Vervoersnoodwet

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 01-01-2005 t/m 15-03-2005

Wet van 5 december 1962, houdende regeling van het vervoer te land en op de binnenwateren in buitengewone omstandigheden

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is regelen te stellen, teneinde in geval van oorlog, oorlogsgevaar, daaraan verwante of daarmede verbandhoudende buitengewone omstandigheden de instandhouding van het vervoer te land en op de binnenwateren en een doelmatig gebruik der vervoermiddelen zoveel mogelijk te waarborgen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Hoofdstuk I. Algemene bepalingen

Artikel 1

  • 1 In deze wet wordt verstaan onder:

    • a. "Onze Minister": Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

    • b. "vervoermiddelen":

      • 1°. vaartuigen, hoe ook genaamd en van welke aard ook, behalve zeeschepen in de zin van artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek;

      • 2°. motorrijtuigen in de zin van de Wegenverkeerswet 1994 en aanhangwagens, bestemd om door zodanige motorrijtuigen te worden voortbewogen;

      • 3°. spoor- of tramrijtuigen of -wagens, niet toebehorende aan beheerders of gebruikers van spoorwegen;

      • 4°. wagens, ingericht voor het vervoer van goederen en om te worden voortbewogen door één of meer paarden;

    • c. "houder": hij die als eigenaar of krachtens enige andere rechtstitel gerechtigd is een vervoermiddel te gebruiken;

    • d. "College": het College van Bewindvoering, bedoeld in artikel 6;

    • e. "Directeur": de Directeur Binnenlands Vervoer, bedoeld in artikel 7.

  • 2 Onder vervoermiddelen worden in deze wet niet begrepen vaartuigen, motorrijtuigen, aanhangwagens en spoor- of tramrijtuigen en -wagens in dienst van het Rijk.

  • 3 Onder vervoer wordt in deze wet mede verstaan het verplaatsen van vervoermiddelen met behulp van een ander vervoermiddel.

Artikel 2

  • 2 Wanneer het in het eerste lid bedoelde besluit is genomen wordt onverwijld een voorstel van wet aan de Tweede Kamer gezonden omtrent het voortduren van de werking van de bij dat besluit in werking gestelde bepalingen.

  • 3 Wordt het voorstel van wet door de Staten-Generaal verworpen, dan worden bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, de bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, onverwijld buiten werking gesteld.

  • 4 Bij koninklijk besluit, op voordracht van Onze Minister-President, worden bepalingen die ingevolge het eerste lid in werking zijn gesteld, buiten werking gesteld, zodra de omstandigheden dit naar Ons oordeel toelaten.

  • 5 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt op de daarin te bepalen wijze bekendgemaakt. Het treedt in werking terstond na de bekendmaking.

  • 6 Het besluit, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, wordt in ieder geval geplaatst in het Staatsblad.

Artikel 3

Zolang op grond van artikel 7, eerste lid, of 8, eerste lid, van de Coördinatiewet uitzonderingstoestanden, bepalingen uit de Oorlogswet voor Nederland in werking zijn gesteld, worden de in deze wet aan Onze Minister toegekende bevoegdheden en de hem opgedragen taak uitgeoefend, onderscheidenlijk uitgevoerd door Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie gezamenlijk. Voor de toepassing van artikel 5, eerste lid, en artikel 6, eerste lid, wordt alsdan onder "Onze Minister" verstaan Onze voornoemde Ministers gezamenlijk.

Hoofdstuk II. De Organen

Artikel 5

  • 1 Wij stellen een Vervoersraad in zodra en voor zolang de artikelen 8 tot en met 15 in werking zijn; Wij kunnen de raad eerder instellen en langer handhaven.

  • 2 De Vervoersraad heeft tot taak Onze Minister en het College desgevraagd of eigener beweging van advies te dienen omtrent de uitvoering van deze wet; de raad heeft in het bijzonder tot taak van advies te dienen omtrent de orde van voorrang bij het vervoer van personen en goederen.

  • 3 De raad is samengesteld onder meer uit vertegenwoordigers van Onze Ministers van Algemene Zaken, van Binnenlandse Zaken, van Defensie, van Volkshuisvesting en Bouwnijverheid, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken, van Landbouw en Visserij, van Sociale Zaken en Volksgezondheid en van Maatschappelijk Werk.

  • 4 De voorzitter van de raad wordt door Ons benoemd; de overige leden worden benoemd door Onze Ministers, wie het aangaat.

Artikel 6

  • 1 Wij stellen een College van Bewindvoering Binnenlands Vervoer in zodra en voor zolang de artikelen 8 tot en met 15 in werking zijn; Wij kunnen het College eerder instellen en langer handhaven.

  • 2 Het College is onder verantwoordelijkheid van Onze Minister belast met de zorg voor de instandhouding van het vervoer te land en op de binnenwateren en voor een doelmatig gebruik der vervoermiddelen.

  • 3 Het College bestaat uit drie vertegenwoordigers van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat en een vertegenwoordiger van Onze Minister van Defensie; de leden van het College worden door Ons benoemd op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, onderscheidenlijk van Onze Minister van Defensie.

  • 4 Het College beslist in aangelegenheden, die Onze andere Ministers mede aangaan, slechts na overleg met de door dezen aan te wijzen ambtenaren, tenzij de vereiste spoed dit niet gedoogt. In laatstbedoeld geval stelt het College die ambtenaren terstond van de genomen beslissing in kennis.

  • 6 Wij kunnen bij algemene maatregel van bestuur nadere regelen stellen met betrekking tot de taak en de werkwijze van het College.

Artikel 7

Het College wordt bijgestaan door een Directeur Binnenlands Vervoer. De Directeur handelt volgens de aanwijzingen van het College. Zolang geen Directeur is benoemd worden de bevoegdheden en de taak, aan deze toegekend, onderscheidenlijk opgedragen bij de artikelen 8, 10, 12 en 17, uitgeoefend door het College.

Hoofdstuk III. Vervoer en Vervoermiddelen

Artikel 8

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 9

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 10

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 11

  • 1 Met betrekking tot het in het eerste lid van artikel 10 bedoelde vervoer gelden tussen de vervoerder en hem te wiens behoeve het vervoer plaats vindt de voor soortgelijk vervoer rechtens geldende dan wel gebruikelijke tarieven en voorwaarden; bij gebreke zowel van gebruikelijke als van rechtens geldende tarieven en voorwaarden gelden de door het College vastgestelde tarieven en voorwaarden.

  • 2 Het College kan voorschriften vaststellen ter aanvulling of ter vervanging van de rechtens geldende of gebruikelijke tarieven en voorwaarden.

  • 3 Bij de vaststelling van tarieven en voorwaarden als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt het College de voor buitengewone omstandigheden geldende prijsbeheersingsvoorschriften in acht.

Artikel 12

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 13

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Artikel 14

  • 1 Indien aan een overeenkomstig artikel 10 gegeven aanwijzing geen gevolg wordt gegeven of een overeenkomstig artikel 12 opgelegde verplichting niet wordt nagekomen, is Onze Minister bevoegd tot toepassing van bestuursdwang.

  • 2 Voor zover spoor- of tramrijtuigen of -wagens als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, 3°, zich bevinden op terreinen of spoorbanen, welke behoren tot het bedrijf van een beheerder van een spoorweg, wordt met betrekking tot deze vervoermiddelen geen gebruik gemaakt van de in het eerste lid omschreven bevoegdheid dan na overleg met die beheerder.

Artikel 15

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk IV. Registratie en behoud vervoermiddelen

Artikel 16

Onze Minister kan bepalen, dat houders van vervoermiddelen verplicht zijn:

  • 1°. die vervoermiddelen naar door Onze Minister te stellen regelen in daartoe door hem bestemde registers te doen inschrijven;

  • 2°. omtrent die vervoermiddelen de gegevens te verstrekken, welke door of vanwege Onze Minister voor de uitvoering van deze wet van hen worden verlangd;

  • 3°. zorg te dragen, dat die vervoermiddelen op door Onze Minister te bepalen wijze door hem of zijnentwege vastgestelde bijzondere kenmerken voeren.

Artikel 17

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Hoofdstuk V. Vergoeding en kosten

Artikel 18

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de vergoeding van buitengewone kosten, door de betrokkene gemaakt bij het gevolggeven aan aanwijzingen, als bedoeld in de artikelen 10 en 13, of bij het nakomen van verplichtingen, als bedoeld in de artikelen 9 en 12.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de uitkering alsmede de vergoeding wegens genees- en heelkundige behandeling in daarbij te bepalen gevallen terzake van tijdelijke of blijvende vermindering van arbeidsgeschiktheid of overlijden als gevolg van het nakomen of de medewerking aan het nakomen van krachtens deze wet opgelegde verplichtingen, indien en voorzover niet uit anderen hoofde aanspraak op een dergelijke uitkering of vergoeding bestaat.

  • 3 Tegen een beslissing ter zake van een vergoeding of een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid kan de belanghebbende in beroep komen bij een door Ons te benoemen commissie. Bij algemene maatregel van bestuur regelen Wij de samenstelling der commissie, alsmede de wijze waarop zij bij behandeling van het beroep te werk gaat.

Hoofdstuk VI. Strafbepalingen

Artikel 20

  • 2 Het feit is een overtreding.

Artikel 21

  • 2 Het feit is een misdrijf.

Artikel 23

De bepalingen van dit Hoofdstuk zijn ook van toepassing op de Rijksingezetene in de zin van de wet van 12 december 1892 (Stb. 268), die zich buiten Nederland schuldig maakt aan een bij deze wet strafbaar gesteld feit.

Artikel 24

  • 2 Van een besluit als bedoeld in het eerste lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 25

Bij het opsporen van een bij deze wet strafbaar gesteld feit hebben de in artikel 24 bedoelde ambtenaren toegang tot elke plaats en zijn zij bevoegd inzage van alle bescheiden te vorderen, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.

Hoofdstuk VII. Slotbepalingen

Artikel 27

Op de voordracht van Onze Ministers van Verkeer en Waterstaat en van Defensie wijzen Wij de autoriteiten aan, die in enig gebied de in de artikelen 8 tot en met 17 omschreven bevoegdheden uitoefenen, voor zolang de verbinding tussen dat gebied en Onze Minister, het College of de Directeur tengevolge van oorlogsomstandigheden verbroken is; Ons besluit wordt bekend gemaakt in de Nederlandse Staatscourant.

Artikel 28

Een bij of krachtens deze wet opgelegde verplichting is opgeheven voor zover het voldoen hieraan zou medebrengen dat niet kan worden voldaan aan een verplichting die bij of krachtens deze of een andere wet is opgelegd

  • a. in het belang van de militaire verdediging, of

  • b. in het belang van de bestrijding van rampen en zware ongevallen, van de beperking van de onmiddellijke gevolgen daarvan alsmede van de voorbereiding op deze bestrijding en beperking.

Artikel 30

Deze wet kan worden aangehaald als Vervoersnoodwet. Zij treedt in werking met ingang van de dag, na de datum van uitgifte van het Staatsblad, waarin zij is geplaatst.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 5 december 1962.

JULIANA.

De Minister-President, Minister van Algemene Zaken,

J. DE QUAY.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

H. A. KORTHALS.

De Minister van Defensie,

S. H. VISSER.

Uitgegeven de vijftiende januari 1963.

De Minister van Justitie,

A. C. W. BEERMAN.

Naar boven