Besluit tot vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-2002 t/m heden

Besluit van 5 september 1978, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur, bedoeld in artikel 8, vierde lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945

Wij Juliana, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk van 16 mei 1978, Hoofdafdeling Verzetsdeelnemers en Vervolgden, nr. 58001 I;

Gelet op artikel 8, vierde lid, van de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1977, 493);

Gezien de adviezen van de Buitengewone Pensioenraad en de Stichting 1940-1945;

De Raad van State gehoord (advies van 12 juli 1978, nr. 17);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris voornoemd van 29 augustus 1978, nr. 64542;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • a. "de Wet": de Wet buitengewoon pensioen 1940-1945 (Stb. 1986, 575);

  • b. "de belanghebbende": de deelnemer aan het verzet in de zin van artikel 1, eerste lid, der wet, alsmede degene die behoort tot een der categorieën van personen, bedoeld in artikel 1, tweede lid, der wet, op wie artikel 8, vierde lid, der wet van toepassing is;

  • c. "pensioengrondslag": de pensioengrondslag, bedoeld in artikel 8, vierde lid, der wet.

Artikel 2

De pensioengrondslag van de belanghebbende, wiens onderwijs is beperkt gebleven tot basisonderwijs, wordt vastgesteld op € 1225,21, tenzij de leeftijd van de belanghebbende, zijn verworven bekwaamheid en persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag, duidelijke redenen vormen om van dat bedrag af te wijken.

Artikel 3

Bij de vaststelling van de pensioengrondslag wordt, indien sprake is van lager of middelbaar beroepsonderwijs, dan wel van algemeen voortgezet of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, uitgegaan van het inkomen, dat de belanghebbende bij voltooiing van vorenvermeld onderwijs in het jaar van indiening van de in artikel 24, eerste lid, der wet bedoelde aanvraag uit arbeid in een met de opleiding overeenstemmend beroep en/of functie zou hebben verdiend.

Artikel 4

  • 1 Indien de belanghebbende hoger beroepsonderwijs dan wel wetenschappelijk onderwijs heeft voltooid, wordt bij de vaststelling van de pensioengrondslag uitgegaan van het inkomen dat deze, gezien de aard van het onderwijs en de gekozen studierichting, in het jaar van indiening van de in artikel 24, eerste lid, der wet bedoelde aanvraag uit arbeid in beroep en/of functie zou hebben verdiend.

  • 2 Indien de belanghebbende het in het eerste lid bedoelde onderwijs niet heeft kunnen voltooien, kan de pensioengrondslag, gezien de aard en de duur van het onderwijs en de gekozen studierichting, en mede gezien zijn leeftijd, verworven bekwaamheid en persoonlijke instelling ten tijde van de aanvraag, worden vastgesteld als ware dit onderwijs voltooid.

Artikel 5

Indien de belanghebbende na beëindiging van het al dan niet voltooide onderwijs, arbeid heeft aanvaard, welke niet in overeenstemming is met het niveau van het gevolgde onderwijs en de belanghebbende uit die arbeid een inkomen geniet of heeft genoten, dat in het jaar van indiening van de in artikel 24, eerste lid, der wet bedoelde aanvraag minder bedraagt of zou hebben bedragen dan het inkomen dat hij op grond van dat onderwijs redelijkerwijs in bedoeld jaar zou hebben kunnen verdienen, kan de pensioengrondslag worden vastgesteld, overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 2, 3 en 4.

Artikel 6

De pensioengrondslag, bedoeld in de artikelen 2 tot en met 5, wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, zevende lid, der wet, afgeleid van het jaarbedrag, dat wordt verkregen door de inkomsten, die in het jaar van indiening van de in artikel 24, eerste lid, der wet bedoelde aanvraag door de belanghebbende zouden zijn genoten uit arbeid in beroep of bedrijf, kinderbijslag of kindertoeslag daarin niet begrepen, te herleiden tot een inkomen ten tijde van het in werking treden van de wet, met toepassing van het percentage, waarmede het peil der buitengewone pensioenen is aangepast als rekenfactor.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1978.

Lasten en bevelen, dat dit besluit en de bijbehorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat daarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk, 5 september 1978

Juliana

De Staatssecretaris van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk,

J. G. Kraaijeveld-Wouters

De Minister van Financiën,

F. H. J. J. Andriessen

De Staatssecretaris van Sociale Zaken,

L. de Graaf

Uitgegeven de negende november 1978

De Minister van Justitie,

J. de Ruiter

Naar boven