Zeebrievenwet

[Regeling vervalt op nader te bepalen datum].
Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 10-10-2010 t/m heden

Wet van 10 juni 1926, houdende nieuwe regeling van de zeebrieven

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, salut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het naar aanleiding van de wet van 22 December 1924, Staatsblad n°. 573, noodig is de afgifte van zeebrieven en vergunningen tot het voeren van de Nederlandsche vlag opnieuw te regelen;

Zoo is het, dat Wij, den Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1

In deze wet is onder kapitein begrepen degene, die de kapitein vervangt.

Artikel 2

In deze wet worden onder zeeschepen verstaan alle schepen, bedoeld in artikel 2, eerste lid, van Boek 8 van het Burgerlijk Wetboek, met uitzondering van:

  • a. oorlogsschepen;

  • b. vaartuigen van zeilverenigingen of jachtclubs, als zodanig erkend door de met de uitvoering van deze wet belaste Minister;

  • c. schepen, aan het Rijk of enig openbaar lichaam toebehorende, welke tot de openbare dienst zijn bestemd;

  • d. reddingsvaartuigen;

  • e. zeevissersschepen;

Artikel 3

  • 1 Zeeschepen zijn gerechtigd de Nederlandse vlag te voeren, indien zij voorzien zijn van een zeebrief, afgegeven overeenkomstig de voorschriften dezer wet.

  • 2 De kapitein draagt ervoor zorg dat het schip geen andere vlag voert dan de Nederlandse.

  • 3 De voorwaarde, dat het schip voorzien zij van een zeebrief, geldt niet, wanneer het wordt gebezigd tot de openbare dienst of, voor zover betreft een in Nederland nieuw gebouwd schip, wanneer het een proefvaart doet.

Artikel 4

Zeebrieven, met uitzondering van de voorlopige zeebrieven en de buitengewone zeebrieven, bedoeld in de artikelen 11 en 12, worden alleen afgegeven voor zeeschepen die te boek staan in de openbare registers, bedoeld in afdeling 2 van titel 1 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

Artikel 4a

Zeebrieven en voorlopige zeebrieven worden voorts afgegeven voor zeeschepen, die zijn ingeschreven in het rompbevrachtingsregister, genoemd in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting (Stb. 1992, 541).

Artikel 5

Een zeebrief, als bedoeld in artikel 4, vermeldt:

Artikel 5a

Een zeebrief, als bedoeld in artikel 4a, vermeldt:

  • a. de naam van het schip;

  • b. de bruto en netto tonnage van het schip volgens de meetbrief;

  • c. de beschrijving van het schip volgens de inschrijving in het rompbevrachtingsregister, genoemd in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting;

  • d. de naam en het adres van het kantoor, waar het schip buiten Nederland in een eigenaarsregister van zeeschepen teboekstaat;

  • e. de naam en het adres van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de rederij of de vennootschap, aan wie het schip in rompbevrachting ter beschikking is gesteld;

  • f. de tijdsduur waarvoor de zeebrief is afgegeven.

Artikel 6

  • 2 De in het eerste lid bedoelde verklaring en het in dat lid bedoelde uittreksel gaan vergezeld van de volgens de bestaande wettelijke voorschriften afgegeven meetbrief. Indien die verklaring en dat uittreksel meer dan twee dagen vóór de dag der overlegging zijn afgegeven, moeten op die bescheiden een verklaring van de bewaarder van het kadaster en de openbare registers voorkomen, afgegeven binnen voornoemde termijn van twee dagen, dat sedert de afgifte de op die bescheiden vermelde gegevens geen wijziging hebben ondergaan.

  • 3 De uitreiking van een zeebrief, als bedoeld in artikel 4, alsmede van een voorlopige zeebrief, als bedoeld in artikel 11, eerste en vierde lid, geschiedt tegen betaling van een retributie, berekend volgens een door de met de uitvoering van deze wet belaste Minister vast te stellen tarief.

Artikel 6a

  • 1 Een zeebrief, als bedoeld in artikel 4a, wordt in naam van de Koning uitgereikt door de met de uitvoering van deze wet belaste Minister tegen overlegging van een recent afschrift van de inschrijving in het rompbevrachtingsregister, genoemd in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting, alsmede de meetbrief. Deze zeebrief kan slechts worden afgegeven voor de tijdsduur gedurende welke het schip krachtens de rompbevrachtingsovereenkomst ter beschikking van de rompbevrachter is gesteld, maar in elk geval niet langer dan vier jaren na de dag van afgifte.

  • 2 Indien nog geen meetbrief kan worden overgelegd, kan de met de uitvoering van deze wet belaste Minister voor een zeeschip, dat is ingeschreven in het rompbevrachtingsregister, genoemd in artikel 2 van de Wet nationaliteit zeeschepen in rompbevrachting, een voorlopige zeebrief uitreiken. Deze voorlopige zeebrief is geldig voor de daarin vermelde termijn, welke de tijdsduur van zes maanden niet mag overschrijden.

Artikel 7

  • 1 De aanvraag voor een zeebrief als bedoeld in artikel 4, en een voorlopige zeebrief als bedoeld in artikel 11, wordt gedaan door of vanwege degene die in de registratie voor schepen, bedoeld in artikel 85 van de Kadasterwet, als eigenaar van het schip staat vermeld.

Artikel 7a

  • 1 Bij regeling van Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister worden regels gesteld met betrekking tot de gegevens en bescheiden, benodigd voor het effectief uitoefenen van de Nederlandse rechtsmacht over dat schip, alsmede de plaats waar inzage in die gegevens wordt gegeven.

  • 2 Degene die een schip beheert waarvoor een zeebrief als bedoeld in de artikelen 4 en 4a is afgegeven, draagt er zorg voor dat in Nederland te allen tijde en onverwijld inzage kan worden gegeven in de gegevens en bescheiden, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 8

  • 1 Zeebrieven vervallen:

    • a. door verloop van de tijdsduur indien zij voor bepaalde tijd zijn afgegeven;

    • b. wanneer het schip de hoedanigheid van Nederlands schip verliest;

    • c. wanneer de naam of de inhoud van het schip is veranderd of dit is verbouwd;

    • d. wanneer het schip is vergaan, is gesloopt, blijvend ongeschikt voor drijven is geworden of door rovers of door vijanden is genomen;

    • e. wanneer van het schip gedurende zes maanden na het laatste uitvaren of de dag waartoe zich de laatst ontvangen berichten uitstrekken, in het geheel geen tijding is aangekomen, zonder dat dit aan een algemene storing in de berichtgeving kan worden geweten.

  • 2 Wanneer echter de termijn, onder a bepaald, verstrijkt of het geval, onder b bedoeld, zich voordoet, terwijl het schip in het buitenland is, blijft, behoudens het bepaalde bij het volgende lid, de zeebrief van kracht tot de terugkomst van het schip in Nederland, doch niet langer dan zes maanden. Hetzelfde geldt, wanneer de inhoud van het schip in het buitenland is veranderd of het schip daar is verbouwd, mits deze verandering of verbouwing op de zeebrief is aangetekend door de naastbijzijnde Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaar of de daartoe in Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevoegde ambtenaren.

  • 4 Een zeebrief kan door Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister worden ingetrokken:

    • a. indien het schip wordt gebruikt tot kaapvaart, zeeroof of slavenhandel;

    • b. indien het schip opzettelijk zodanig wordt gebruikt, dat het gevaar ontstaat, dat de staat in een oorlog wordt betrokken;

    • c. indien met het schip enig van regeringswege gegeven en bekend gemaakt bijzonder voorschrift tot handhaving van het niet deelnemen aan een oorlog opzettelijk wordt overtreden.

Artikel 9

  • 1 De vervallen of ingetrokken zeebrief wordt door de eigenaar of de rompbevrachter van het schip, of, indien hij onder de kapitein berust, door deze met de eerste gelegenheid ingezonden aan de autoriteit, die de zeebrief heeft afgegeven, behoudens de gevallen voorzien bij de artikelen 11, derde lid, 14, laatste lid, en 15, laatste lid.

  • 2 Wanneer het schip buitenlands is vergaan, is gesloopt, blijvend ongeschikt voor drijven is geworden dan wel is genomen of de hoedanigheid van Nederlands schip verliest, terwijl het schip buitenlands is, geschiedt de inzending van de vervallen zeebrief door tussenkomst van de naastbijzijnde Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaar of de daartoe in Aruba, Curaçao of Sint Maarten bevoegde ambtenaren.

  • 3 De oorzaak van het vervallen van de zeebrief wordt bij de inzending opgegeven.

  • 4 Voor de ingezonden zeebrief wordt aan de eigenaar, de rompbevrachter of de kapitein desgevraagd een bewijs van ontvangst uitgereikt.

Artikel 10

  • 2 Deze aanvraag, met de vervallen zeebrief in te zenden, gaat vergezeld van de in artikel 6 dan wel artikel 6a bedoelde stukken. Indien het schip echter buitenslands verblijft, wordt de vervallen zeebrief opgezonden onmiddellijk na ontvangst van de nieuwe zeebrief aan boord.

  • 3 Een nieuwe zeebrief kan op bovenstaande voet mede worden uitgereikt, wanneer voldoende blijkt, dat de vroegere buiten schuld der belanghebbenden is verloren gegaan of niet kan worden overgelegd.

  • 4 Op aanvraag wordt, na eigendomsovergang van het schip, aan de nieuwe eigenaar een zeebrief, als bedoeld in artikel 4, te zijnen name uitgereikt, mits het schip de hoedanigheid van Nederlands schip heeft behouden. De uitreiking geschiedt tegen inlevering van de aan de vorige eigenaar uitgereikte zeebrief en op overlegging van een uittreksel uit de registratie voor schepen als bedoeld in artikel 101, eerste lid, van de Kadasterwet, vermeldende ten minste de gegevens, bedoeld in artikel 85, tweede lid, onder a, c, d, e, f, g en i, van die wet, de gegevens omtrent niet doorgehaalde voorlopige aantekeningen, alsmede vermeldende de aanvrager als eigenaar. Desgevraagd kan ook worden volstaan met de aantekening van de eigendomsovergang op de bestaande zeebrief.

Artikel 11

  • 1 Bij aankoop of aanbouw van een schip in het buitenland kan door de met de uitvoering van deze wet belaste Minister voor het schip een voorlopige zeebrief worden uitgereikt, indien het beantwoordt aan de vereisten in artikel 311 van het Wetboek van Koophandel voor Nederlandse schepen gesteld.

  • 2 Deze zeebrief vermeldt de naam van het schip, de inhoud van het schip naar de buitenlandse meting, de soort en andere kenmerken van het schip en de naam van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de rederij of de vennootschap, waaraan het schip toebehoort. De zeebrief is geldig voor de daarin uit te drukken termijn, welke echter de tijd van zes maanden na de eigendomsoverdracht of de oplevering niet mag overschrijden. Hij mag niet anders worden afgegeven dan na voldoend bewijs van eigendom.

  • 3 Bij de aankomst in Nederland wordt de voorlopige zeebrief, als bedoeld in het eerste lid, door de bevoegde ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, ingehouden.

  • 4 Door de met de uitvoering van deze wet belaste Minister kan voor een schip, dat beantwoordt aan de vereisten in artikel 311 van het Wetboek van Koophandel voor Nederlandse schepen gesteld, op grond van bijzondere omstandigheden eveneens een voorlopige zeebrief worden uitgereikt in andere dan de in het eerste lid genoemde gevallen.

  • 5 Een voorlopige zeebrief, uitgereikt op grond van het vorige lid, vermeldt de naam van het schip, de inhoud van het schip naar de Nederlandse dan wel een buitenlandse meting, de soort en andere kenmerken van het schip en de naam van de natuurlijke persoon, de rechtspersoon, de rederij of de vennootschap, waaraan het schip toebehoort. Zodanige voorlopige zeebrief is geldig voor de daarin uitgedrukte termijn, welke de tijd van zes maanden niet mag overschrijden.

Artikel 12

  • 1 De met de uitvoering van deze wet belaste Minister kan, zo nodig, een buitengewone zeebrief verlenen voor een zich hier te lande bevindend schip, dat voor buitenlandse rekening is gebouwd, gekocht of uitgerust, opdat dit schip onder Nederlandse vlag rechtstreeks binnen een bepaalde termijn naar het land zijner bestemming kan worden gevoerd.

  • 2 Bij aankomst ter bestemmingsplaats wordt met deze zeebrief gehandeld volgens de laatste drie leden van artikel 9.

  • 3 Wanneer van een op de voet van dit artikel verleende buitengewone zeebrief misbruik wordt gemaakt, of gegrond vermoeden bestaat, dat zodanig misbruik zal worden gemaakt, wordt die zeebrief terstond ingetrokken.

Artikel 13

  • 1 Voor schepen, waarbij overwegend Nederlandse belangen zijn betrokken en welke alleen voor rivier- of kustvaart buiten Nederland worden gebruikt, kunnen de door Ons aangewezen Nederlandse diplomatieke en consulaire ambtenaren of andere Nederlandse autoriteiten tijdelijk vergunning verlenen tot het voeren van de Nederlandse vlag voor een in de vergunning aangegeven gebied.

  • 2 Verdere voorschriften dienaangaande worden gegeven bij algemene maatregel van bestuur.

Artikel 14

  • 1 Alle kapiteins van zeeschepen, zowel Nederlandse als vreemde, zijn gehouden bij het in- of uitvaren van Nederlandse zeehavens of zeegaten, een geldige zeebrief of een ander geldig bewijs der nationaliteit van hun schip te vertonen aan de betrokken ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane. Bij gebreke daarvan wordt door die ambtenaren geen expeditie verleend, en kunnen zij het schip desnoods aanhouden, totdat het vereiste document wordt overgelegd. Bij het binnenkomen kan echter onder de nodige voorwaarden vergunning worden verleend, om zodanig schip naar de bestemmingsplaats over te brengen en om dáár of elders de lading op te slaan.

  • 2 Ongeldige zeebrieven, waaronder begrepen vervallen en ingetrokken zeebrieven, worden door de bevoegde ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, ingehouden.

Artikel 15

  • 1 De kapitein van een zeeschip, voor hetwelk een zeebrief of een vergunning, als bedoeld in artikel 13 is verleend, is verplicht, wanneer het schip een buitenlandse haven aanloopt alwaar een Nederlandse diplomatieke of consulaire ambtenaar is gevestigd, op diens verzoek de zeebrief of de vergunning te tonen, waarna de diplomatieke of consulaire ambtenaar de zeebrief of de vergunning aftekent.

  • 2 Ongeldige zeebrieven of vergunningen, waaronder begrepen vervallen of ingetrokken zeebrieven en vergunningen, worden door de diplomatieke of consulaire ambtenaar ingehouden, tenzij een nieuwe zeebrief of vergunning is aangevraagd.

Artikel 16

Van elk schip, waarvoor een zeebrief, als bedoeld in artikel 4, artikel 4a, artikel 11, vierde lid, of een vergunning, als bedoeld in artikel 13, is verleend, moet door de zorg van de eigenaar of de rompbevrachter de naam met duidelijke goed zichtbare letters op het achterschip zijn vermeld. Hetzelfde geldt voor de naam van de plaats, waar het schip thuis behoort.

Artikel 17

  • 1 De met de uitvoering van deze wet belaste Minister is bevoegd, uitsluitend op grond van bijzondere omstandigheden,

    • a. afwijking toe te staan van het bepaalde bij artikel 6, tweede lid, en artikel 6a, eerste lid;

    • b. de geldigheid van een zeebrief te doen voortduren ook na het in artikel 8, tweede lid, bedoelde tijdstip, en wel gedurende een bepaalde tijd of tot het doen van een bepaalde reis;

    • c. de geldigheidsduur van een voorlopige zeebrief en van een buitengewone zeebrief te verlengen.

  • 2 Verlenging, als onder b bedoeld, alsmede de onder c bedoelde verlenging van een buitengewone zeebrief, kan slechts éénmaal plaats vinden.

Artikel 18

  • 1 Niet nakoming van het bepaalde bij deze wet betreffende het inzenden van vervallen en ingetrokken zeebrieven wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

  • 3 Niet nakoming van hetgeen betreffende het inzenden van vervallen vergunningen tot het voeren van de Nederlandse vlag wordt bepaald bij de algemene maatregel van bestuur in artikel 13, wordt gestraft met geldboete van de tweede categorie.

  • 4 De strafbepalingen zijn toepasselijk op ieder, die zich hetzij binnen hetzij buiten Nederland schuldig maakt aan het strafbaar gestelde feit.

  • 5 De strafbaar gestelde feiten worden beschouwd als overtredingen.

Artikel 19

Door de ambtenaren van de rijksbelastingdienst, bevoegd inzake douane, en de diplomatieke en consulaire ambtenaren wordt proces-verbaal opgemaakt wegens alle overtredingen dezer wet, die te hunner kennis komen. De aldus opgemaakte processen-verbaal gelden als wettig bewijsmiddel der daarin geconstateerde overtredingen, mits zij voldoen aan de voorschriften van artikel 153 van het Wetboek van Strafvordering, met dien verstande, dat, ingeval zij zijn opgemaakt door een diplomatieke of consulaire ambtenaar, zij bevestigd kunnen worden door zijn daarin opgenomen schriftelijke eed (belofte).

Artikel 20

  • 1 Zeebrieven, verleend en alsnog geldig bij de inwerkingtreding dezer wet, blijven van kracht voor zover en voor zolang zij niet vervallen ingevolge de desbetreffende voorschriften dezer wet.

  • 2 Ten aanzien van vergunningen tot het voeren van de Nederlandse vlag blijven de bepalingen der wet van 28 mei 1869, Staatsblad no. 96, zoals die laatstelijk is gewijzigd, van toepassing zolang de in artikel 13 bedoelde algemene maatregel van bestuur nog niet is in werking getreden. Deze algemene maatregel van bestuur moet bevatten een overgangsbepaling voor de vergunningen, welke zullen zijn verleend vóór zijn inwerkingtreding.

  • 3 Behoudens het bepaalde bij de vorige leden, wordt de wet van 28 mei 1869, Staatsblad no. 96, zoals die laatstelijk is gewijzigd, ingetrokken.

Artikel 21

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de bij besluit van Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister aangewezen ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat.

  • 2 Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister kan voor bepaalde door hem aan te wijzen taken, verband houdende met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde, ambtenaren ressorterende onder een ander ministerie aanwijzen. Het desbetreffende besluit wordt genomen in overeenstemming met Onze Minister wie het mede aangaat.

  • 3 Van een besluit als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt mededeling gedaan door plaatsing in de Staatscourant.

Artikel 23

  • 1 Deze wet kan worden aangehaald onder de titel "Zeebrievenwet".

  • 2 Zij treedt in werking op een door Ons te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministerieele Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven ten Paleize het Loo, den 10den Juni 1926

WILHELMINA.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.

De Minister van Waterstaat,

H. V.D. VEGTE.

De Minister van Buitenlandsche Zaken,

VAN KARNEBEEK.

Uitgegeven den twee en twintigsten Juni 1926.

De Minister van Justitie,

J. DONNER.

Naar boven