Uitkeringsregeling 1966

[Regeling vervallen per 09-10-2014.]
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 13-01-2010 t/m 08-10-2014

Besluit van 27 augustus 1966, houdende vaststelling van een nieuwe regeling tot toekenning van uitkeringen bij ontslag aan enige groepen van Rijkspersoneel

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 1 juli 1966, nr. AW66/U 1355, Directie Overheidspersoneelsbeleid, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Pensioenen en Wachtgelden;

Overwegende dat de totstandkoming van de Algemene burgerlijke pensioenwet het wenselijk maakt de Uitkeringsregeling 1952 te vervangen;

Gelet op de artikelen 125, eerste lid, en 134, eerste lid, van de Ambtenarenwet 1929;

De Raad van State gehoord (advies van 27 juli 1966, nr. 53);

Gezien het nader rapport van Onze Ministers van Binnenlandse Zaken a.i. en van Sociale Zaken en Volksgezondheid van 15 augustus 1966, nr. AW66/U1718, Directie Overheidspersoneelsbeleid, Hoofdafdeling Overheidspersoneelszaken, Afdeling Pensioenen en Wachtgelden;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

In dit besluit wordt verstaan onder:

Artikel 2

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Dit besluit verstaat onder betrokkene, hij die in burgerlijke Rijksdienst werkzaam is:

    • a. als ambtenaar in vaste dienst, die uit hoofde van zijn ontslag geen aanspraak op wachtgeld kan ontlenen aan bij de wet of door Ons vastgestelde bepalingen;

    • b. als ambtenaar in tijdelijke dienst, die uit hoofde van zijn ontslag geen aanspraak op wachtgeld kan ontlenen aan bij de wet of door Ons vastgestelde bepalingen;

  • 2 Tenzij het tegendeel blijkt wordt onder betrokkene gewezen betrokkene begrepen.

Artikel 3

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Dit besluit verstaat onder diensttijd,

    voorzover gelegen vóór 1 januari 1996:

    de tijd zoals die voor betrokkene per 31 december 1995 meetelt voor de pensioenberekening, met uitzondering van de militaire diensttijd, bedoeld in de Algemene burgerlijke pensioenwet;

    voorzover gelegen op of na 1 januari 1996:

    de tijd gedurende welke de betrokkene overheidswerknemer is in de zin van de Wet privatisering ABP;

    in beide gevallen met uitzondering van de tijd:

    • a. die voorafgaat aan een ontslag uit een betrekking waaraan een functioneel leeftijdsontslag is verbonden, mits uit hoofde van dat ontslag een uitkering is toegekend;

    • b. die in aanmerking is genomen bij de berekening van de duur van een wachtgeld of van een uitkering ter zake van onvrijwillige werkloosheid ten laste van de overheid;

    • c. die voorafgaat aan een onderbreking in de diensttijd door ontslag van langer dan een maand;

    • d. bedoeld in artikel 5.4 van het pensioenreglement;

    • e. in een aangehouden betrekking.

  • 2 Voor de toepassing van het eerste lid, wordt in voorkomend geval diensttijd bedoeld in artikel D1, tweede lid, van de Algemene burgerlijke pensioenwet zoals deze luidde op 31 december 1995, mede in aanmerking genomen. Het verzoek als bedoeld in artikel D2 van genoemde wet wordt daarbij geacht te zijn gedaan.

Artikel 3a

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Dit besluit verstaat onder dienstbetrekking iedere publiekrechtelijke of privaatrechtelijke arbeidsverhouding waarbij in dienst van een natuurlijke persoon of een lichaam werkzaamheden tegen bezoldiging of loon worden verricht.

Artikel 4

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Dit besluit verstaat onder bezoldiging: de bezoldiging in de zin van het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 vermeerderd met de vakantie-uitkering en de eindejaarsuitkering, berekend over een maand, waarop de betrokkene op de dag voorafgaande aan zijn ontslag aanspraak had of bij waarneming van zijn functie zou hebben gehad.

  • 2 In afwijking van het in het eerste lid bepaalde gelden de toelagen, bedoeld in de artikelen 14 en 18, eerste lid, van voornoemd besluit en de over die toelagen berekende vakantie-uitkering niet als deel van de bezoldiging.

  • 4 Indien de door een betrokkene over de laatste aan het ontslag voorafgaande twaalf volle kalendermaanden genoten bezoldiging in de zin van het in het eerste lid genoemde besluit, dan wel hetgeen daarmee overeenkomt, alsmede de over die maanden genoten vakantie-uitkering dan wel verkregen aanspraken daarop geheel of gedeeltelijk uit wisselende inkomsten waaronder begrepen de evengenoemde aanspraken bestonden, geldt in zoverre in afwijking van het eerste lid als bezoldiging, met inachtneming van het tweede en derde lid, het gemiddelde van die inkomsten.

  • 5 De bezoldiging, omschreven in het eerste tot en met vierde lid, wordt aangepast overeenkomstig een algemene wijziging van het salaris, van de vakantie-uitkering en van de eindejaarsuitkering van het burgerlijk rijkspersoneel, met ingang van de dag waarop die wijziging van het salaris, de vakantie-uitkering respectievelijk de eindejaarsuitkering van kracht wordt.

  • 6 Voor betrekkingen die geleidelijk worden opgeheven, alsmede in bijzondere gevallen, kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de betrokkene afwijken.

Artikel 5

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Voor de toepassing van dit besluit wordt onder ontslag mede verstaan: beëindiging van een dienstbetrekking op arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 6. Inschrijvingsplicht

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt is hij verplicht zich bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van zijn woonplaats als werkzoekende te doen inschrijven uiterlijk op de eerste werkdag, volgende op die waarop het ontslag ingaat, dan wel het recht op uitkering ontstaat.

  • 2 De betrokkene, die op de dag van het ontslag metterwoon verblijf houdt in het buitenland dan wel nadien metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland en die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, is verplicht zich te doen inschrijven als werkzoekende bij een aldaar gevestigde instantie van arbeidsbemiddeling die daartoe de mogelijkheid biedt en die naar het oordeel van Onze Minister vergelijkbaar is met de Arbeidsvoorzieningsorganisatie.

  • 3 Onze Minister kan bepalen dat de in het eerste en tweede lid omschreven verplichting niet geldt voor bepaalde betrokkenen of groepen van betrokkenen die de leeftijd van 55 jaar nog niet hebben bereikt.

Artikel 7. Recht op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat, bestaat recht op een uitkering waarvan de duur wordt vastgesteld:

  • 2 Indien het ontslag ingaat binnen 12 maanden na afloop van perioden waarin de betrokkene ten gevolge van arbeidsongeschiktheid verhinderd was werkzaamheden te verrichten, of werkzaamheden heeft verricht als bedoeld in artikel 8 van de Werkloosheidswet en hij de hoedanigheid van werknemer heeft herkregen, wordt de in het eerste lid, onder a, bedoelde periode van 12 maanden verlengd met de duur van de perioden van de bedoelde verhindering.

  • 3 De in een week verrichte werkzaamheden worden slechts in aanmerking genomen, voor zover zij betrekking hebben op de dienstbetrekking waaruit de betrokkene is ontslagen en op een of meer dienstbetrekkingen waarvoor eerstgenoemde dienstbetrekking in de plaats is gekomen, en voor zover deze niet reeds eerder in aanmerking zijn genomen voor een recht op uitkering.

  • 4 Met weken, bedoeld in het eerste tot en met derde lid, worden gelijkgesteld weken, waarover de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen.

  • 6 In bijzondere gevallen kan Onze Minister bepalen dat, wanneer niet aan de verplichting bedoeld in artikel 6, eerste lid, is voldaan, het recht op uitkering ingaat met de dag waarop de inschrijving bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie van zijn woonplaats heeft plaatsgehad.

  • 7 Geen recht op uitkering bestaat:

    • a. indien de betrokkene ter zake van het ontslag recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer;

    • b. indien de betrokkene op grond van het ontslag recht heeft op een suppletie;

    • c. indien de betrokkene op de dag van het ontslag de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • d. indien het ontslag aan eigen schuld of toedoen is te wijten;

    • e. indien het ontslag naar het oordeel van Onze Minister geacht moet worden niet te leiden tot onvrijwillige werkloosheid;

    • f. voor de betrokkene, die de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt, aan wie schriftelijk is medegedeeld, dat hem eervol ontslag zal worden verleend en die na die mededeling een hem aangeboden betrekking, welke mede in verband met zijn persoonlijkheid en zijn omstandigheden voor hem passend is te achten, heeft geweigerd te aanvaarden.

  • 8 De betrokkene, bedoeld in het zevende lid, onderdeel a, heeft recht op uitkering met ingang van de dag waarop de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld dan 80%. De hoogte van deze uitkering wordt vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte. Ter bepaling van de duur van de uitkering wordt:

    • a. voor de toepassing van artikel 8 als ingangsdatum uitgegaan van de datum met ingang waarvan de mate van arbeidsongeschiktheid op een lager percentage wordt vastgesteld, waarbij voor de toepassing van het vierde lid tevens een arbeidsongeschiktheidsuitkering eventueel vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidspensioen, vastgesteld naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80% of meer mede in aanmerking wordt genomen;

    • b. voor de toepassing van artikel 8a als uitgangsdatum uitgegaan van de datum op grond waarvan het recht op arbeidsongeschiktheidsuitkering, eventueel vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidspensioen, is ontstaan.

  • 9 Onze Minister beslist over de toekenning van uitkering op schriftelijke aanvraag door de betrokkene. De stukken die Onze Minister nodig acht voor de behandeling van de aanvraag dienen door of vanwege de betrokkene te worden overgelegd.

Artikel 8. Duur van de uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 De uitkeringsduur is 6 maanden, met ingang van de dag waarop het ontslag ingaat.

  • 2 Indien de betrokkene in de periode van 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag ten minste gedurende 3 jaar als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest, wordt de duur van het wachtgeld verlengd met:

    3 maanden

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    5 jaar;

    0,5 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    10 jaar;

    1 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    15 jaar;

    1,5 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    20 jaar;

    2 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    25 jaar;

    2,5 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    30 jaar;

    3,5 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    35 jaar, en

    4,5 jaar

    bij een arbeidsverleden van ten minste

    40 jaar.

  • 3 Het arbeidsverleden bedoeld in het tweede lid, wordt vastgesteld door samentelling van:

    • a. perioden, gelegen in de 5 jaar onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, waarover de betrokkene aantoont als werknemer als bedoeld in artikel 3 van de Werkloosheidswet en in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam te zijn geweest, en

    • b. de periode gelegen tussen de 18e verjaardag van de betrokkene en de dag, gelegen 5 jaar voor het ontslag.

  • 4 Perioden, waarin een betrokkene:

    • a. recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%;

    • b. ter zake van een dienstbetrekking op grond waarvan hem door het Rijk arbeidsongeschiktheidspensioen was verzekerd, recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80%, of een toelage ontvangt die naar aard en strekking overeenkomt met een toelage als bedoeld onder a, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 73% of meer bedraagt van het dagloon in de zin van de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector rijk, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • c. een uitkering ontvangt op grond van hoofdstuk III van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van ten minste 80% of een toelage op grond van dat hoofdstuk, die al dan niet vermeerderd met de arbeidsongeschiktheidsuitkering 70% of meer bedraagt van het dagloon, waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering is of zou zijn berekend;

    • d. na beëindiging van zijn dienstbetrekking een uitkering ontvangt op grond van de Ziektewet over de maximale duur, bedoeld in artikel 29, tweede lid, van die wet;

    • e. een uitkering ontvangt, die naar aard en strekking overeenkomt met een uitkering bedoeld onder a of d;

    worden, indien deze uitkeringen worden ontvangen in verband met een gewezen dienstbetrekking van 8 of meer uren per week, in aanmerking genomen voor de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag bedoeld in het derde lid.

  • 5 Voor de periode van drie jaar bedoeld in het tweede lid, en voor de perioden gelegen in de vijf jaar, onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag bedoeld in het derde lid, worden perioden waarin een persoon een tot zijn huishouden behorend kind:

    • a. beneden de leeftijd van 6 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, volledig, en

    • b. vanaf de leeftijd van 6 jaar doch beneden de leeftijd van 12 jaar verzorgt, zonder dat deze persoon in dienstbetrekking van 8 of meer uren per week werkzaam is geweest of een uitkering heeft ontvangen als bedoeld in het vierde lid, voor de helft in aanmerking genomen.

  • 6 Voor de toepassing van het vijfde lid worden als perioden van verzorging niet meegeteld de periode waarin:

    • a. de verzorgende persoon als werknemer in de zin van een wettelijke regeling inzake werkloosheid recht heeft op een uitkering ter zake van werkloosheid; en

    • b. de verzorging buiten Nederland plaatsvindt anders dan tijdens vakantie.

  • 7 Indien er in een gezamenlijke huishouding meer verzorgende personen zijn als bedoeld in het vijfde lid, wordt voor de toepassing van dat lid als verzorgende persoon van het kind beschouwd, degene van deze personen die zij als zodanig hebben aangewezen. Ingeval geen verzorgende persoon wordt aangewezen, is Onze Minister bevoegd een van hen die naar zijn oordeel als verzorgende persoon moet worden beschouwd, als zodanig aan te wijzen.

  • 8 Voor de toepassing van het vijfde en zevende lid wordt onder:

    • a. een kind verstaan een eigen, aangehuwd of pleegkind;

    • b. een pleegkind verstaan een kind dat als eigen kind wordt onderhouden en opgevoed.

  • 10 In bijzondere gevallen kan Onze Minister na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen de duur van de uitkering verlengen.

Artikel 8a

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 In afwijking van artikel 8, eerste en tweede lid, wordt voor de betrokkene, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, indien dit leidt tot een langere uitkeringsduur, waarin tevens voor zover van toepassing de bijzondere verlenging bedoeld in het vierde lid is begrepen, de duur van de uitkering vastgesteld overeenkomstig de volgende leden.

  • 2 De duur van de uitkering wordt vastgesteld op een aantal maanden, gelijk aan 1/6 deel van de diensttijd, waarna de uitkomst naar boven wordt afgerond op hele maanden.

  • 3 De ingevolge het tweede lid berekende uitkeringsduur wordt ten hoogste vastgesteld op 24 maanden.

  • 4 In bijzondere gevallen kan Onze Minister na afloop van de in het eerste en tweede lid bedoelde termijnen de duur van de uitkering verlengen.

Artikel 8b. Vervolguitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 De betrokkene, die het einde van de uitkeringsduur, bedoeld in artikel 8, tweede lid, heeft bereikt, heeft in aansluiting op die uitkering recht op een vervolguitkering.

  • 2 De betrokkene die

    • a. het einde van de uitkeringsduur bedoeld in artikel 8, eerste lid, heeft bereikt, en

    • b. voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a of b, doch uitsluitend wegens zijn arbeidsverleden geen recht heeft op verlenging van de uitkeringsduur, heeft recht op een vervolguitkering.

  • 3 Behoudens het gestelde in de volgende leden is de duur van de vervolguitkering een jaar.

  • 4 De duur van de vervolguitkering voor de betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is, bedraagt drie en een half jaar.

  • 5 De betrokkene aan wie ingevolge artikel 8a een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen een jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 8. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen een jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 6 De betrokkene die op de dag van zijn ontslag 57,5 jaar of ouder is en aan wie ingevolge artikel 8a een uitkering is toegekend, heeft aansluitend recht op een vervolguitkering indien de toegekende uitkering eindigt op een tijdstip gelegen binnen drie en een half jaar na de datum waarop zijn uitkering zou zijn beëindigd, wanneer deze zou zijn toegekend ingevolge artikel 8. De vervolguitkering eindigt op het tijdstip gelegen drie en een half jaar na de in de vorige volzin bedoelde datum.

  • 7 Tenzij uitdrukkelijk anders is bepaald, zijn bepalingen van de uitkering van overeenkomstige toepassing op de vervolguitkering.

Artikel 8c

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Het bedrag van de uitkering is voor de betrokkene, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, gedurende de eerste twaalf maanden gelijk aan 80% van de bezoldiging, gedurende de volgende zes maanden gelijk aan 75% van de bezoldiging en vervolgens gelijk aan 70% van de bezoldiging.

Artikel 8d. Bedrag van de vervolguitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Het bedrag van de vervolguitkering is gelijk aan het minimumloon, met dien verstande dat dit bedrag nooit meer kan bedragen dan 70% van de bezoldiging.

Artikel 9. Samenloop van uitkering met inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Behoudens het bepaalde in artikel 25 worden de inkomsten die de betrokkene, aan wie een uitkering is toegekend, geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend, hem is aangezegd of door hem is aangevraagd, worden met de uitkering verrekend over de maand waarop deze inkomsten betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. Deze verrekening geschiedt aldus:

    • a. indien de inkomsten uit enige overheidskas worden genoten, wordt de uitkering verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bezoldiging overschrijdt;

    • b. indien de inkomsten uit anderen hoofde worden genoten, wordt de uitkering verminderd met het bedrag waarmede de uitkering, vermeerderd met die inkomsten, de bezoldiging met meer dan 20% overschrijdt;

    • c. bij gelijktijdig genot van inkomsten, als bedoeld onder a. en b., wordt de uitkering eerst verminderd met het bedrag waarmede de onder a. bedoelde inkomsten en uitkering samen de bezoldiging te boven gaan; vervolgens worden de onder a. en b. bedoelde inkomsten bij de eventueel verminderde uitkering opgeteld en wordt een tweede vermindering bepaald op het bedrag waarmede de verkregen som 120% van de bezoldiging te boven gaat.

    Voor de bepaling van het bedrag waarmede de uitkering vermeerderd met inkomsten zoals bedoeld in de eerste volzin de bezoldiging overschrijdt, wordt een vermindering van de uitkering ingevolge artikel 22 niet in aanmerking genomen.

  • 2 Ten aanzien van de betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die wegens ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte ontslag is verleend uit de betrekking die hij gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd bekleedde en waarin hij deelnemer was in de zin van het pensioenreglement, worden inkomsten bedoeld in het eerste lid als volgt verrekend. De inkomsten die betrokkene geniet of gaat genieten uit of in verband met arbeid of bedrijf, ter hand genomen met ingang van of na de dag waarop het ontslag plaatsvond uit de betrekking die door betrokkene gedurende de met recht op uitkering doorgebrachte tijd werd bekleed, worden verrekend over de maand waarop zij betrekking hebben of geacht kunnen worden betrekking te hebben. In afwijking van het gestelde in het eerste lid, geschiedt deze verrekening op zodanige wijze dat de oorspronkelijk toegekende uitkering wordt verminderd met het bedrag waarmee het pensioen al dan niet aangevuld met een wachtgeld of uitkering, vermeerderd met de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf met inbegrip van de oorspronkelijk toegekende uitkering de oorspronkelijke bezoldiging overschrijdt. Indien na die vermindering een bedrag aan overschrijding van de bezoldiging resteert, wordt het aanvullende wachtgeld of de aanvullende uitkering verminderd met het resterende bedrag aan overschrijding.

  • 3 Het voorgaande lid vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf ter hand genomen gedurende non-activiteit, vakantie of verlof onmiddellijk voorafgaande aan het ontslag, ter zake waarvan de uitkering is toegekend.

  • 4 Wanneer de betrokkene arbeid of bedrijf ter hand heeft genomen vóór de dag van het ontslag, anders dan bedoeld in het eerste en derde lid, en na die dag uit die arbeid of dat bedrijf inkomsten of meer inkomsten gaat genieten, is het eerste lid van toepassing, tenzij de betrokkene aannemelijk maakt, dat die inkomsten of vermeerdering van inkomsten of een gedeelte daarvan noch het gevolg zijn van een verhoogde werkzaamheid noch verband houden met het ontslag, in welk geval die inkomsten, die meerdere inkomsten of dat gedeelte daarvan niet in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het eerste lid.

  • 5 Met inkomsten, die genoten worden uit enige overheidskas, worden alle inkomsten gelijkgesteld, die zijn genoten als deelnemer in de zin van het pensioenreglement.

  • 6 In bijzondere gevallen kan Onze Minister van het hiervoren bepaalde ten gunste van de betrokkene afwijken.

Artikel 10

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Onze Minister kan bepalen, dat inkomsten, die zijn genoten uit hoofde van overwerk, bij wijze van gratificatie, ter zake van een vrijwillige verbintenis bij het Korps Nationale Reserve, als vrijwillige ambtenaar bij de politie of bij andere door Onze Minister aan te wijzen reserve-organen, geheel of ten dele niet worden aangemerkt als inkomsten.

Artikel 10a

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, is hij verplicht daarvan terstond mededeling te doen aan Onze Minister. De betrokkene is eveneens verplicht zijn herstel terstond te melden.

  • 2 De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene de in het eerste lid bedoelde verplichting niet nakomt.

Artikel 11. Vermindering van de uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Indien de betrokkene:

  • a. een hem aangeboden ambt of betrekking, welke hem in verband met zijn persoonlijkheid en omstandigheden redelijkerwijs kan worden opgedragen, weigert te aanvaarden;

  • b. in de gelegenheid is om op een wijze, die voor hem passend kan worden geacht, inkomsten te verkrijgen, daarvan geen gebruik maakt;

  • c. inkomsten, als bedoeld in artikel 9, zonder voldoende reden prijs geeft, dan wel door eigen schuld of toedoen verloren doet gaan;

wordt de uitkering verminderd met het bedrag, waarmede de uitkering vermeerderd met de verzuimde, dan wel met de prijsgegeven of verloren gegane inkomsten de bezoldiging zou hebben overschreden.

Artikel 12. Afkoop van het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Op verzoek van de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a of b, kan het recht op de uitkering geheel of ten dele worden afgekocht.

Artikel 13

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Aan de betrokkene die voldoet aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder a of b, en elders arbeid of bedrijf ter hand gaat nemen, kan ter zake van de kosten, die voor hem aan een daartoe nodige verhuizing zijn verbonden, een tegemoetkoming worden toegekend tot ten hoogste het bedrag van een vergoeding volgens de normen van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.

Artikel 16. Opschorting

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Ten aanzien van de betrokkene aan wie uitkering is toegekend, en die uit hoofde van ziekte aanspraak heeft of krijgt op doorbetaling van zijn bezoldiging, wordt de verdere uitvoering van dit besluit opgeschort tot het einde van het tijdvak waarover die aanspraak bestaat.

  • 3 Ten aanzien van de betrokkene aan wie uitkering is toegekend en die zich ingevolge wettelijke verplichting in militaire dienst bevindt of moet begeven, wordt de verdere uitvoering van dit besluit voor de duur van de militaire dienst opgeschort.

Artikel 17. Andere verplichtingen

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 De betrokkene is verplicht van het ter hand nemen van enige arbeid of bedrijf terstond mededeling te doen aan Onze Minister onder opgave, voor zover mogelijk, van de inkomsten, die hij uit die werkzaamheden zal trekken. Zijn de inkomsten niet vooraf op te geven, dan doet hij tijdig vóór het verschijnen van elke uitkeringstermijn opgave van de inkomsten, die hij sinds het ter hand nemen van de werkzaamheden of sinds de vorige opgave heeft genoten. Onze Minister geeft nadere regels aangaande het doen van mededelingen door de betrokkene met betrekking tot de inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

  • 2 Brengt de aard van de werkzaamheden of van de inkomsten mede, dat de inkomsten over een langere termijn moeten worden berekend, dan geschiedt de opgave dienovereenkomstig en wordt op de uitkering een vermindering toegepast van een voorlopig vastgesteld bedrag onder voorbehoud van verrekening aan het einde van de evenbedoelde termijn. Ten aanzien van deze verrekening is artikel 9 van toepassing, met dien verstande, dat zij geschiedt over de in de vorige volzin bedoelde langere termijn in plaats van over iedere maand van die termijn afzonderlijk.

  • 3 Onze Minister kan bij de vaststelling van het bedrag van de vermindering van de opgave van de betrokkene afwijken.

  • 4 Het in de voorgaande leden bepaalde vindt overeenkomstige toepassing ten aanzien van de arbeid of bedrijf en de inkomsten daaruit, bedoeld in artikel 9, tweede en derde lid.

  • 5 Zolang de betrokkene de leeftijd van 55 jaar nog niet heeft bereikt is hij verplicht zich te gedragen naar de regels, welke hem door Onze Minister worden gegeven om tot het verkrijgen van een ambt of betrekking of andere bron van inkomsten te geraken.

  • 6 De betrokkene, aan wie uitkering is toegekend, wordt door het aanvaarden van de uitkering geacht er in toe te stemmen, dat allen, die daarvoor naar het oordeel van Onze Minister in aanmerking komen, omtrent zijn omstandigheden alle inlichtingen geven, welke voor de uitvoering van dit besluit noodzakelijk zijn.

Artikel 18

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Indien de betrokkene ongeschikt is tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, kan hij door Onze Minister worden verplicht zich geneeskundig te doen onderzoeken.

Artikel 19. Uitkering bij ziekte

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 De betrokkene aan wie een uitkering is toegekend en die, onvrijwillig werkloos zijnde, binnen de termijn gedurende welke hij daaraan aanspraken kan ontlenen, dan wel binnen een maand na afloop van deze termijn, langer dan twee dagen aaneensluitend wegens ziekte verhinderd wordt arbeid te verrichten, ontvangt van de derde dag af gedurende de tijd van bedoelde verhindering, doch hoogstens gedurende een tijdvak van 52 weken een uitkering ten bedrage van 80% van de bezoldiging. Het bepaalde in artikel 42, vijfde lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is voor zoveel mogelijk van overeenkomstige toepassing.

  • 4 Op de uitkering, bedoeld in het eerste lid, vindt artikel 9 overeenkomstige toepassing.

Artikel 22

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Indien de betrokkene ter zake van dezelfde dienstverhouding aanspraak heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, eventueel vermeerderd met een arbeidsongeschiktheidspensioen, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%, wordt het geldende bedrag van de uitkering met het hierna genoemde percentage verminderd. Deze vermindering bedraagt bij een mate van arbeidsongeschiktheid van

    65% tot 80%:

    80%;

    55% tot 65%:

    60%;

    45% tot 55%:

    50%;

    35% tot 45%:

    40%;

    25% tot 35%:

    30%;

    15% tot 25%:

    20%;

  • 2 De som van de uitkering, bedoeld in het eerste lid, eventueel vermeerderd met het arbeidsongeschiktheidspensioen, en de verminderde uitkering bedraagt voorts niet meer dan de onverminderde uitkering dat wordt genoten indien er geen sprake is van samenloop. Ingeval van overschrijding van bedoelde onverminderde uitkering wordt het overschrijdende bedrag op de verminderde uitkering in mindering gebracht.

Artikel 23. Betaling

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

De uitkering, over een maand berekend, wordt in maandelijkse termijnen uitbetaald. Met toestemming van de betrokkene kan de uitbetaling in langere termijnen geschieden.

Artikel 24. Uitkering nagelaten betrekkingen van rechthebbenden op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Zo spoedig mogelijk na het overlijden van de betrokkene aan wie uitkering is toegekend, wordt aan de weduwe of weduwnaar, van wie de overledene niet duurzaam gescheiden leefde, een bedrag uitgekeerd gelijk aan de bezoldiging over een tijdvak van drie maanden. Wordt op de uitkering een vermindering toegepast krachtens de artikelen 9, 11, 17 of 26, of wordt artikel 25, vierde lid, toegepast, dan is de uitkering gelijk aan het bedrag van de uitkering, dat de betrokkene op de dag van het overlijden ontving, over een tijdvak van drie maanden. Bij overlijden in de periode van opschorting van de uitkering krachtens artikel 16, eerste lid, bestaat geen aanspraak op een uitkering als in dit artikel bedoeld.

  • 2 In dit artikel wordt onder weduwe of weduwnaar mede verstaan de achtergebleven levenspartner met wie de niet-gehuwde betrokkene samenwoonde en – met het oogmerk duurzaam samen te leven – een gemeenschappelijke huishouding voerde op basis van een notarieel verleden samenlevingscontract bevattende de wederzijdse rechten en verplichtingen ter zake van die samenwoning en gemeenschappelijke huishouding en de achtergebleven geregistreerde partner. Tegelijkertijd kan slechts één persoon als weduwe of weduwnaar worden aangemerkt. Onze Minister kan verlangen dat een schriftelijke verklaring van een notaris wordt overgelegd waaruit blijkt dat een samenlevingscontract is gesloten.

  • 3 Laat de overledene geen weduwe of geen weduwnaar na van wie hij, onderscheidenlijk zij, niet duurzaam gescheiden leefde, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag ten behoeve van de minderjarige wettige of natuurlijke kinderen van de overledene, of minderjarige kinderen waarover de overledene ten tijde van het overlijden de pleegouderlijke zorg droeg. Onder pleegouderlijke zorg wordt verstaan de zorg voor het onderhoud en de opvoeding van het kind, als was het een eigen kind, onafhankelijk van enige verplichting daartoe of van het genieten van een vergoeding daarvoor. Ontbreken ook zodanige kinderen, dan geschiedt de uitkering van het in het eerste lid bedoelde bedrag, aan degenen die geheel of grotendeels afhankelijk waren van de inkomsten van de overledene.

  • 4 Op de uitkering, bedoeld in het eerste of tweede lid, wordt in mindering gebracht het bedrag van de uitkering waarop de nagelaten betrekkingen van de betrokkene ter zake van diens overlijden aanspraak kunnen maken krachtens artikel 102a, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, of artikel 32c, zevende lid, van het Arbeidsovereenkomstenbesluit, indien op de dag van overlijden artikel 22 van toepassing is.

  • 5 Laat de overledene geen betrekkingen als bedoeld in het eerste en tweede lid na, dan kan het aldaar bedoelde bedrag geheel of ten dele worden uitgekeerd voor de betaling van de kosten van de laatste ziekte en van de lijkbezorging indien zijn nalatenschap voor de betaling van die kosten ontoereikend is.

Artikel 25. Verval en opnieuw toekennen van het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Het recht op uitkering dat in verband met het niet voldoen aan de voorwaarde bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel a of b, uitsluitend wordt vastgesteld ingevolge artikel 8, eerste lid, vervalt met ingang van de dag waarop de werkloosheid eindigt en wordt bij weer intredende onvrijwillige werkloosheid opnieuw toegekend voor de resterende duur met ingang van de dag waarop de laatstbedoelde werkloosheid ingaat, tenzij de betrokkene ter zake van deze laatstelijk opgetreden werkloosheid aanspraak heeft op een uitkering krachtens de Werkloosheidswet of krachtens enige publiekrechtelijke regeling inzake wachtgeld of uitkering.

  • 2 Voor toepassing van dit artikel wordt onder beëindiging van de werkloosheid begrepen:

    • a. het aanvaard hebben van een naar zijn aard vaste dienstbetrekking;

    • b. het gedurende een periode van een maand vervuld hebben van een naar zijn aard tijdelijke dienstbetrekking bij dezelfde werkgever, voor zover de omvang van de nieuwe dienstbetrekking ten minste gelijk is aan die van de dienstbetrekking op basis waarvan het recht op uitkering bestaat.

  • 3 Een betrokkene die bij afloop van de opnieuw toegekende uitkering bedoeld in het eerste lid, nog onvrijwillig werkloos is, heeft opnieuw recht op een uitkering, mits de betrokkene:

  • 4 Voor de toepassing van het derde lid worden weken waarop de betrokkene zonder te werken loon heeft ontvangen, gelijkgesteld met gewerkte weken.

  • 5 De duur van de uitkering bedoeld in het derde lid, bedraagt zes maanden, verminderd met de resterende duur van de opnieuw toegekende uitkering bedoeld in het eerste lid.

  • 6 Onze Minister beslist over het opnieuw toekennen van de uitkering bedoeld in het eerste lid, en op toekenning van een uitkering bedoeld in het derde lid, op schriftelijke aanvraag door de betrokkene. De stukken die Onze Minister nodig acht voor de behandeling van de aanvraag dienen door of vanwege de betrokkene te worden overgelegd.

  • 7 Het recht op uitkering vervalt wanneer de daartoe strekkende aanvraag, bedoeld in het zesde lid en in artikel 7, negende lid, niet binnen een termijn van twee jaren na het ontstaan of het opnieuw ontstaan van dat recht bij Onze Minister is ingekomen.

Artikel 25a. Vervallenverklaring van het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Het recht op uitkering kan geheel of ten dele vervallen worden verklaard indien hij die uitkering geniet:

    • a. zich zodanig gedraagt dat hij, ware hij in dienst gebleven, zou zijn ontslagen;

    • b. de gegevens, die noodzakelijk zijn voor de vaststelling of de vermindering van de uitkering niet, niet volledig of onjuist verstrekt;

    • c. de in artikel 6, eerste en tweede lid, bedoelde inschrijving teniet doet of nalaat haar op de door de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling bepaalde tijdstippen te doen verlengen;

    • d. als ingeschrevene bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling verzuimt gevolg te geven aan een oproeping of aanwijzing van die organisatie dan wel die instantie, die kan leiden tot het verkrijgen van werk, dat voor hem passend kan worden geacht dan wel weigert dergelijk werk te aanvaarden;

    • e. niet ernstig tracht werk te vinden.

  • 2 Het voorgaande lid is, voor zover nodig, van overeenkomstige toepassing op een uitkering, bedoeld in artikel 19, eerste lid.

Artikel 25b. Einde van het recht op uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 Het recht op uitkering eindigt:

    • a. met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgende op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;

    • b. met ingang van de dag volgende op die waarop de betrokkene is overleden;

    • c. indien het recht op uitkering geheel wordt afgekocht;

    • e. op aanvraag van betrokkene.

  • 2 Het recht op uitkering eindigt met ingang van de dag waarop betrokkene recht verkrijgt op een arbeidsongeschiktheidsuitkering, berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80% of meer. Artikel 7, achtste lid, is van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat van deze uitkering de duur, voor zover deze wordt bepaald aan de hand van artikel 8a, en de hoogte worden vastgesteld te rekenen van de datum van ontslag.

Artikel 26. Niet-uitbetaling van de uitkering

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

  • 1 De uitkering wordt niet uitbetaald voor de duur dat de betrokkene:

    • a. de hem opgelegde verplichtingen niet of niet volledig nakomt;

    • b. metterwoon verblijf gaat houden in het buitenland tenzij Onze Minister, op een door betrokkene daartoe gedaan verzoek, anders beslist;

    • c. geen arbeidsongeschiktheidsuitkering aanvraagt dan wel weigert mee te werken aan een onderzoek tot vaststelling van zijn arbeidsongeschiktheid ter verkrijging van een arbeidsongeschiktheidsuitkering.

    • d. niet als werkzoekende bij de Arbeidsvoorzieningsorganisatie dan wel de buitenlandse instantie van arbeidsbemiddeling staat ingeschreven, tenzij hij aantoont dat hij redelijkerwijs niet in staat is geweest om te voldoen aan de in artikel 6, eerste en tweede lid, gestelde verplichting.

Artikel 27

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Artikel 34

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 1966.

Artikel 35

[Regeling vervallen per 09-10-2014]

Dit besluit kan worden aangehaald als "Uitkeringsregeling 1966".

Onze Minister van Binnenlandse Zaken is belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan de Raad van State en aan de Algemene Rekenkamer.

Porto Ercole, 27 augustus 1966

JULIANA.

De Minister van Binnenlandse Zaken,

SMALLENBROEK.

De Minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid,

G. M. J. VELDKAMP.

Uitgegeven de dertiende oktober 1966.

De Minister van Justitie,

SAMKALDEN.

Naar boven