en de daarvoor uit anderen hoofde beschikbaar komende middelen ontoereikend zijn voor de vergoeding van die schade tot een bedrag van € 2 268 901.080,45, stelt de Staat de openbare middelen beschikbaar die benodigd zijn ten einde die schade tot dat bedrag te vergoeden. Indien het een ongeval betreft waarbij de aansprakelijkheid van de exploitant op grond van artikel 5, derde lid, op een lager bedrag is vastgesteld dan het op grond van artikel 5, eerste lid, geldende bedrag, stelt de Staat tot een bedrag van € 1,5 miljard aan openbare middelen beschikbaar.

  • 2 De Staat heeft voor de uitgekeerde bedragen en de daaraan verbonden kosten verhaal op degenen, die daarvoor ingevolge deze wet aansprakelijk zijn.

  • 3 Op de beschikbaarstelling van openbare middelen ingevolge het eerste lid is artikel 14 van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid vindt mede toepassing op schade als daarin bedoeld, geleden in Staten, die partij zijn bij het Verdrag van Brussel en waarin ten tijde van het betreffende kernongeval een regeling van kracht is, die naar haar aard, toepassingsgebied en bedrag gelijkwaardig is aan die van de onderhavige wet.

  • 5 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden aangaande de beschikbaarstelling van openbare middelen ingevolge het eerste lid.

Artikel 19

Onze Minister van Financiën kan voor het ingevolge de artikelen 13 of 18 door de Staat beschikbaar stellen van openbare middelen een door hem te bepalen bedrag aan de exploitant in rekening brengen.

Artikel 20

Indien en voor zover ter vergoeding van de schade recht bestaat op uitkering krachtens Nederlandse sociale wetten, komt het recht op vergoeding van die schade ingevolge de Verdragen van Parijs en Brussel, het Gezamenlijk Protocol en deze wet toe aan degenen, te wier laste die uitkeringen komen, met dien verstande, dat bij periodieke uitkeringen als schade zal worden aangemerkt de gekapitaliseerde waarde van de verschuldigde uitkeringen. Overigens blijven de bepalingen van bedoelde wetten van kracht.

Artikel 21

Onze Minister van Financiën is gemachtigd ten behoeve van de exploitant van een in Nederland gelegen kerninstallatie terzake van vergoeding van schade, veroorzaakt door een kernongeval, anders dan ingevolge het Verdrag van Parijs en deze wet, op voorwaarden en tegen premies of vergoedingen als door hem te bepalen, voor de Staat als verzekeraar verzekeringsovereenkomsten aan te gaan of namens de Staat andere garanties te verstrekken tot ten hoogste een bedrag van € 2 268 901.080,45 per kernongeval.

Hoofdstuk V. Procesrecht

Artikel 22

  • 1 In eerste aanleg is bij uitsluiting bevoegd de rechtbank Den Haag.

  • 2 Indien redelijkerwijs rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat het totaal der vorderingen het maximumbedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant uit hoofde van artikel 5 van deze wet overtreft, legt de rechtbank Den Haag op verzoek van een belanghebbende, de exploitant en Onze Minister van Financiën gehoord, ter zake van de vergoeding van de schade een verbod van betaling op, wijst zij een rechter-commissaris aan ter vaststelling van de staten van verdeling van de bedragen bedoeld in artikel 27, eerste lid, aanhef en stelt zij tevens een commissie van vereffenaars in, hierna te noemen: de commissie. De rechtbank kan meer dan één rechter-commissaris benoemen en kan een rechter-commissaris bij defungeren vervangen. Zij kan wijzigingen aanbrengen in de samenstelling van de commissie.

  • 3 De beschikking, bedoeld in het tweede lid, wordt door de griffier aanstonds ter kennis gebracht van de exploitant en de verzekeraars of andere personen die financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs hebben gesteld, de personen die ingevolge het Gezamenlijk Protocol gehouden zijn tot betaling, alsmede van Onze Minister van Financiën. De beschikking wordt voorts door de griffier aanstonds bekend gemaakt in de Staatscourant, onder vermelding van het bepaalde in de tweede zin van het vierde lid.

  • 4 Betalingen in strijd met een verbod als bedoeld in het tweede lid zijn van rechtswege nietig vanaf het moment waarop degene die de betaling verrichtte kennis heeft verkregen van de beschikking. Vanaf dat moment worden alle vorderingen tot vergoeding van de schade ter verificatie ingediend bij de commissie door de overlegging van een rekening of andere schriftelijke verklaring aangevende de aard en het bedrag der vordering vergezeld van de bewijsstukken of een afschrift daarvan. De commissie zendt aanstonds een afschrift van alle ingediende stukken aan de exploitant en aan Onze Minister van Financiën.

  • 5 De exploitant en de verzekeraars of andere personen die financiële zekerheid als bedoeld in artikel 10, onder (a), van het Verdrag van Parijs hebben gesteld, de personen die ingevolge het Gezamenlijk Protocol gehouden zijn tot betaling, alsmede de Staat, zijn verplicht op bevel van de rechter-commissaris op een door de commissie aan te wijzen rekening de bedragen te storten benodigd voor de voldoening aan het bepaalde in artikel 29, met dien verstande dat het totale door ieder van deze personen afzonderlijk te storten bedrag wordt verminderd met de bedragen die deze persoon ter zake van de vergoeding van de schade heeft betaald voor het moment waarop hij kennis heeft gekregen van de beschikking bedoeld in het tweede lid.

  • 6 Op de ingevolge het vijfde lid gestorte bedragen kan geen beslag worden gelegd.

Artikel 23

  • 1 De commissie treedt, al dan niet op verzoek van een der personen die ingevolge artikel 22, vijfde lid, verplicht zijn tot storting, of uit eigen beweging, naar aanleiding van de indiening van een vordering met belanghebbenden in overleg.

  • 2 De commissie kan te allen tijde door haar aan te wijzen deskundigen raadplegen.

  • 3 De rechter-commissaris bepaalt, de commissie gehoord hebbende, telkens wanneer daartoe aanleiding is de dag of de dagen met bepaling van tijd en plaats, waarop door hem zal worden overgegaan tot verificatie van ingediende vorderingen.

  • 4 De commissie is bevoegd van een schuldeiser overleggen van ontbrekende stukken en inzage van de oorspronkelijke bewijsstukken te vorderen.

  • 5 De commissie stelt een lijst op van de ingediende vorderingen, met summiere vermelding van de gronden waarop zij het voornemen heeft een vordering op een in artikel 24, eerste lid, bedoelde zitting te betwisten. Deze lijst ligt gedurende ten minste drie weken voor de dag voor de verificatie bestemd, ter griffie ter kosteloze inzage voor ieder.

Artikel 24

  • 1 Op de ingevolge artikel 23, derde lid, bepaalde dag of dagen houdt de rechter-commissaris in tegenwoordigheid van de commissie of van één of meer van haar leden één of meer openbare zittingen.

  • 2 Alle schuldeisers, de personen die ingevolge artikel 22, vijfde lid, verplicht zijn tot storting, als ook de commissie kunnen ter zitting een vordering betwisten.

  • 3 Vorderingen die niet worden betwist, worden door de rechter-commissaris vastgesteld op het beweerde bedrag.

  • 4 Ingeval van betwisting van een vordering verwijst de rechter-commissaris partijen, zo hij hen niet kan verenigen, naar een of meer door hem te bepalen zittingen van de rechtbank ter beslissing van het punt van geschil.

Artikel 25

  • 1 Verschijnt de schuldeiser die de verificatie vraagt, niet op de zitting, waarnaar de zaak ingevolge artikel 24, vierde lid, is verwezen, dan wordt hij geacht zijn vordering, voor zover zij betwist is, te hebben ingetrokken.

  • 2 Verschijnt hij die een vordering heeft betwist niet, dan wordt hij geacht deze betwisting te hebben laten varen.

  • 3 De rechtsgang na een verwijzing verloopt voor het overige overeenkomstig het bepaalde in het Eerste Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.

Artikel 26

  • 1 Na afloop van de in artikel 24 bedoelde zittingen, of, indien deze tot een betwisting aanleiding hebben gegeven, nadat daarover onherroepelijk is beslist, wordt door de commissie een staat van verdeling opgemaakt en aan de goedkeuring van de rechter-commissaris onderworpen.

  • 2 De staat van verdeling vermeldt afzonderlijk de iedere schuldeiser toekomende rente, alsmede te wiens laste de kosten van het geding komen.

Artikel 27

  • 1 Indien het totaal der vorderingen het maximumbedrag van de aansprakelijkheid van de exploitant uit hoofde van artikel 5 van deze wet, het bedrag genoemd in artikel 3, onder a), van het Verdrag van Brussel of het in artikel 18, eerste lid, van deze wet genoemde bedrag overtreft, zijn op de vorderingen telkens voor zover zij vergoed kunnen worden uit deze bedragen de navolgende regels van toepassing:

    • a. wanneer de vorderingen uitsluitend betreffen schade aan personen, worden zij in evenredigheid gekort;

    • b. wanneer de vorderingen uitsluitend betreffen niet onder a bedoelde schade, worden zij in evenredigheid gekort;

    • c. wanneer de vorderingen betreffen zowel schade als bedoeld in a als schade bedoeld in b, wordt twee derde van het betrokken bedrag uitsluitend bestemd voor de voldoening van de vorderingen als bedoeld in a, welke vorderingen - zo nodig - in evenredigheid worden gekort, terwijl het overblijvende bestemd zal worden voor de voldoening van de vorderingen als bedoeld in b en voor de vorderingen als bedoeld in a, voor zover deze nog onvoldaan zouden blijven. Blijft overeenkomstig de vorige zinsnede na voldoening van de vorderingen als bedoeld in a een bedrag over, dan zal het overblijvende bestemd worden voor de voldoening als bedoeld in b, voor zover deze nog onvoldaan zouden blijven.

  • 2 Bij de toepassing van artikel 18 bedraagt de vergoeding voor vorderingen ter zake van schade aan personen, die worden ingesteld na een termijn van tien jaren na de datum van het kernongeval, ten minste tien procent van het door de Staat beschikbaar te stellen bedrag.

Artikel 28

  • 1 De door de rechter-commissaris vastgestelde staat van verdeling ligt gedurende drie maanden ter griffie van de rechtbank ter kosteloze inzage van partijen. Dezen kunnen gedurende deze termijn bij de rechtbank tegen de staat van verdeling in verzet komen door indiening van een met redenen omkleed bezwaarschrift ter griffie.

  • 2 Na afloop van de termijn geeft de rechtbank haar beschikking, nadat zij partijen heeft gehoord of behoorlijk doen oproepen.

Artikel 29

Nadat een staat van verdeling door de rechter-commissaris of, indien tijdig verzet is gedaan, door de rechtbank is vastgesteld betaalt de commissie aan de schuldeisers de hun toekomende bedragen.

Artikel 30

  • 1 De rechter-commissaris kan gedurende de termijn die voorafgaat aan de vaststelling van de staat van verdeling op voorstel van de commissie aan degenen die schade hebben geleden ten gevolge van een kernongeval de nodige voorschotten verlenen. Artikel 22, vijfde lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Gedurende de in het eerste lid bedoelde termijn kan de rechter-commissaris bovendien een voorlopige staat van verdeling vaststellen. In dat geval zijn de artikelen 22, vijfde lid, en 26 tot en met 29 van overeenkomstige toepassing.

  • 3 De rechter-commissaris kan bepalen dat door schuldeisers aan wie op grond van het bepaalde in het eerste of het tweede lid een uitkering wordt gedaan, een door hem aan te wijzen vorm van zekerheid wordt gegeven.

Artikel 31

  • 1 De beschikkingen van de rechter-commissaris, de beschikking van de rechtbank tot inwilliging van een verzoek als bedoeld in artikel 22, tweede lid, alsmede de beschikking van de rechtbank krachtens artikel 28, tweede lid, zijn niet vatbaar voor hoger beroep, noch voor beroep in cassatie.

  • 2 De wijze en de plaats van indiening van de vorderingen bij de commissie, de beschikkingen van de rechter-commissaris en die van de rechtbank krachtens artikel 28, tweede lid, alsmede alle nederleggingen worden door de commissie op een door de rechter-commissaris te bepalen wijze ter kennis van belanghebbenden gebracht.

  • 3 Behoudens de toepassing van de tweede paragraaf van de twaalfde afdeling van de tweede titel van het eerste boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering komen de kosten voortvloeiende uit de toepassing van dit hoofdstuk ten laste van de personen die ingevolge artikel 22, vijfde lid, verplicht zijn tot storting, naar rato van het door hen verschuldigde.

Hoofdstuk VI. Slotbepalingen

Artikel 33

  • 1 De Wet van 27 oktober 1965, houdende regelen inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie (Stb. 546), wordt ingetrokken.

  • 2 Ten aanzien van schade, veroorzaakt door een kernongeval, dat heeft plaatsgevonden vóór het in werking treden van deze wet, blijft de in het eerste lid genoemde wet van toepassing.

  • 3 Het Koninklijk besluit van 28 december 1965, Stb. 647, tot uitvoering van artikel 2 van de in het eerste lid genoemde wet, en de beschikkingen van Onze Minister van Financiën op grond van artikel 1, tweede lid, en artikel 10, tweede lid van die wet, worden geacht op grond van de overeenkomstige bepalingen van deze wet te zijn genomen en blijven van kracht tot zij worden ingetrokken of vervangen.

Artikel 34

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald als: Wet aansprakelijkheid kernongevallen.

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle ministeriële departementen, autoriteiten, colleges en ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te Lech, 17 maart 1979

Juliana

De Staatssecretaris van Financiën,

Nooteboom

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

De Minister van Buitenlandse Zaken,

C.A. van der Klaauw

De Minister van Economische Zaken,

G.M.V. van Aardenne

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D.S. Tuijnman

Uitgegeven de derde mei 1979

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

Naar boven