Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2006 t/m heden

Besluit van 19 april 1967, houdende verlening van toeslag op de pensioenen van bepaalde Surinaamse en Nederlands Antilliaanse ambtenaren en leerkrachten van het bijzonder onderwijs en hun nagelaten betrekkingen

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Vice-Minister-President, mede namens Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Financiën van 28 februari 1967, Nr. 17939/K 2536;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

  • 1 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt verstaan onder:

    • a. "ambtenaar": een persoon, die:

      • 1e. van een voor 1 januari 1967 gelegen tijdstip ononderbroken tot zijn ontslag met recht op pensioen, uitgesteld pensioen, uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 5 van de Nederlands Antilliaanse "Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren" of met vrijwillig verzekerd behoud van aanspraak op weduwen- en wezenpensioen, dan wel tot zijn overlijden werkzaam is geweest in ambtelijke dienst van Suriname, de Nederlandse Antillen, de eilandgebieden der Nederlandse Antillen of het Algemeen Pensioenfonds van de Nederlandse Antillen, dan wel werkzaam is geweest als leerkracht bij het bijzonder onderwijs in Suriname of de Nederlandse Antillen als bedoeld in artikel 2 van de in Suriname van kracht zijnde "Pensioenverordening bijzondere onderwijzers 1932" of in de artikelen 2 van de in de Nederlandse Antillen van kracht zijnde "Pensioenverordening Bijzonder Onderwijs 1938" en "Pensioenregeling personeel R.K. Ambachtsschool "St. Jozef"

      • 2e. voor 1 juni 1967 in die ambtelijke dienst onderscheidenlijk die werkzaamstelling als leerkracht is benoemd in vaste dienst;

      • 3e. voor die ambtelijke dienst onderscheidenlijk die werkzaamstelling als leerkracht is aangenomen in Nederland en van daar is uitgezonden;

    • b. "gepensioneerd ambtenaar":

      • 1e. een persoon, als bedoeld onder a dan wel een ingevolge het bepaalde in het tweede lid als ambtenaar aangemerkt persoon, die uit een dienstverband als bedoeld onder a, 1e is ontslagen met recht op pensioen, uitgesteld pensioen, uitzicht op ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 22 van de Ambtenarenpensioenverordening 1972 van Suriname of uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 5 van de Nederlands Antilliaanse "Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren" ten laste van de geldmiddelen van Suriname of de Nederlandse Antillen dan wel van een door Suriname of de Nederlandse Antillen ingesteld pensioenfonds;

      • 2e. een persoon, die voldoet aan de onder a, 1e en 3e omschreven voorwaarden en die voor 1 januari 1967 uit een dienstverband als bedoeld onder a, 1e is ontslagen wegens in en door de uitoefening van de dienst bekomen ziels- of lichaamsgebreken en deswege in het genot is gesteld van pensioen of een daarmede in aard overeenkomende uitkering ten laste van de geldmiddelen van Suriname of de Nederlandse Antillen, dan wel van een door Suriname of de Nederlandse Antillen ingesteld pensioenfonds;

    • c. "weduwe": de overlevende echtgenote van een ambtenaar, een gepensioneerd ambtenaar dan wel van een ingevolge het bepaalde in het tweede lid als ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar aangemerkt persoon, die aan diens overlijden recht ontleent op weduwenpensioen of uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 6 van de Nederlands Antilliaanse "Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren" ten laste van de geldmiddelen van Suriname of de Nederlandse Antillen dan wel van een door Suriname of de Nederlandse Antillen ingesteld pensioenfonds;

    • d. "wees": het overlevende wettige of gewettigde kind van een ambtenaar, een gepensioneerd ambtenaar dan wel van een ingevolge het bepaalde in het tweede lid als ambtenaar of gepensioneerd ambtenaar aangemerkt persoon, dat aan diens overlijden recht ontleent op wezenpensioen, wezenonderstand of uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in artikel 6 van de Nederlands Antilliaanse "Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren" ten laste van de geldmiddelen van Suriname of de Nederlandse Antillen dan wel van een door Suriname of de Nederlandse Antillen ingesteld pensioenfonds.

  • 2 In bijzondere gevallen is Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Onze Minister van Financiën bevoegd te beslissen, dat een persoon, die niet voldoet aan de in het voorgaande lid onder a, 3e omschreven voorwaarde, doch wel voldoet aan de in dat lid onder a onderscheidenlijk b omschreven overige voorwaarden, moet worden gelijkgesteld met een in Nederland aangenomen en van daar uitgezonden persoon en deswege voor de toepassing van dit besluit zal worden aangemerkt als ambtenaar onderscheidenlijk gepensioneerd ambtenaar.

Artikel 2

  • 1 Indien en voor zolang een gepensioneerd ambtenaar, die de leeftijd van 55 jaren heeft bereikt dan wel is gepensioneerd uit hoofde van lichamelijke ongeschiktheid voor de dienst, een weduwe of een wees buiten Suriname en de Nederlandse Antillen is gevestigd, wordt hem of haar, indien en voor zolang het in artikel 3 bedoelde bedrag-A minder bedraagt, dan het overeenkomstig het bepaalde in artikel 4 berekende bedrag-B, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties ten laste van het Rijk een uitkering verleend ten bedrage van het verschil.

  • 2 Aan een persoon, die op grond van het eerste lid over de maand januari 1967 aanspraak heeft op een uitkering, wordt een eenmalige uitkering toegekend ten bedrage van het produkt van

    • a. het, tot niet meer dan acht in aanmerking te brengen, aantal volle tijdvakken van drie maanden, gedurende welke hij of zij als gepensioneerd ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, als weduwe, als wees of als echtgenote of kind van een buiten Suriname en de Nederlandse Antillen gevestigde gepensioneerd ambtenaar als bedoeld in het eerste lid, in voorafgaande aansluiting op die maand ononderbroken buiten Suriname en de Nederlandse Antillen is gevestigd geweest en

    • b. het met inachtneming van artikel 6 berekende bedrag van de hem of haar over de maand januari 1967 toekomende uitkering.

  • 3 Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties beslist of iemand voor de toepassing van dit besluit al dan niet zal worden aangemerkt als te zijn gevestigd of gevestigd geweest buiten Suriname en de Nederlandse Antillen.

Artikel 3

Het in het eerste lid van artikel 2 bedoelde bedrag-A is het bedrag, dat moet worden aangemerkt als de in euro uitgedrukte tegenwaarde van hetgeen de betrokkene in een of meer van de in artikel 1, eerste lid onder b, c en d genoemde hoedanigheden ingevolge de toepasselijke Surinaamse of Nederlands Antilliaanse regeling of regelingen in totaal aan pensioen, uitkering bij wijze van pensioen en onderstand is toegekend, vermeerderd met alle daarop verleende toeslagen met inbegrip van, onder welke benaming ook verleende, kindertoelagen.

Artikel 4

  • 1 Behoudens het in het tweede lid bepaalde, is het in het eerste lid van artikel 2 bedoelde bedrag-B het bedrag, dat de betrokkene ingevolge de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals deze wet laatstelijk luidde op 31 december 1995 uitsluitend naar diensttijd en berekeningsgrondslag berekend in totaal aan pensioen, weduwenpensioen of wezenpensioen zou toekomen, indien de gepensioneerde ambtenaar of de ambtenaar in Nederlandse ambtelijke dienst zou zijn geweest en daaruit zou zijn gepensioneerd onderscheidenlijk daarin zou zijn overleden, met dien verstande, dat voor de berekening:

    • 1e.

      • a. ten aanzien van een gepensioneerd ambtenaar als diensttijd zal gelden de tijd - mits en naar mate deze tijd ingevolge de Surinaamse of Nederlands Antilliaanse pensioenregelingen als voor pensioen geldig in aanmerking komt - welke voor de vaststelling van het Surinaamse of Nederlands Antilliaanse pensioen, uitgesteld pensioen, uitkering bij wijze van pensioen of onderstand als daarvoor geldig in aanmerking is genomen, welke tijd wordt vermenigvuldigd met een breuk, waarvan de teller is 40 en de noemer gelijk is aan het aantal dienstjaren, dat ingevolge de op 1 januari 1967 geldende Surinaamse of Nederlands-Antilliaanse pensioenregeling of pensioenregelingen benodigd is of zou zijn geweest voor het verkrijgen van het hoogste pensioenpercentage; In afwijking van het vorenstaande wordt eventuele Nederlandse voordiensttijd die voor de helft in aanmerking is genomen bij de vaststelling van het vorenbedoeld pensioen jaar voor jaar meegeteld als diensttijd.

      • b. ten aanzien van een weduwe of een wees als diensttijd zal gelden de tijd, welke ingevolge het bepaalde onder a ten aanzien van degene, aan wiens overlijden het recht op Surinaams of Nederlands Antilliaans weduwen- of wezenpensioen, uitkering bij wijze van pensioen dan wel wezenonderstand wordt ontleend, als diensttijd heeft of zou hebben gegolden, met dien verstande, dat indien het betreft een weduwe of wees van een voor de beëindiging van zijn dienstverband en voor het bereiken van de 55-jarige leeftijd overleden ambtenaar, de onder a bedoelde Surinaamse of Nederlands Antilliaanse tijd zal worden doorgeteld tot het einde van de maand, waarin die ambtenaar de leeftijd van 55 jaren zou hebben bereikt en vervolgens wordt vermenigvuldigd met de onder a bedoelde breuk;

    • 2e. het bedrag, dat als berekeningsgrondslag zal gelden, door Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt vastgesteld met inachtneming van de door hem aan te wijzen Nederlandse ambtelijke betrekking of betrekkingen, waarvoor een bezoldigingsregeling geldt, die door het Rijk, van rijkswege of naar rijksnormen is vastgesteld en die kan of kunnen worden geacht te zijn gelijkwaardig aan de betrekking of betrekkingen door de gepensioneerde ambtenaar of ambtenaar bekleed, zomede van het daarin toe te rekenen ambtelijk inkomen waaruit de daarin opgenomen premiecompensatie wordt geëlimineerd overeenkomstig artikel F 6, vierde lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet, zoals die wet luidde op 31 december 1995.

  • 2 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde wordt:

    • a. indien en voor zover het betreft een uitkering bij wijze van pensioen als bedoeld in de artikelen 5 en 6 van de Nederlands Antilliaanse Landsverordening leeftijdsgrens ambtenaren", het bedrag-B gesteld op een bedrag gelijk aan de helft van het in het eerste lid bedoelde pensioen, weduwenpensioen of wezenpensioen;

    • b. indien en voor zover het betreft een Nederlands Antilliaans pensioen, waarop ingevolge de regeling op grond waarvan het is toegekend een evenredige vermindering wordt toegepast, het bedrag-B, voor zolang die vermindering duurt, naar dezelfde evenredigheid lager gesteld.

Artikel 5

  • 1 De uitkering wordt toegekend op door of namens een belanghebbende als bedoeld in artikel 2 na zijn vertrek uit Suriname of de Nederlandse Antillen gedaan schriftelijk verzoek:

    • a. aan degene, die op of na 1 oktober 1969 belanghebbende is geworden, mits het verzoek is of wordt ontvangen binnen drie maanden nadat hij belanghebbende is geworden: met ingang van de maand volgende op die, waarin hij belanghebbende is geworden;

    • b. in alle andere gevallen, dan die bedoeld onder a: met ingang van de maand, waarin het verzoek wordt ontvangen.

  • 2 Als verzoek om toekenning van een uitkering als bedoeld in het voorgaande lid wordt mede aangemerkt een door of namens een persoon als bedoeld in het tweede lid van artikel 1, na zijn vertrek uit Suriname of de Nederlandse Antillen gedaan schriftelijk verzoek om voor de toepassing van dit besluit te worden aangemerkt als gepensioneerd ambtenaar, weduwe of wees.

Artikel 6

  • 1 Bij gelijktijdig genot van pensioen krachtens de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet en een uitkering krachtens dit besluit, wordt op die uitkering een vermindering toegepast, welke wordt berekend met overeenkomstige toepassing van hetgeen ten aanzien van de beperking van de uitbetaling van Indonesisch pensioen bij gelijktijdig genot van pensioen krachtens die wetten is bepaald in de Samenloopregeling Indonesische Pensioenen 1960, met dien verstande, dat indien het betreft een weduwe of een wees, de diensttijd, naar welke het pensioen, de uitkering bij wijze van pensioen dan wel de onderstand wordt geacht te zijn berekend, wordt gesteld op de overeenkomstig het eerste lid onder 1eb. van artikel 4 berekende diensttijd.

Artikel 6a

  • 1 Indien een pensioen, een uitkering bij wijze van pensioen of een onderstand als bedoeld in artikel 3 dan wel een daarop verleende toeslag verandering ondergaat, is de betrokkene gehouden daarvan onverwijld kennis te geven aan het lichaam, dat de in artikel 2 bedoelde uitkering betaalt.

  • 2 Indien de betrokkene zodanige kennisgeving niet binnen drie maanden, nadat hij van een verandering kennis heeft gekregen, doet, gaat een verhoging van de uitkering niet eerder in dan met ingang van de maand, waarin het lichaam daarvan kennis heeft gekregen.

Artikel 6b

  • 1 Indien recht is ontstaan op pensioen na 31 december 2000 heeft de rechthebbende die de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, in afwijking van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen, recht op een toeslag ter grootte van 1,9% van dat pensioen, met een maximum van € 791,85 per jaar.

  • 2 Voor de toepassing van het bij of krachtens dit besluit bepaalde wordt de toeslag krachtens dit artikel niet onder pensioen of uitkering begrepen.

Artikel 7

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd voor de uitvoering van dit besluit nadere regelen vast te stellen.

Artikel 8

Dit besluit kan worden aangehaald als: Toeslagregeling pensioenen Suriname en Nederlandse Antillen.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1967.

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Algemene Rekenkamer.

Soestdijk , 19 april 1967

JULIANA.

De Vice-Minister-President,

J. A. BAKKER.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

H. K. J. BEERNINK.

De Minister van Financiën,

WITTEVEEN.

Uitgegeven de drieëntwintigste mei 1967.

De Minister van Justitie,

C. H. F. POLAK.

Naar boven