Uitvoeringsbesluit Wet op de weerkorpsen

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-01-2011 t/m heden

Besluit van 2 juli 1938, houdende bepalingen tot uitvoering van de Wet op de weerkorpsen

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Op de voordracht van Onze Ministers van Justitie van 24 Januari 1938, 5de Afdeeling, n°. 500G, van Binnenlandsche Zaken van 28 Januari 1938, Afdeeling Binnenlandsch Bestuur, n°. 1709, en van Defensie van 28 Januari 1938, Geheim Litt. W.23;

Gezien artikel 1 van de wet van den 11den September 1936, Staatsblad n°. 206, houdende voorzieningen omtrent weerkorpsen;

Den Raad van State gehoord (advies van 1 Maart 1938, n°. 22);

Gezien het nader rapport van Onze voornoemde Ministers van 11 Juni 1938, 5de Afdeeling, n°. 3384 G, 17 Juni 1938, Afdeeling Binnenlandsch Bestuur, n°. 16791, en 28 Juni 1938, Geheim Litt. Z.158;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ I. Inleidende bepaling

Artikel 1

Als organisaties, voor welke het verbod van het eerste lid van artikel 1 der Wet op de weerkorpsen niet geldt, worden toegelaten:

  • a. de organisatie, bekend als "Bijzondere Vrijwillige Landstorm", zijnde de organisatie van hen, die hetzij als dienstplichtigen, hetzij op grond van een vrijwillige verbintenis, hetzij als behoorende tot het reserve-personeel, deel uitmaken van het verlofspersoneel der Koninklijke landmacht en zich beschikbaar stellen om na verkregen machtiging van Onze Minister van Defensie - ter handhaving of herstel van de openbare orde en rust - vrijwillig in werkelijken dienst te komen, mits deze organisatie voldoet aan de bepalingen van § II van dit besluit;

  • b. de organisaties, bekend als "Vrijwillige Burgerwachten", zoolang zij als zoodanig op den voet van het bepaalde in § III van dit besluit door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken zijn erkend;

  • c. weerbaarheidsvereenigingen en schietvereenigingen, zoolang zij op den voet van het bepaalde in § IV van dit besluit door Onzen Minister van Defensie zijn erkend.

§ II. Bijzondere Vrijwillige Landstorm

Artikel 2

  • 1 De bewapening, kleeding en uitrusting van hen, die tot den Bijzonderen Vrijwilligen Landstorm behooren, de inrichting en het houden van opslagplaatsen, alsmede de opberging en het onderhoud van wapenen, munitie, kleeding en uitrusting geschieden met inachtneming van de door Onze Ministers van Defensie en van Binnenlandsche Zaken te stellen regelen.

  • 2 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde zijn belast de door Onze Ministers van Defensie en van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren.

Artikel 3

De Bijzondere Vrijwillige Landstorm en elk zijner onderdeelen geven aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken of een namens dezen optredenden ambtenaar of orgaan op de eerste vordering inzage van de boeken en bescheiden, op zijne samenstelling en inrichting, op zijn beheer en op zijne bewapening betrekking hebbende, en verschaffen daarbij alle ter zake gewenschte inlichtingen.

§ III. Vrijwillige Burgerwachten

Artikel 4

  • 1 Erkenning van eene organisatie als "Vrijwillige Burgerwacht" kan op daartoe strekkend verzoek door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken geschieden. Geen erkenning vindt plaats, indien de organisatie geen rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid is en haar huishoudelijke en overige reglementen niet de instemming van Onze Minister van Binnenlandse Zaken hebben.

  • 2 Erkenning kan voor bepaalden of onbepaalden tijd geschieden. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.

  • 3 Onze Minister van Binnenlandsche Zaken kan aan de erkenning voorwaarden verbinden.

  • 4 Wijzigingen in de in het eerste lid bedoelde reglementen treden niet in werking, alvorens Onze Minister van Binnenlandse Zaken ermee heeft ingestemd.

Artikel 5

  • 1 Uit de statuten van eene Vrijwillige Burgerwacht moet blijken:

    • a. dat de organisatie zich aan geen ander dan het wettig gezag dienstbaar zal stellen;

    • b. dat van het lidmaatschap der organisatie zijn uitgesloten zij, die van revolutionnaire gezindheid zijn.

  • 2 Onverminderd het bepaalde in het vorig lid behooren hetzij in de statuten, hetzij in de in het eerste lid van artikel 4 bedoelde reglementen bepalingen voor te komen omtrent:

    • a. de verwezenlijking van het doel, alsmede de samenstelling en de inrichting van het korps, de rangen en het beheer;

    • b. de uniformen en de bewapening.

Artikel 6

Elk openbaar vertoon en elke andere in het openbaar blijkende bemoeiing van eene Vrijwillige Burgerwacht of hare onderdeelen en organen buiten de gemeente van vestiging zijn verboden, tenzij met uitdrukkelijke toestemming van Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken.

Artikel 7

  • 1 Instemming van den burgemeester behoeven:

    • a. de bezetting der rangen;

    • b. de te houden oefeningen, marschen en parades;

    • c. het programma van de opleiding tot de onderscheidene functies;

    • d. de aankoop, de bewaring en het onderhoud van wapenen en munitie - zulks onverminderd de bepalingen bij en krachtens de Wet wapens en munitie (Stb. 1986, 41) gesteld - en van helmen en gasmaskers;

    • e. de inrichting en het houden van opslagplaatsen.

  • 2 Bovendien is de Vrijwillige Burgerwacht verplicht mede te werken bij alle contrôle, uitgeoefend door Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken of het bevoegd militair gezag ten aanzien van de bovengenoemde onderwerpen.

  • 3 De Vrijwillige Burgerwacht voert geen correspondentie met militaire autoriteiten en doet den burgemeester voortdurend mededeeling van alle correspondentie, harerzijds gevoerd met andere burgerlijke autoriteiten dan het bestuur der gemeente van vestiging of zijn organen.

Artikel 8

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze paragraaf bepaalde zijn belast de door Onze Minister van Binnenlandse Zaken aangewezen ambtenaren alsmede de burgemeester en de door hem aangewezen ambtenaren.

  • 2 Jaarlijks worden, uiterlijk twee maanden voor het begin van het begrootingsjaar, door tusschenkomst van den burgemeester, aan Onzen Minister van Binnenlandsche Zaken de betrekkelijke begrooting der inkomsten en uitgaven toegezonden. Op dezelfde wijze wordt uiterlijk binnen drie maanden na afloop van het begrootingsjaar de rekening en verantwoording, vergezeld van een beknopt verslag omtrent het korps, aangeboden.

§ IV. Weerbaarheidsvereenigingen en schietvereenigingen

Artikel 9

  • 1 Erkenning van eene organisatie als "Weerbaarheidsvereeniging" of als "Schietvereeniging" kan op daartoe strekkend verzoek door Onzen Minister van Defensie geschieden. Geen erkenning vindt plaats, indien de vereniging geen volledige rechtsbevoegdheid bezit.

  • 2 Erkenning kan voor bepaalden of onbepaalden tijd geschieden. Zij kan te allen tijde worden ingetrokken.

  • 3 Onze Minister van Defensie kan aan de erkenning voorwaarden verbinden.

Artikel 10

Uit de statuten van eene weerbaarheidsvereeniging of van eene schietvereeniging moet blijken, dat van het lidmaatschap der vereeniging zijn uitgesloten zij, die van revolutionnaire gezindheid zijn.

Artikel 11

  • 1 Uit de statuten van eene weerbaarheidsvereeniging moet blijken, dat de vereeniging uitsluitend ten doel heeft haar leden in de gelegenheid te stellen zich vrijwillig voor te bereiden op den krijgsdienst of wel het onderhouden en verhoogen van reeds door de leden verkregen militaire bekwaamheden.

  • 2 Uit de statuten van eene schietvereeniging moet blijken, dat de vereeniging uitsluitend ten doel heeft het geven van gelegenheid tot en de beoefening van het schieten met inachtneming van de daaromtrent voor de Koninklijke landmacht geldende voorschriften.

Artikel 12

Weerbaarheidsvereenigingen en schietvereenigingen zijn verplicht hare werkzaamheden te staken wanneer er sprake is van een uitzonderingstoestand als bedoeld in artikel 103 van de Grondwet.

Artikel 13

Eene weerbaarheidsvereeniging of schietvereeniging treedt, behoudens het bepaalde in artikel 15, slechts op in onderling verband, voor zoover dit voor het houden van hare oefeningen noodig is.

Artikel 14

Het is aan eene weerbaarheidsvereeniging en aan eene schietvereeniging verboden in eenigerlei vorm aan de weermacht of politie steun te verleenen bij de uitvoering van de aan deze organen opgedragen taak tot handhaving van de uit- en inwendige veiligheid des lands en van de openbare orde en rust of daartoe hare diensten aan te bieden.

Artikel 15

Onze Minister van Defensie is bevoegd om in bijzondere gevallen eene weerbaarheidsvereeniging of schietvereeniging te vergunnen in onderling verband op te treden tot het verrichten van of deelnemen aan eerbetoon. Onze Minister van Defensie besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op de aanvraag om de vergunning.

Artikel 16

Uniformkleeding en onderscheidingsteekenen worden niet gedragen of gevoerd dan met de toestemming van Onzen Minister van Defensie. Onze Minister van Defensie besluit binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag. Paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing op het verzoek om toestemming.

Onze Ministers van Justitie, van Binnenlandsche Zaken en van Defensie zijn, ieder voor zooveel hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst en waarvan afschrift zal worden gezonden aan den Raad van State.

Soestdijk , den 2den Juli 1938

WILHELMINA.

De Minister van Justitie,

C. GOSELING.

De Minister van Binnenlandsche Zaken,

VAN BOEYEN.

De Minister van Defensie,

VAN DIJK.

Uitgegeven den twaalfden Juli 1938.

De Minister van Justitie,

C. GOSELING.

Naar boven