Wet op de Sociaal-Economische Raad

Geraadpleegd op 19-03-2024.
Geldend van 01-07-2021 t/m 31-12-2021

Wet van 27 januari 1950, tot toepassing ten aanzien van het bedrijfsleven van de artikelen 80 en 152 tot en met 154 van de Grondwet

Wij JULIANA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is ten aanzien van het bedrijfsleven toepassing te geven aan de artikelen 80 en 152 tot en met 154 van de Grondwet;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Eerste hoofdstuk. Van de Sociaal-Economische Raad

Titel I. Van de zetel en de taak

Artikel 1

  • 1 Er is een Sociaal-Economische Raad, hierna genoemd Raad.

  • 2 De Raad heeft zijn zetel te 's-Gravenhage.

  • 3 De Raad is rechtspersoon.

Artikel 2

De Raad heeft, onverminderd de hem bij de vijfde titel van dit hoofdstuk opgedragen adviserende functie, tot taak een het algemeen belang dienende werkzaamheid van het bedrijfsleven te bevorderen, alsmede het belang van het bedrijfsleven en de daartoe behorende personen te behartigen.

Titel II. Van de samenstelling en inrichting

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 3

De Raad heeft een voorzitter, een dagelijks bestuur, een algemeen secretaris en, bij toepassing van artikel 19, een of meer commissies uit zijn midden.

§ 2. Van de Raad

Artikel 4

  • 1 De Raad bestaat uit ten minste dertig en ten hoogste vijf en veertig leden.

  • 2 Van de leden worden ten minste twee derden benoemd door de door Ons aan te wijzen organisaties van ondernemers en van werknemers en de overige door Ons. Voor aanwijzing komen slechts in aanmerking naar Ons oordeel algemeen erkende centrale en andere representatieve organisaties van ondernemers en naar Ons oordeel algemeen erkende centrale organisaties van werknemers.

  • 3 Voor elk lid kan tevens een plaatsvervanger worden benoemd.

  • 4 Door organisaties van werknemers worden evenveel leden benoemd als door organisaties van ondernemers.

  • 5 Door Ons wordt bepaald:

    • a. het aantal leden van de Raad;

    • b. het aantal leden, dat elke door Ons aangewezen organisatie kan benoemen.

  • 6 Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de benoeming van de leden en hun plaatsvervangers.

  • 7 De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot aanwijzing van een organisatie, als bedoeld in het tweede lid, of tot een besluit, als bedoeld in het vijfde lid, wordt gedaan.

Artikel 5

  • 1 Lid of plaatsvervangend lid van de Raad kunnen alleen zijn zij die niet van de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift uitgeschreven verkiezingen zijn ontzet, noch van de uitoefening van het kiesrecht bij zodanige verkiezingen zijn uitgesloten.

  • 2 Van het lidmaatschap zijn uitgesloten zij, die zijn ontzet van het recht ambten of bepaalde ambten te bekleden, dan wel bepaalde beroepen of functies uit te oefenen.

Artikel 6

  • 1 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld omtrent de onverenigbaarheid van het lidmaatschap van de Raad met andere werkzaamheden.

  • 2 Binnen twee maanden na afkondiging van een algemene maatregel van bestuur, als bedoeld bij het voorgaande lid, wordt aan de Staten-Generaal een voorstel gedaan om deze bij de wet te bekrachtigen. Indien het voorstel wordt teruggenomen of door een van de Kamers van de Staten-Generaal verworpen, wordt de algemene maatregel van bestuur terstond ingetrokken.

Artikel 7

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de naleving van het bepaalde in artikel 5 en de krachtens artikel 6 gestelde regelen.

Artikel 8

  • 1 De leden van de Raad en hun plaatsvervangers treden om de twee jaren tegelijk af en kunnen terstond opnieuw worden benoemd.

  • 2 De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen te allen tijde ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan de voorzitter van de Raad.

  • 3 Hij, die tot lid of plaatsvervangend lid is benoemd ter vervulling van een tussentijds opengevallen plaats, treedt af op het tijdstip, waarop degeen, in wiens plaats hij is benoemd, had moeten aftreden.

Artikel 9

De leden van de Raad en hun plaatsvervangers kunnen een vergoeding genieten volgens regelen, door de Raad bij verordening te stellen.

Artikel 10

De leden van de Raad en hun plaatsvervangers zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken- en bedrijfsgeheimen, welke zij in hun hoedanigheid vernemen, en voorts van alle aangelegenheden, ten aanzien waarvan de Raad of de voorzitter geheimhouding heeft opgelegd, of waarvan zij het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen.

§ 3. Van de voorzitter

Artikel 11

  • 1 De voorzitter wordt door Ons uit de leden van de Raad benoemd en kan door Ons worden geschorst en ontslagen. De Raad wordt gehoord, alvorens Ons een voordracht tot benoeming of ontslag wordt gedaan.

  • 2 De voorzitter heeft twee plaatsvervangers, die door de Raad uit zijn midden worden benoemd en door deze kunnen worden geschorst en ontslagen.

  • 3 De benoeming van de plaatsvervangende voorzitters geschiedt in dier voege, dat uit elk van de groepen: leden, benoemd door organisaties van ondernemers, leden, benoemd door organisaties van werknemers, en overige leden, met uitzondering van de groep, waaruit de voorzitter is benoemd, een hunner wordt benoemd.

Artikel 12

  • 1 De benoeming van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters geschiedt telkens voor ten hoogste twee jaren. Zij zijn terstond weder benoembaar.

  • 2 De voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters kunnen te allen tijde als zodanig ontslag bekomen door een schriftelijke kennisgeving aan Ons, onderscheidenlijk aan de voorzitter.

Artikel 13

De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van de voorzitter en de plaatsvervangende voorzitters van overeenkomstige toepassing.

§ 4. Van het dagelijks bestuur

Artikel 14

  • 1 Behoudens het bepaalde in het volgende lid benoemt de Raad uit zijn midden de leden van het dagelijks bestuur.

  • 2 De voorzitter van de Raad is lid en voorzitter, de plaatsvervangende voorzitters zijn lid van het dagelijks bestuur.

  • 3 Het dagelijks bestuur wordt zodanig samengesteld, dat het een afspiegeling vormt van de samenstelling van de Raad.

Artikel 15

De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van het dagelijks bestuur van overeenkomstige toepassing.

§ 5. Van het secretariaat

Artikel 16

  • 1 De Raad heeft een secretariaat, dat bestaat uit een algemeen secretaris, een of meer secretarissen en ander personeel.

  • 2 De algemeen secretaris en de secretarissen worden in dienst genomen en kunnen worden ontslagen door de Raad.

  • 3 Het personeel is in dienst op grond van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht.

Artikel 17

  • 1 De algemeen secretaris en de secretarissen kunnen noch zelf een onderneming drijven, noch in dienst zijn van een natuurlijke of rechtspersoon, die een onderneming drijft, noch enige andere functie ten behoeve van zulk een natuurlijke of rechtspersoon vervullen, tenzij naar het oordeel van de Raad daardoor een goede vervulling van hun functie niet wordt belemmerd. Onder onderneming wordt mede verstaan een bedrijf, waarmede niet wordt beoogd het maken van winst.

  • 2 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regelen worden gesteld omtrent de onverenigbaarheid van een functie bij het secretariaat met andere werkzaamheden.

  • 3 Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter verzekering van de naleving van het bepaalde in het eerste lid en de krachtens het tweede lid gestelde regelen.

Artikel 18

Artikel 10 is ten aanzien van het personeel van het secretariaat van overeenkomstige toepassing.

§ 6. Van de commissies uit het midden van de Raad

Artikel 19

  • 1 De Raad is bevoegd voor bepaalde onderwerpen commissies uit zijn midden in te stellen.

  • 2 De artikelen 9 en 10 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Titel III. Van de werkwijze

Artikel 20

De Raad vergadert niet, indien blijkens de presentielijst niet meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen. Nadat tweemaal tot een vergadering is opgeroepen, zonder dat meer dan de helft van de zitting hebbende leden is opgekomen, wordt de daarna uitgeschreven vergadering gehouden, ongeacht het aantal opgekomen leden.

Artikel 21

De leden van de Raad zijn niet gerechtelijk vervolgbaar voor hetgeen zij in de vergaderingen hebben gezegd of aan haar schriftelijk hebben overgelegd.

Artikel 23

De leden van de Raad onthouden zich van medestemmen over zaken, die hun, hun echtgenoten of hun geregistreerde partners of hun bloed- of aanverwanten tot de derde graad ingesloten, persoonlijk aangaan.

Artikel 24

  • 1 Over zaken wordt mondeling en bij hoofdelijke oproeping, over personen bij gesloten en ongetekende briefjes gestemd.

  • 2 Indien bij het nemen van een besluit over een zaak geen der leden stemming vraagt, wordt het voorstel geacht te zijn aangenomen.

Artikel 25

  • 1 Een stemming is nietig, indien niet meer dan de helft van het aantal zitting hebbende leden, die zich niet van medestemmen moeten onthouden, aan de stemming heeft deelgenomen.

  • 2 Bij stemming over personen worden leden, die blanco briefjes hebben ingeleverd, voor de toepassing van dit artikel geacht aan de stemming te hebben deelgenomen.

  • 3 In geval van een nietige stemming vindt in een volgende vergadering herstemming plaats. Deze is geldig, ongeacht het aantal leden, dat er aan heeft deelgenomen.

  • 4 Een stemming, gehouden in een vergadering, als bedoeld in de tweede volzin van artikel 20, is geldig, ongeacht het aantal leden, dat aan de stemming heeft deelgenomen.

Artikel 26

  • 1 Ieder lid kan één stem uitbrengen.

  • 2 Voor de vaststelling van een verordening is een meerderheid van twee derden, voor het tot stand komen van een ander besluit de volstrekte meerderheid van de uitgebrachte stemmen vereist. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht.

Artikel 27

  • 1 Bij staking van stemmen in een voltallige vergadering wordt, indien het zaken betreft, het voorstel geacht niet te zijn aangenomen, en beslist, indien het personen betreft, het lot.

  • 2 Bij staking van stemmen in een andere dan een voltallige vergadering wordt het nemen van een besluit tot een volgende vergadering uitgesteld, waarin de beraadslagingen kunnen worden heropend. Indien de stemmen dan opnieuw staken, is het voorgaande lid van overeenkomstige toepassing.

Artikel 28

  • 1 Onze Ministers zijn bevoegd de door de Raad en de commissies uit zijn midden te houden vergaderingen bij te wonen en zich daarin door een of meer door hen aan te wijzen personen te doen bijstaan, dan wel zich daarin door een of meer zodanige personen te doen vertegenwoordigen. Zowel zij als hun vertegenwoordigers hebben in deze vergaderingen een raadgevende stem.

  • 2 Aan Onze Ministers wordt tijdig kennis gegeven van de in dat lid bedoelde vergaderingen.

Artikel 30

De Raad vraagt de adviezen, welke hij voor de vervulling van zijn taak nodig acht.

Artikel 31

De Raad kan bij verordening nadere regelen stellen betreffende zijn werkwijze.

Titel IV. Van de vervulling van de taak

Artikel 32

  • 1 De Raad maakt ten aanzien van de onderwerpen, waarvan de regeling of nadere regeling bij de wet aan hem is overgelaten, de verordeningen, die hij ter vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak nodig oordeelt.

  • 2 Bij deze verordeningen kunnen overtredingen van het bij of krachtens haar bepaalde worden aangewezen als strafbare feiten.

Artikel 33

De wet bepaalt, voor wie de verordeningen, bedoeld in artikel 32, eerste lid, bindende regelen kunnen inhouden.

Artikel 35

De Raad kan met betrekking tot de vervulling van zijn in artikel 2 omschreven taak, bij verordening zijn bevoegdheden - met uitzondering van de bevoegdheid tot het maken van verordeningen en die tot het vaststellen ingevolge artikel 52, derde lid, van het bedrag der inkomsten en uitgaven -, delegeren aan de voorzitter, het dagelijks bestuur of een commissie uit zijn midden.

Artikel 36

De Raad verleent de bij of krachtens een wet tot uitvoering daarvan gevorderde medewerking. Tot de gevorderde medewerking kan mede behoren het stellen van nadere regelen bij verordening.

Artikel 37

Tenzij het voorschrift, waarbij de medewerking wordt ingeroepen, anders bepaalt, kan de Raad bij verordening zijn bevoegdheden, voortvloeiend uit de gevorderde medewerking, met uitzondering van het stellen van nadere regelen bij verordening, delegeren aan een commissie uit zijn midden.

Artikel 38

  • 1 Tenzij naar zijn oordeel dringende redenen zich daartegen verzetten, geeft de Raad kennis van de ontwerpen van verordeningen welke algemeen bindende regelen inhouden, in de Staatscourant en geeft hij gedurende vier weken gelegenheid daartegen schriftelijk bedenkingen aan te voeren.

  • 2 Over de vaststelling van verordeningen beraadslaagt en beslist de Raad in het openbaar.

  • 3 Verordeningen als bedoeld in het eerste lid behoeven de goedkeuring van Onze betrokken Ministers.

Artikel 40

De Raad dient desgevraagd Onze Ministers van bericht over alle aangelegenheden de Raad betreffende.

Titel V. Van de adviezen van de Raad

Artikel 41

De Raad adviseert op schriftelijk verzoek van Onze Ministers of van een van beide Kamers der Staten-Generaal en kan Onze Ministers uit eigen beweging adviseren over de uitvoering van deze wet en andere aangelegenheden van sociale of economische aard. Indien Onze Ministers de Raad advies vragen, geven zij daarbij aan binnen welke termijn het advies wordt verwacht. Artikel 20, tweede, vijfde en zesde lid, alsmede artikel 23, van de Kaderwet adviescolleges is voor de toepassing van deze titel niet van toepassing.

Artikel 42

  • 1 De Raad kan commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, instellen ter voorbereiding van door hem uit te brengen adviezen.

  • 2 De artikelen 9, 10 en 28 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 43

  • 1 In afwijking van de Kaderwet adviescolleges stelt de Raad, op verzoek van Onze betrokken Ministers, commissies ter behandeling van bepaalde onderwerpen in. De samenstelling van deze commissies, waarin ook personen buiten de Raad zitting kunnen hebben, geschiedt in overleg met Onze Ministers.

  • 2 De Raad legt desgevraagd bij zijn advies dat van een overeenkomstig het voorgaande lid ingestelde commissie over.

  • 3 Indien Onze betrokken Ministers het advies van een zodanige commissie hebben gevraagd, brengt zij dit rechtstreeks aan hen uit. Van het advies wordt kennis gegeven aan de Raad.

  • 4 De artikelen 9, 10 en 28 zijn ten aanzien van deze commissies van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44

De Raad kan de commissies, bedoeld in de artikelen 42 en 43, machtigen namens hem van advies te dienen. Zodanige machtiging wordt niet verleend voor een op verzoek van een Onzer Ministers uit te brengen advies, waarvan deze bepaaldelijk heeft verzocht, dat het door de Raad zelf wordt uitgebracht.

Artikel 45

  • 1 De adviezen van de Raad en zijn commissies worden opgesteld overeenkomstig het gevoelen van de meerderheid der vergadering.

  • 2 In de adviezen wordt van afwijkende gevoelens van de minderheid desverlangd melding gemaakt.

  • 3 De leden zijn bevoegd minderheidsnota’s bij het advies te voegen, indien het daarin uitgesproken gevoelen is verdedigd in de vergadering, waarin het uit te brengen advies werd behandeld.

Titel VI. Van de geldmiddelen

§ 1. Van de begroting

Artikel 46

  • 1 Het dagelijks bestuur biedt jaarlijks voor 1 October aan de Raad een begroting der inkomsten en uitgaven in het komende kalenderjaar aan, vergezeld van de nodige toelichting en bescheiden.

  • 2 De begroting wordt, zodra zij is aangeboden, ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke tenminste twee weken voorafgaat aan de behandeling der begroting in de Raad.

Artikel 47

De begroting wordt vastgesteld door de Raad en behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 48

  • 1 De door de Raad vastgestelde begroting wordt Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor 15 November ter goedkeuring aangeboden.

  • 2 Indien zij niet voor de aanvang van het jaar, waarvoor zij moet dienen, is goedgekeurd, kan de Raad door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid worden gemachtigd uitgaven te doen uit die posten, alsmede die inkomsten te innen, waartegen bij Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid geen bedenking bestaat.

Artikel 49

  • 1 Indien de Raad weigert de hem bij de wet opgelegde uitgaven op de begroting te brengen, geschiedt dit door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 2 Indien in dat geval de geraamde inkomsten niet toereikend zijn en de Raad weigert nieuwe middelen tot dekking voor te dragen, worden de overige niet bij de wet aan de Raad opgelegde uitgaven door Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in zodanige reden verminderd, dat tussen de inkomsten en uitgaven evenwicht is.

§ 2. Van het beheer en de rekening en verantwoording

Artikel 51

Het dagelijks bestuur beheert het vermogen en de inkomsten en uitgaven van de Raad, met dien verstande, dat de Raad ter zake bij verordening regelen kan stellen.

Artikel 52

  • 1 Het dagelijks bestuur doet aan de Raad rekening en verantwoording van het beheer over het afgelopen kalenderjaar, onder overlegging van de rekening der inkomsten en uitgaven.

  • 2 De jaarrekening wordt, met alle daarbij behorende bescheiden en met vermelding van hetgeen het dagelijks bestuur tot zijn verantwoording dienstig acht, aan de Raad overgelegd voor 1 april van het jaar volgend op het jaar, waarop zij betrekking heeft. Zij wordt ten kantore van het secretariaat voor een ieder ter lezing nedergelegd en, tegen betaling der kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld. Van de nederlegging en verkrijgbaarstelling geschiedt openbare kennisgeving, welke ten minste twee weken voorafgaat aan de beraadslagingen, bedoeld in het vierde lid.

  • 4 De Raad onderzoekt de rekening en stelt het bedrag der inkomsten en uitgaven vast. De beraadslagingen en de stemming geschieden in het openbaar. De leden van het dagelijks bestuur kunnen bij de beraadslagingen tegenwoordig zijn, doch onthouden zich van medestemmen.

  • 5 Het besluit van de Raad tot vaststelling van de jaarrekening behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 53

De Raad is verplicht aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de door hem aangewezen deskundigen alle door hen met betrekking tot de inkomsten en uitgaven gevraagde inlichtingen te verstrekken en desgevraagd inzage in de boeken te geven.

§ 3. Middelen

Artikel 54

  • 1 De middelen ter dekking van uitgaven van de Raad, voor zover die niet door andere inkomsten worden gedekt, komen ten laste van het Algemeen Werkloosheidsfonds, bedoeld in de Wet financiering sociale verzekeringen.

  • 2 De Raad stelt in de begroting het bedrag dat ten laste komt van het Algemeen Werkloosheidsfonds, vast.

  • 3 De Raad verstrekt voor 1 juli van het kalenderjaar, voorafgaande aan het jaar waar de begroting betrekking op heeft, een raming van de inkomsten en uitgaven van de Raad aan Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid kunnen nadere regels worden gesteld voor dit artikel.

Artikel 55

  • 1 De Raad kan beschikken over de financiële middelen in de rekening-courant die de Raad aanhoudt bij Onze Minister van Financiën.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, in overeenstemming met Onze Minister van Financiën, kunnen nadere regels worden gesteld voor dit artikel.

Titel VII. Van het toezicht op de Raad

Artikel 56

  • 1 Indien een verordening of een ander besluit van de Raad Onze goedkeuring of die van Onze betrokken ministers behoeft, kan de goedkeuring worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

  • 2 Het niet tijdig bekendmaken van een besluit omtrent goedkeuring of een besluit tot verdaging van goedkeuring heeft niet tot gevolg dat een besluit tot goedkeuring geacht wordt te zijn genomen.

Artikel 58

De besluiten van de Raad, de voorzitter, het dagelijks bestuur en de commissies uit het midden van de Raad kunnen bij koninklijk besluit worden vernietigd.

Artikel 59

Het koninklijk besluit tot vernietiging of tot schorsing, dan wel tot verlenging of opheffing van een schorsing wordt in het Staatsblad geplaatst.

Artikel 65

  • 1 De Raad brengt jaarlijks voor 1 april aan Onze Ministers verslag uit omtrent zijn werkzaamheden en die van de commissies, bedoeld in de artikelen 19, 42 en 43, in het afgelopen kalenderjaar.

  • 2 Het verslag wordt, tegen betaling van de kosten, algemeen verkrijgbaar gesteld.

  • 3 De Raad houdt het verslag gedurende ten minste twee jaren op elektronische wijze ter inzage.

Tweede hoofdstuk. Van de bedrijfslichamen

[Vervallen per 01-01-2015]

Titel II. Van de samenstelling en inrichting

[Vervallen per 01-01-2015]

Titel IV. Van de vervulling van de taak

[Vervallen per 01-01-2015]

Titel V. Van de voorzieningen tot gemeenschappelijke behartiging van belangen van bedrijfslichamen

[Vervallen per 01-01-2015]

Titel VI. Van de geldmiddelen

[Vervallen per 01-01-2015]

Titel VII. Van het toezicht op de bedrijfslichamen

[Vervallen per 01-01-2015]

Derde hoofdstuk. Slotbepalingen

Artikel 138

Voor oprichting van of deelneming in andere rechtspersonen behoeft de Raad de toestemming van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Artikel 139

Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties draagt zorg voor de elektronische toegankelijkheid van de teksten van verordeningen die op grond van artikel 106a van deze wet, zoals dat artikel luidde onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop het is vervallen, in geconsolideerde vorm voor een ieder beschikbaar zijn gesteld door middel van plaatsing op internet.

Artikel 140

Het beroep tegen besluiten en handelingen van de Raad wordt door de wet geregeld.

Artikel 162

Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regelen worden gesteld ter bevordering van een goede uitvoering van deze wet.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize Soestdijk, 27 Januari 1950.

JULIANA

De Minister-President,

Minister van Algemene Zaken,

W. DREES.

De Minister van Economische Zaken,

VAN DEN BRINK.

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

W. C. L. VAN DER GRINTEN.

De Minister van Sociale Zaken,

A. M. JOEKES.

De Minister van Landbouw, Visserij en Voedselvoorziening a.i.,

VAN DEN BRINK.

De Minister van Justitie,

WIJERS.

De Minister van Binnenlandse Zaken

TEULINGS.

De Minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen,

TH. RUTTEN.

De Minister van Financiën,

P. LIEFTINCK.

De Minister van Oorlog,

SCHOKKING.

De Minister van Marine,

SCHOKKING.

De Minister van Wederopbouw en Volkshuisvesting,

J. IN 'T VELD.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

D. G. W. SPITZEN

Uitgegeven de veertiende Februari 1950.

De Minister van Justitie,

WIJERS.

Naar boven