Besluit bepalingen ontslag geestelijke verzorgers krijgsmacht

[Regeling vervallen per 29-12-2007.]
Geraadpleegd op 20-04-2024.
Geldend van 01-01-1966 t/m 28-12-2007

Besluit van 17 januari 1967, houdende bepalingen betreffende het ontslag van de geestelijke verzorgers in de krijgsmacht

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Defensie van 4 november 1966, nr. 279.832/4N, mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken;

Overwegende:

dat de pensioenvoorzieningen van de in de krijgsmacht werkzame geestelijke verzorgers zijn geregeld op een zelfde voet als die van de militairen, met wie zij in rang zijn gelijkgesteld;

dat het, in verband met de inwerkingtreding van de Algemene militaire pensioenwet en de Uitkeringswet gewezen militairen en in afwachting van de totstandkoming van een afzonderlijk rechtspositievoorschrift voor de geestelijke verzorgers, noodzakelijk is de voor hen geldende ontslagbepalingen te doen aansluiten op de bepalingen van evengenoemde wetten;

Gelet op artikel 125 van de Ambtenarenwet 1929 en op artikel 3, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement;

De Raad van State gehoord (advies van 21 december 1966, no. 32);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Minister van Defensie van 11 januari 1967, nr. 279.832/4Z;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

[Regeling vervallen per 29-12-2007]

  • A Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    • 1°. Onze Minister: Onze Minister van Defensie;

    • 2°. geestelijke verzorger: hij, die is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om in de krijgsmacht als geestelijke verzorger werkzaam te zijn.

  • C Het verlenen van ontslag aan geestelijke verzorgers geschiedt door Ons.

  • D Een geestelijke verzorger kan niet worden ontslagen dan:

    • 1°. op eigen aan Ons gedaan verzoek;

    • 2°. al dan niet op eigen aan Ons gedaan verzoek ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van vijfenvijftig jaren;

    • 3°. ter zake van het eindigen van een in verband met de benoeming tot geestelijke verzorger aangegaan dienstverband, dan wel van het overschrijden van de duur van dat dienstverband, indien Wij Ons bij die benoeming het recht tot het verlenen van ontslag te dier zake hebben voorbehouden;

    • 4°. wegens opheffing van zijn betrekking of wegens verandering van de personeelsformatie van de dienst van geestelijke verzorging, waartoe hij behoort;

    • 5°. ter zake van ongeschiktheid om als geestelijke verzorger werkzaam te zijn uit hoofde van ziekten of gebreken;

    • 6°. ter zake van het bereiken of overschrijden van de leeftijd van vijftig jaren, wanneer hij naar Ons oordeel in verband met zijn leeftijd niet meer ten volle geschikt is om als geestelijke verzorger werkzaam te zijn;

    • 7°. ter zake van het verlies van een vereiste voor de benoembaarheid, door het bevoegd gezag gesteld bij een regeling aan de benoeming voorafgegaan, tenzij het vereiste alleen voor de aanvang van het ambt geldt;

    • 8°. ter zake van onbekwaamheid of ongeschiktheid om als geestelijke verzorger werkzaam te zijn, wat de ongeschiktheid aangaat, voor zover het bepaalde onder 5° of 6° niet toepasselijk is;

    • 9°. wanneer naar Ons oordeel uit zijn gedragingen een zodanige gezindheid blijkt, dat geen voldoende waarborg aanwezig is, dat hij zijn plicht onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen;

    • 10°. wegens een onherroepelijk geworden veroordeling tot vrijheidsstraf wegens misdrijf.

  • E Behoudens in het geval, bedoeld in het vorige lid onder 10°, wordt het ontslag steeds eervol verleend.

  • F Een verzoek om ontslag kan door Ons niet worden afgewezen dan:

    • 1°. in tijd van oorlog, waaronder mede wordt begrepen de tijd, waarin oorlogsgevaar aanwezig is, alsmede de tijd, waarin andere buitengewone omstandigheden aanwezig zijn en de dienstplichtigen, die niet in werkelijke dienst zijn, door Ons geheel of ten dele buitengewoon in werkelijke dienst zijn opgeroepen en buitengewoon in werkelijke dienst worden gehouden;

    • 2°. gedurende de tijd, dat de geestelijke verzorger werkzaam is bij een gedeelte van de krijgsmacht, aan hetwelk de mededeling is gedaan, bedoeld in artikel 71 van het Wetboek van militair strafrecht;

    • 3°. gedurende de tijd, waarin naar Ons oordeel, in overeenstemming met het gevoelen van Onze Raad van ministers, het landsbelang wegens bijzondere omstandigheden vordert dat het ontslag niet wordt verleend;

    • 4°. indien het in verband met de benoeming tot geestelijke verzorger aangegane dienstverband niet is volbracht;

    • 5°. indien een strafvervolging tegen de geestelijke verzorger aanhangig is;

    • 6°. indien het voornemen bestaat de geestelijke verzorger te ontslaan met toepassing van de ontslaggrond, genoemd in lid D, onder 10°.

  • G De beslissing op een verzoek om ontslag kan door Ons worden aangehouden, indien de geestelijke verzorger werkzaam is buiten Nederland, gedurende de tijd die zijn vervanging vordert.

  • H Ontslag als bedoeld in lid D, onder 4°, wordt verleend met ingang van een datum, liggende ten minste drie maanden na die waarop ter zake aan de geestelijke verzorger mededeling is gedaan, tenzij de geestelijke verzorger een eerdere ingangsdatum heeft verzocht.

  • I Ontslag als bedoeld in lid D, onder 5°, wordt niet verleend zonder dat over het ontstaan, de aard en de gevolgen van de ongeschiktheid een geneeskundig onderzoek heeft plaats gehad naar regelen, gesteld in het Besluit procedure geneeskundig onderzoek militairen.

  • J Een gedraging als bedoeld in lid D, onder 9°, is onder meer aanwezig, wanneer een geestelijke verzorger lid is van een vereniging, waarvan Onze minister heeft verklaard, dat zij om de doeleinden, die zij nastreeft, of de middelen, die zij aanwendt, de behoorlijke vervulling van zijn plicht kan in gevaar brengen of schaden, of wanneer hij op enigerlei wijze medewerking of steun verleent aan een zodanige vereniging of van haar uitgaande actie.

  • K Ontslag als bedoeld in lid D, onder 9°, kan niet plaats hebben dan na ingewonnen advies van een door Ons, op voordracht van Onze minister-president en van Onze minister, aangewezen commissie, bestaande uit vijf leden en vijf plaatsvervangende leden. Van de leden wordt een lid als voorzitter en een als plaatsvervangend voorzitter aangewezen. Op deze commissie is hoofdstuk IX van het Algemeen Rijksambtenarenreglement niet van toepassing. Het onderzoek van de commissie geschiedt voor zoveel mogelijk naar de regelen, gesteld in Ons besluit van 15 maart 1955 (Stb. 114). Het ontslag wordt verleend op voordracht van Onze minister-president en van Onze minister.

Artikel II

[Regeling vervallen per 29-12-2007]

[Red: Bevat wijzigingen in andere regelgeving.]

Artikel III

[Regeling vervallen per 29-12-2007]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot 1 januari 1966.

Onze Minister van Defensie is belast met de uitvoering van dit besluit, dat in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Grindelwald, 17 januari 1967

JULIANA.

De Minister van Defensie,

DE JONG.

Uitgegeven de drieëntwintigste februari 1967.

De Minister van Justitie,

STRUYCKEN.

Naar boven