Liquidatiewet ongevallenwetten

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-07-1999 t/m 31-12-2005

Wet van 2 februari 1967, houdende liquidatie wettelijke ongevallenverzekering in verband met de invoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is in verband met de regeling inzake een verplichte verzekering van loontrekkenden tegen geldelijke gevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid de wettelijke ongevallenverzekering te liquideren en daarmede verband houdende voorzieningen te treffen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

Voor de toepassing van deze wet en van de tot haar uitvoering genomen besluiten wordt verstaan onder:

  • a. Onze Minister: Onze Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid;

  • b. Ongevallenwet 1921, Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en Zeeongevallenwet 1919: de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, onderscheidenlijk de Zeeongevallenwet 1919, zoals deze wetten luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop zij werden ingetrokken;

  • c. ongeval: een ongeval, in verband met de dienstbetrekking of de uitoefening van een verzekeringsplichtig bedrijf overkomen, als bedoeld in de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919, alsmede hetgeen in die wetten mede als ongeval, in verband met de dienstbetrekking overkomen, werd beschouwd, dan wel daarmede werd gelijkgesteld;

  • d.

    • 1. Ongevallenfonds: het Ongevallenfonds als bedoeld in artikel 40, zesde lid, van de Ongevallenwet 1921;

    • 2. Landbouwongevallenfonds: het Landbouwongevallenfonds als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder d, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922;

  • e. risicodrager ingevolge de Ongevallenwet 1921: de Sociale Verzekeringsbank als beheerder van het Ongevallenfonds, de werkgever aan wie krachtens artikel 54 van genoemde wet is toegestaan het risico der bij die wet geregelde verzekering zelf te dragen en de naamloze vennootschap of de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging - daaronder begrepen een wederkerige verzekerings- of waarborgmaatschappij - aan wie krachtens artikel 54 van de Ongevallenwet 1921 door een werkgever het risico der in die wet geregelde verzekering is overgedragen;

  • f. risicodrager ingevolge de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922: de Sociale Verzekeringsbank als beheerder van het Landbouwongevallenfonds en de bedrijfsvereniging, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder e, van genoemde wet;

  • g. risicodrager ingevolge de Zeeongevallenwet 1919:

    • 1. in het geval, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder I, van die wet: de reder;

    • 2. in het geval, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder II, van die wet: de reder alsmede de verzekeraar of andere derde als daar bedoeld;

    • 3. in het geval, bedoeld in artikel 6, tweede lid, van die wet: de reder alsmede de Staat der Nederlanden als verzekeraar als daar bedoeld;

    • 4. het Rijk voor zover ingevolge artikel 10, derde lid, van die wet de uitkeringen ingevolge die wet ten laste van het Rijk komen;

  • h. Arbeidsongeschiktheidsfonds: het Arbeidsongeschiktheidsfonds als bedoeld in hoofdstuk III, § 2, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering.

Artikel 2

Voor de toepassing van het bij of krachtens deze wet bepaalde wordt met lichamelijk letsel, gevolg van een ongeval, gelijkgesteld lichamelijk letsel in een betrekkelijk korte tijd ontstaan als bedoeld in artikel 1, vierde lid, van de Ongevallenwet 1921 en artikel 2, vierde lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922.

Hoofdstuk II. Intrekking ongevallenwetten en toeslagwetten, handhaving rechten en verplichtingen over tijdvakken, gelegen vóór de liquidatiedatum

Artikel 3

  • 1 Onverminderd het overigens bij of krachtens deze wet bepaalde worden met ingang van de dag, waarop artikel 19 van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering in werking treedt, ingetrokken:

    • a. de wet van 2 januari 1901, Stb. 1, (Ongevallenwet 1921);

    • b. de wet van 20 mei 1922, Stb. 365, (Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922);

    • c. de wet van 8 mei 1915, Stb. 214, (Zeeongevallenwet 1919);

    • d. de wet van 26 mei 1950, Stb. K 191, (Wet tot aanvulling der ongevallenrenten);

    • e. de wet van 4 juli 1957, Stb. 223, (Wet compensatie premie Algemene Ouderdomswet ongevallenrentetrekkers);

    • f. de wet van 10 oktober 1962, Stb. 394, tot tijdelijke verdere verhoging van ongevalsuitkeringen;

    • g. de wet van 13 februari 1964, Stb. 62, tot tijdelijke verdere verhoging van ongevalsuitkeringen;

    • h. de wet van 1 maart 1946, Stb. G 46, betreffende ongevallenverzekering van werknemers, die bij hun arbeid in ernstige mate aan het gevaar blootstaan te worden getroffen door ongevallen, welke als gevolg van oorlogshandelingen plaatshebben;

    • i. de wet van 24 juli 1903, Stb. 245, ter voorkoming van gelijktijdig genot van wegens hetzelfde feit toegekende tijdelijke uitkering of rente ingevolge de Ongevallenwet 1901 en pensioen of onderstand ten laste van de Staat;

    • j. de wet van 25 november 1953, Stb. 560, betreffende ongevallenverzekering van de vrijwillige brandweer.

  • 2 De bepalingen van de in het vorige lid genoemde wetten en van haar uitvoeringsbesluiten, zoals deze luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop die wetten werden ingetrokken, blijven van toepassing ten aanzien van rechten, bevoegdheden en verplichtingen, betrekking hebbende op tijdvakken, gelegen vóór de in het vorige lid bedoelde dag.

  • 3 Het bepaalde in artikel 10 van de in het eerste lid, onder f, in artikel 4 van de in dat lid, onder h, en in artikel 9 van de in dat lid, onder j, genoemde wet blijft van kracht.

Hoofdstuk III. Afwikkeling rechten en verplichtingen over tijdvakken, gelegen na de liquidatiedatum

§ 1. Afwikkeling uitkeringen aan ongevalsgetroffenen

Artikel 4

  • 1 Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a en b, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 15 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, behoudt dit recht en heeft vervolgens recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, indien en voor zolang hij deze rechten zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 2 Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a en b, genoemde wetten worden ingetrokken, ten gevolge van een hem op eerstbedoelde dag overkomen ongeval ongeschikt wordt tot het verrichten van zijn werk, heeft recht op een uitkering als bedoeld in artikel 15 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en vervolgens ter zake van aan vorenbedoelde ongeschiktheid aansluitende gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken ten gevolge van dat ongeval, recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, indien en voor zolang hij deze rechten zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 3 Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, ten gevolge van een hem op eerstbedoelde dag overkomen ongeval ongeschikt wordt tot werken, terwijl hij ter zake van die ongeschiktheid geen recht heeft op uitkering ingevolge het bepaalde in het vorige lid, heeft recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, indien en voor zolang hij dit recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

Artikel 5

  • 1 Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, terwijl alsdan nog geen jaar is verstreken na de dag van het ongeval, ter zake waarvan die uitkering is verleend, behoudt bedoeld recht, indien en voor zolang hij dit recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

Artikel 6

  • 1 Degene, die op of na de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a en b, genoemde wetten worden ingetrokken, doch binnen 183 dagen na een hem vóór bedoelde dag overkomen ongeval, ten gevolge van dat ongeval ongeschikt wordt tot het verrichten van zijn werk, heeft ter zake van die ongeschiktheid recht op een uitkering als bedoeld in artikel 15 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en vervolgens, ter zake van aan vorenbedoelde ongeschiktheid aansluitende gehele of gedeeltelijke ongeschiktheid tot werken ten gevolge van dat ongeval, recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, indien en voor zolang hij deze rechten zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 2 Degene, die op of na de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, doch binnen een jaar na een hem vóór bedoelde dag overkomen ongeval ten gevolge van dat ongeval geheel of gedeeltelijk ongeschikt wordt tot werken, terwijl hij ter zake van die ongeschiktheid geen recht heeft op uitkering ingevolge het bepaalde in het vorige lid, heeft ter zake van die ongeschiktheid recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, indien en voor zolang hij dat recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 4 Het in het tweede lid bedoelde recht op uitkering komt niet toe aan degene, die op de dag, waarop de in dat lid bedoelde ongeschiktheid intreedt, aan de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering een vóór die dag ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

  • 5 De in het eerste en tweede lid bedoelde uitkering wordt over het tijdvak, gedurende hetwelk ter zake van de in die leden bedoelde ongeschiktheid tevens recht bestaat op ziekengeld ingevolge de Ziektewet, slechts uitbetaald, indien en voor zover die uitkering het ziekengeld overtreft.

Artikel 7

  • 1 Degene, die binnen het jaar, aanvangende op de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, geheel of gedeeltelijk ongeschikt wordt tot werken ten gevolge van een hem vóór die dag overkomen ongeval, terwijl hij ter zake van die ongeschiktheid geen recht heeft op uitkering ingevolge het bepaalde in artikel 6, heeft ter zake van die ongeschiktheid recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, mits hij dit recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 2 Het in het vorige lid bedoelde recht op uitkering komt niet toe aan degene, die op de dag, waarop de in het vorige lid bedoelde ongeschiktheid intreedt, aan de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering een vóór die dag ingegane arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

Artikel 8

  • 2 Aan de aan artikel 4, 5, 6 of 7 ontleende uitkering wordt geen hoger dagloon ten grondslag gelegd dan het bedrag, bepaald krachtens het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten werden ingetrokken:

    • a. indien en voor zolang die uitkering is berekend naar een verlies aan geschiktheid tot werken van niet meer dan 25%;

    • b. voor zover die uitkering wordt verleend over een tijdvak, gelegen na de maand, voorafgaande aan die, waarin de uitkeringsgerechtigde de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.

  • 3 Bij toekenning van een uitkering op grond van het bepaalde in artikel 4, 6 of 7 en bij toepassing van het eerste lid, een en ander zonder toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 15, derde lid, van de Ongevallenwet 1921 of artikel 36, derde lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, komt bij de berekening van het dagloon, dat aan de uitkering ten grondslag wordt gelegd, het dagloon, hetwelk meer bedraagt dan 5/6 van het in het eerste lid bedoelde maximum dagloon, voor dat meerdere niet in aanmerking.

  • 4 Onze Minister stelt, onverminderd het overigens in dit artikel bepaalde, de bedragen vast, welke voor de toepassing van deze wet zullen gelden als daglonen, die aan de uitkeringen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 ten grondslag worden gelegd.

Artikel 9

  • 1 Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, ter zake van een ongeval, dat plaatsvond een jaar of langer vóór laatstbedoelde dag, heeft - onverminderd het bepaalde in artikel 13 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering en in artikel 17 - indien hij op de laatste dag van de maand, met ingang van welke die wetten worden ingetrokken, de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, geen recht meer op bedoelde uitkering met ingang van de eerste dag van die maand.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde persoon behoudt, mits hij op de laatste dag van de maand, met ingang van welke de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, 65 jaar of ouder is, het recht op de in het eerste lid bedoelde uitkering, indien en voor zolang hij dat recht zou hebben behouden, indien bedoelde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

Artikel 10

  • 1 Degene, die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 4, 5 of 6, heeft - onverminderd het bepaalde in artikel 14 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering en in artikel 17 - indien hij op de laatste dag van de maand, volgende op die, waarin een jaar na het ongeval, ter zake waarvan bedoelde uitkering is verleend, is verstreken, de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, geen recht meer op die uitkering met ingang van de dag, volgende op de laatste dag van eerderbedoeld jaar.

  • 3 Degene, die recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 7 en op de laatste dag van de maand, waarin de in dat artikel bedoelde ongeschiktheid intreedt, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt, behoudt dat recht, indien en voor zolang hij dat recht zou hebben behouden, indien de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken. Het bepaalde in artikel 6, vijfde lid, is van toepassing.

Artikel 11

  • 1 Het in artikel 4, 5 of 6 geregelde recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 eindigt indien of zodra de betrokkene aan de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent.

  • 2 Het in de artikelen 4, 5, 6, 7 en 9, tweede lid, geregelde recht op een uitkering bestaat slechts zolang de ongeschiktheid, ter zake waarvan de in genoemde artikelen bedoelde uitkering wordt verleend, onafgebroken voortduurt.

§ 2. Afwikkeling genees- en heelkundige behandeling, opleiding en toelagen

Artikel 12

  • 2 Degene, die op de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder c, genoemde wet wordt ingetrokken, ter zake van een hem vóór die dag overkomen ongeval ingevolge het bepaalde in artikel 2, achtste lid, van de Zeeongevallenwet 1919 in verbinding met het bepaalde in artikel 1, derde lid, van het Koninklijk besluit van 22 mei 1947, Stb. H 153, recht heeft op vrij vervoer, hieronder begrepen de kosten van onderhoud en nachtverblijf gedurende de reis, behoudt dit recht, indien hij dit recht zou hebben behouden, indien genoemde wet niet zou zijn ingetrokken.

Artikel 13

Het op grond van het bepaalde in artikel 25, eerste lid, of artikel 87c, derde lid, van de Ongevallenwet 1921, dan wel artikel 48, eerste lid, of artikel 95c, derde lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 geven van een opleiding alsmede het op grond van het bepaalde in artikel 25, tweede lid, of artikel 87c, eerste lid, van de Ongevallenwet 1921, dan wel artikel 48, derde lid, of artikel 95c, eerste lid, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, verlenen van een toelage wegens kosten van onderhoud en huisvesting, onderscheidenlijk wegens loonschade, worden - onverminderd het bepaalde in artikel 45 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering - beëindigd met ingang van de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a en b, genoemde wetten worden ingetrokken.

§ 3. Afwikkeling renten aan nagelaten betrekkingen

Artikel 14

Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 19, onder 2°, van de Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2°, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, tweede lid, van de Zeeongevallenwet 1919, behoudt dit recht, indien en voor zolang hij dit recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

Artikel 15

  • 2 Het bepaalde in de eerste volzin van het vorige lid is niet van toepassing, indien het recht op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 van degene, aan wiens overlijden het in het vorige lid bedoelde recht wordt ontleend, ingevolge het bepaalde in artikel 17 of 18 wordt afgekocht.

§ 4. Afwikkeling schadeloosstelling voor lijkbezorging

Artikel 16

Ten aanzien van een overlijden als bedoeld in artikel 15 bestaat recht op schadeloosstelling voor lijkbezorging als bedoeld in artikel 19, onder 1°, van de Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 1°, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, twaalfde lid, van de Zeeongevallenwet 1919, voor degene, die dit recht zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken. Het bepaalde in de tweede volzin van het eerste lid van artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Afkoop van uitkeringen

Artikel 17

  • 1 Degene, die op grond van het bepaalde in artikel 9, eerste lid, geen recht meer heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 en die op de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, recht op die uitkering, berekend naar een ongeschiktheid tot werken van niet meer dan 25%, zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, heeft recht op een afkoopsom ter hoogte van de contante waarde van laatstbedoelde uitkering.

  • 2 Degene, die op grond van het bepaalde in artikel 10, eerste lid, geen recht meer heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 4, 5 of 6 en die op de dag, met ingang van welke het recht op die uitkering vervalt, recht op die uitkering, berekend naar een ongeschiktheid tot werken van niet meer dan 25%, zou hebben behouden, indien het bepaalde in artikel 10, eerste lid, niet op hem van toepassing zou zijn geweest, heeft recht op een afkoopsom ter hoogte van de contante waarde van laatstbedoelde uitkering.

  • 3 Degene, die op grond van het bepaalde in artikel 7 recht heeft op een uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, berekend naar een ongeschiktheid tot werken van niet meer dan 25%, en die op de laatste dag van de maand, waarin de in eerstgenoemd artikel bedoelde ongeschiktheid intreedt, de leeftijd van 65 jaar niet heeft bereikt, heeft recht op een afkoopsom ter hoogte van de contante waarde van die uitkering.

  • 4 Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op degene, die op de in dat lid bedoelde dag:

    • a. recht op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922, of artikel 2, eerste lid, onder a van de Zeeongevallenwet 1919, zou hebben gehad, indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken, mits de som van de percentages ongeschiktheid tot werken, waarnaar deze uitkeringen zouden zijn berekend, meer dan 25 zou hebben bedragen;

    • b. recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan artikel 3, 4 of 12 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering ontleent.

  • 5 Het bepaalde in het tweede onderscheidenlijk het derde lid is niet van toepassing op degene, die op de in het tweede lid bedoelde dag onderscheidenlijk op de dag, waarop de in artikel 7 bedoelde ongeschiktheid tot werken intreedt:

    • a. aan artikel 4, 5, 6 of 7 recht op meer dan één uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919 zou hebben ontleend, indien het bepaalde in artikel 10 of 11, eerste lid, niet op hem van toepassing zou zijn geweest, mits de som van de percentages ongeschiktheid tot werken, waarnaar deze uitkeringen zouden zijn berekend, meer dan 25 zou hebben bedragen;

    • b. recht op toekenning van een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan artikel 4 of 12 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering ontleent.

Artikel 18

  • 1 Degene, die arbeidsongeschiktheidsuitkering ontleent, dan wel mede ontleent, aan artikel 13, 14 of 15 van de Wet overgangsregeling arbeidsongeschiktheidsverzekering, onderscheidenlijk degene, ten aanzien van wie artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, toepassing vindt en die van de dag, waarop zijn recht op bedoelde uitkering is ingegaan, onderscheidenlijk van de dag, met ingang van welke artikel 6, vierde lid, artikel 7, tweede lid, of artikel 11, eerste lid, toepassing vindt, tot en met de laatste dag van de maand, voorafgaande aan die, waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, onafgebroken recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft gehad, heeft recht op een afkoopsom ter hoogte van de contante waarde van de uitkering als bedoeld in artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, waarop hij - indien genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken - recht zou hebben gehad op de eerste dag van de maand, waarin hij de leeftijd van 65 jaar bereikt, ter zake van het ongeval, waarvoor hem het recht op uitkering is verleend in aansluiting waaraan hem vorenbedoelde arbeidsongeschiktheidsuitkering is toegekend, onderscheidenlijk ter zake van het ongeval, waarvoor hem het recht op uitkering is verleend, ten aanzien waarvan artikel 11, eerste lid, is toegepast of waarvoor hem op grond van het bepaalde in artikel 6, vierde lid, of artikel 7, tweede lid, geen recht op uitkering is toegekend.

Artikel 19

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regelen gesteld voor de berekening van de contante waarde als bedoeld in de artikelen 17 en 18.

§ 6. Afwikkeling bijslagen

Artikel 20

Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder d tot en met g, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een bijslag ingevolge het bepaalde bij of krachtens die wetten uit hoofde van een recht op een uitkering ingevolge artikel 16 van de Ongevallenwet 1921, artikel 37 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, eerste lid, onder a, van de Zeeongevallenwet 1919, heeft geen recht meer op bedoelde bijslag met ingang van de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder d tot en met g, genoemde wetten worden ingetrokken.

Artikel 21

Degene, die op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder d tot en met g, genoemde wetten worden ingetrokken, recht heeft op een bijslag ingevolge het bepaalde bij of krachtens die wetten uit hoofde van een recht op een uitkering ingevolge artikel 19, onder 2°, van de Ongevallenwet 1921, artikel 40, onder 2°, van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of artikel 2, tweede lid, van de Zeeongevallenwet 1919, behoudt het recht op bedoelde bijslag, indien en voor zolang hij dat recht zou hebben behouden, indien de in artikel 3, eerste lid, onder d tot en met g, genoemde wetten niet zouden zijn ingetrokken.

§ 7. Algemeen

Artikel 22

De bepalingen van de in artikel 3, eerste lid, genoemde wetten en van haar uitvoeringsbesluiten, zoals deze luidden op de dag, voorafgaande aan die, waarop die wetten werden ingetrokken, blijven, voor zover bij of krachtens deze wet niet anders is bepaald, van kracht ten aanzien van de in dit hoofdstuk vervatte regeling.

Artikel 23

  • 1 De in artikel 17 bedoelde afkoopsommen worden vastgesteld en betaalbaar gesteld door het uitvoeringsorgaan, dat de uitkering, waarvoor de afkoopsom in de plaats treedt, heeft toegekend.

  • 2 De in artikel 18 bedoelde afkoopsommen worden vastgesteld en betaalbaar gesteld door de bedrijfsvereniging, die de aldaar genoemde arbeidsongeschiktheidsuitkering heeft beëindigd.

Artikel 24

  • 1 Aan de belanghebbende wordt schriftelijk kennis gegeven van een beslissing, welke verband houdt met het recht op een afkoopsom als bedoeld in artikel 17 of 18.

  • 2 Een kennisgeving als bedoeld in het vorige lid, is gedagtekend, vermeldt de gronden, waarop de beslissing berust, alsmede naam en adres van het college, waarbij ingevolge het bepaalde in het vierde lid beroep kan worden ingesteld en de termijn van beroep.

  • 3 Tegen een beslissing, waarvan ingevolge het bepaalde in het eerste lid schriftelijk kennis wordt gegeven, staat voor de belanghebbende beroep open.

  • 4 Over het in het vorige lid bedoelde beroep wordt geoordeeld door de raden van beroep en door de Centrale Raad van Beroep, bedoeld in de Beroepswet.

Artikel 25

  • 1 De op grond van het bepaalde in dit hoofdstuk te verlenen uitkeringen, afkoopsommen en bijslagen, alsmede de administratiekosten ter zake daarvan en de daarover door de in het tweede lid of in artikel 23, tweede lid, genoemde organen ingevolge enige wet verschuldigde premies, die niet daarop in mindering kunnen worden gebracht, komen ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds, met uitzondering van:

    • a. de aan artikel 4 of 5 ontleende uitkering gedurende het eerste jaar na de dag van het ongeval, ter zake waarvan bedoelde uitkering is verleend, tot het bedrag, waarop die uitkering, ten hoogste berekend naar een dagloon ter hoogte van het bedrag, bepaald krachtens het eerste lid van artikel 9 van de Coördinatiewet Sociale Verzekering, zoals dat artikel luidde op de dag, voorafgaande aan die, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten werden ingetrokken, en voorts zonder toepassing van artikel 8, vijfde lid, zou zijn gesteld;

    • b. de administratiekosten ter zake van de aan artikel 4 ontleende uitkering gedurende de eerste zes weken na de dag van het ongeval.

  • 2 Het Arbeidsongeschiktheidsfonds schiet aan de Sociale Verzekeringsbank, de bedrijfsverenigingen als bedoeld in artikel 13 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Vereeniging "Zee-Risico" desgevraagd gelden voor ter financiering van de door haar ingevolge het bepaalde in dit hoofdstuk te verrichten betalingen.

  • 3 De Sociale Verzekeringsraad kan regelen stellen omtrent de verrekening van betalingen tussen de in het vorige lid genoemde organen alsmede omtrent de berekening van de ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds te brengen administratiekosten.

Artikel 26

Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van de uitvoering van de afwikkeling van de in de artikelen 3, tweede lid, 4 tot en met 7, 9 tot en met 11, 14 tot en met 18 en 21 geregelde rechten regelen worden gesteld, waarbij van het bij de artikelen 3, tweede lid, 22 en 23 bepaalde kan worden afgeweken.

Hoofdstuk IV. Beëindiging verplichtingen van risicodragers en overdracht contante waarde van verplichtingen

§ 1. Beëindiging van verplichtingen

Artikel 27

Onverminderd het bepaalde in de volgende paragraaf vervallen de verplichtingen ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 van de risicodragers ingevolge die wetten met ingang van de dag, waarop die wetten worden ingetrokken, met uitzondering van de verplichtingen, welke betrekking hebben op tijdvakken, gelegen vóór die dag en van de verplichtingen, omschreven in artikel 25, eerste lid, onder a en b.

§ 2. Overdracht contante waarde van verplichtingen aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds

Artikel 28

  • 1 De risicodragers ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 en de Zeeongevallenwet 1919 dragen de contante waarde van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen verplichtingen ingevolge genoemde wetten over aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. In het geval, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder II, van de Zeeongevallenwet 1919 zijn de reder en de verzekeraar of andere derde als daarbedoeld hoofdelijk verbonden tegenover het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

  • 2 Al hetgeen betrekking heeft op de vaststelling van de in het vorige lid bedoelde contante waarde, de vaststelling van de waarde der door de in dat lid bedoelde risicodragers aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds over te dragen vermogensbestanddelen en de overdracht daarvan wordt bij of krachtens algemene maatregel van bestuur geregeld.

Artikel 29

Het Rijk draagt de volgens bij of krachtens algemene maatregel van bestuur te stellen regelen vast te stellen contante waarde van de op grond van het bepaalde in artikel 21 gehandhaafde bijslagen over aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

§ 3. Overdracht contante waarde van verplichtingen door het Arbeidsongeschiktheidsfonds aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet

Artikel 30

Het Arbeidsongeschiktheidsfonds draagt aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet een bedrag over wegens genees- en heelkundige behandeling, te verlenen krachtens de Ziekenfondswet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten ter zake van ongevallen, welke vóór de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b en c, genoemde wetten worden ingetrokken, hebben plaatsgevonden. Het in de vorige volzin bedoelde bedrag wordt door Onze Minister, gehoord het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet, de Sociale Verzekeringsraad en het Arbeidsongeschiktheidsfonds, vastgesteld, en door het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 1a van de Ziekenfondswet, onder goedkeuring van Onze Minister, verdeeld ten bate van de verzekeringen, ten laste waarvan vorenbedoelde behandeling wordt verleend.

Hoofdstuk V. Liquidatie vermogenssaldi

§ 1. Bestemming vermogenssaldo van het Ongevallenfonds

Artikel 31

Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank doet per de dag, voorafgaande aan die, waarop de Ongevallenwet 1921 wordt ingetrokken, en per een door Onze Minister nader te bepalen tijdstip een liquidatiebalans van het Ongevallenfonds opmaken. In afwijking van het bepaalde in artikel 40, zesde lid, van genoemde wet worden de in de vorige volzin bedoelde balansen opgemaakt op de grondslagen, vastgesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 28, tweede lid. Onder de passiva worden opgenomen de op grond van artikel 3, tweede lid, de artikelen 4 en 5, in verbinding met de artikelen 22 en 25, eerste lid, onder a en b, en het bepaalde bij of krachtens artikel 28 ten laste van genoemd fonds komende verplichtingen alsmede de kosten, welke naar schatting aan de liquidatie van genoemd fonds zijn verbonden. Onder de passiva wordt geen algemene reserve als bedoeld in artikel 40, zevende lid, van de Ongevallenwet 1921 opgenomen.

Artikel 32

  • 1 Bij de vaststelling van de bijdrage als bedoeld in de laatste volzin van artikel 40, tweede lid, van de Ongevallenwet 1921 over het jaar 1966 wordt met het saldo van de in artikel 31 eerstbedoelde balans rekening gehouden.

  • 2 In afwijking van het bepaalde in artikel 40, zesde lid, van de Ongevallenwet 1921 doet het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank aan het einde van het boekjaar 1966 geen wetenschappelijke balans van het Ongevallenfonds opmaken.

Artikel 33

  • 1 Het saldo van de balans, opgemaakt per het door Onze Minister ingevolge artikel 31 bepaalde tijdstip, wordt - onverminderd het bepaalde in het volgende lid - terugbetaald aan of verrekend met degenen, die over het jaar 1966 ten bate van het Ongevallenfonds premie ingevolge die wet hebben betaald onderscheidenlijk verschuldigd zijn, naar evenredigheid van de door hen betaalde onderscheidenlijk verschuldige premie ingevolge die wet.

  • 2 Onze Minister kan, gehoord de Sociale Verzekeringsraad, bepalen, dat de in het vorige lid bedoelde terugbetaling of verrekening achterwege blijft, indien de geringe omvang van het terug te betalen onderscheidenlijk te verrekenen bedrag daartoe aanleiding geeft.

  • 3 Het na toepassing van de vorige leden bij de afwikkeling van de ten laste van het Ongevallenfonds komende verplichtingen blijkend overschot onderscheidenlijk tekort in dat fonds komt ten bate onderscheidenlijk ten laste van het Arbeidsongeschiktheidsfonds.

  • 4 Onze Minister kan regelen stellen met betrekking tot het bepaalde in de vorige leden.

§ 2. Aanzuivering van het tekort in het Landbouwongevallenfonds

Artikel 34

Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank doet per de dag, voorafgaande aan die, waarop de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 wordt ingetrokken, een liquidatiebalans van het Landbouwongevallenfonds opmaken. De in de vorige volzin bedoelde balans wordt opgemaakt op de grondslagen, vastgesteld bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 28, tweede lid. Onder de passiva worden opgenomen de op grond van artikel 3, tweede lid, de artikelen 4 en 5, in verbinding met de artikelen 22 en 25, eerste lid, onder a en b, en het bepaalde bij of krachtens artikel 28 ten laste van genoemd fonds komende verplichtingen alsmede de kosten, welke naar schatting aan de liquidatie van genoemd fonds zijn verbonden.

Artikel 34a

Het bestuur van de Sociale Verzekeringsbank doet aan het einde van het boekjaar 1966 geen wetenschappelijke balans van het Landbouwongevallenfonds opmaken.

Artikel 35

  • 1 Het saldo van de in artikel 34 bedoelde balans komt ten laste van het Rijk.

  • 2 Het na toepassing van het vorige lid bij de afwikkeling van de ten laste van het Landbouwongevallenfonds komende verplichtingen blijkend tekort onderscheidenlijk overschot komt ten laste onderscheidenlijk ten bate van het Rijk.

  • 3 Onze Minister en Onze Minister van Financiën kunnen met betrekking tot het bepaalde in de vorige leden regelen stellen.

§ 3. Collectieve overdracht van vermogenssaldi

Artikel 36

  • 1 Een besluit van een risicodrager ingevolge de Ongevallenwet 1921, de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 of de Zeeongevallenwet 1919 tot collectieve overdracht van een vermogensoverschot behoeft de goedkeuring van Onze Minister, gehoord de Sociale Verzekeringsraad.

  • 2 Onze Minister kan, gehoord de Sociale Verzekeringsraad, bepalen, dat een door hem aan te geven gedeelte van het in het vorige lid bedoelde overschot van de collectieve overdracht wordt uitgezonderd en aan door hem aan te wijzen personen wordt uitbetaald.

Hoofdstuk VI. Liquidatie vrijwillige verzekering

Artikel 37

  • 1 Een vrijwillige verzekering als bedoeld in artikel 87 van de Ongevallenwet 1921 of artikel 99 van de Land- en Tuinbouwongevallenwet 1922 eindigt met ingang van de dag, waarop genoemde wetten worden ingetrokken.

  • 2 De over een tijdvak, gelegen na de dag, voorafgaande aan die, waarop de in het vorige lid genoemde wetten worden ingetrokken, betaalde premie wordt aan de verzekerde terugbetaald.

Hoofdstuk VII. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 38a

  • 1 Er bestaat geen burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade, welke het gevolg is van ongevallen, plaatsgevonden hebbend vóór de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a, b, en c, genoemde wetten worden ingetrokken, indien en voorzover zulks ook niet het geval zou zijn geweest, indien die wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 2 Degene, die naar burgerlijk recht gehouden is tot vergoeding van schade als gevolg van een vóór de dag, waarop de in artikel 3, eerste lid, onder a en b, genoemde wetten worden ingetrokken, plaatsgevonden hebbend ongeval, terzake waarvan een risicodrager in de zin van bedoelde wetten lasten heeft te dragen, is jegens die risicodrager aansprakelijk tot zodanig bedrag als betrokkene jegens die risicodrager aansprakelijk zou zijn geweest, indien die wetten niet zouden zijn ingetrokken.

  • 3 Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop degene, aan wie een uitkering, afkoopsom of bijslag ingevolge deze wet wordt verleend, naar burgerlijk recht aanspraak kan maken, houdt de rechter rekening met de aanspraken, die hij krachtens deze wet heeft.

Artikel 39

Hetgeen nog ter uitvoering van deze wet nodig is, wordt door Onze Minister geregeld.

Artikel 40

Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Liquidatiewet ongevallenwetten".

Artikel 41

De artikelen van deze wet treden in werking met ingang van een door Ons te bepalen tijdstip, dat voor de onderscheidene artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden gesteld.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 2 februari 1967

JULIANA.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

Uitgegeven de achtentwintigste februari 1967.

De Minister van Justitie,

STRUYCKEN.

Naar boven