Waterstaatswet 1900

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-09-2017 t/m 31-12-2023

Wet van 10 november 1900, houdende algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur

Wij WILHELMINA, bij de gratie Gods Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz., enz., enz.

Allen, die deze zullen zien of hooren lezen, saluut! doen te weten:

Alzoo Wij in overweging genomen hebben, dat het noodzakelijk is algemeene regels omtrent het waterstaatsbestuur te stellen;

Gezien art. 188 der Grondwet;

Zoo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

§ 1. Overdracht of overneming van waterstaatswerken

Artikel 1

  • 1 Het bij anderen in beheer of onderhoud brengen van waterstaatswerken die bij het Rijk in beheer of onderhoud zijn, alsmede het bij het Rijk in beheer of onderhoud brengen van waterstaatswerken die bij anderen dan het Rijk in beheer of onderhoud zijn dan wel die onbeheerd zijn, geschiedt bij wet.

  • 2 In afwijking van het eerste lid kunnen waterstaatswerken in beheer of onderhoud bij het Rijk, die niet van nationaal belang zijn, bij koninklijk besluit bij anderen in beheer of onderhoud worden gebracht, indien daaromtrent overeenstemming is bereikt tussen het Rijk en die anderen.

  • 3 In afwijking van het eerste lid kunnen waterstaatswerken in beheer of onderhoud bij anderen, die van nationaal belang zijn, bij koninklijk besluit bij het Rijk in beheer of onderhoud worden gebracht, indien daaromtrent overeenstemming is bereikt tussen het Rijk en die anderen.

  • 4 Een besluit als bedoeld in het tweede en derde lid geschiedt op gemeenschappelijke voordracht van Onze Minister met de uitvoering van deze wet belast en van Onze Minister van Financiën.

Artikel 2

  • 1 De Gedeputeerde Staten kunnen, waterstaatswerken in beheer of onderhoud bij anderen dan het Rijk, de beheerders gehoord, zoomede onbeheerde waterstaatswerken in het beheer en onderhoud der provincie brengen.

  • 2 Zij, die van het onderhoud of het geven van bijdragen tot het onderhoud worden bevrijd, kunnen bij het besluit tot overneming in beheer en onderhoud bij de provincie worden verplicht tot afkoopbare jaarlijksche uitkeeringen, welke gezamenlijk niet hooger mogen worden gesteld, dan hetgeen per jaar voor behoorlijk onderhoud werd vereischt.

  • 3 Indien voor het gebruik van een waterstaatswerk, dat door de provincie in beheer en onderhoud wordt genomen, rechten worden geheven, wordt, behoudens het geval, dat ingevolge artikel 54 van de Wegenwet schadevergoeding wordt gegeven, wegens het gemis van de opbrengst der heffing schadevergoeding toegekend, welke in het besluit der Staten tot overneming in beheer en onderhoud wordt bepaald.

  • 4 Het in de beide vorige leden van dit artikel bepaalde is alleen van toepassing, indien omtrent de in het eerste lid bedoelde overneming geen overeenstemming is verkregen.

§ 2. Voorziening in waterstaatsbelangen, bij gemis aan regeling door de bevoegde macht

Artikel 3

Wanneer de noodzakelijkheid tot voorziening in een waterstaatsbelang bestaat, en de tot regelen bevoegde macht in gebreke blijft tot regeling van dat belang over te gaan, kan eene wet de wijze bepalen, waarop in dat belang zal worden voorzien.

Artikel 4

  • 1 Indien Gedeputeerde Staten van twee of meer provincies niet of niet binnen redelijke termijn tot overeenstemming komen over de regeling van belangen van waterstaat die hen gemeenschappelijk aangaan omdat zij van mening verschillen over de noodzaak of de inhoud van de regeling, kan daarin bij algemene maatregel van bestuur worden voorzien. Artikel 27d, eerste tot en met vierde lid, van de Wet op de Raad van State is van overeenkomstige toepassing.

  • 2 Op overtreding van voorschriften, bij algemene maatregel van bestuur krachtens dit artikel gegeven, kunnen dezelfde straffen worden gesteld als provinciale staten krachtens de wet op overtreding van hun verordeningen en reglementen kunnen stellen.

  • 3 Alvorens een voordracht te doen tot een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in het eerste lid, hoort Onze Minister van Verkeer en Waterstaat gedeputeerde staten van de desbetreffende provincies.

§ 6. Voorzieningen ten behoeve van aanleg, onderhoud en verbetering van waterstaatswerken

Artikel 9

  • 1 Wanneer tot het maken van ontwerpen voor het aanleggen, onderhouden of verbeteren van een waterstaatswerk, gravingen, opmetingen of het stellen van teekens op iemands grond noodig worden geacht, moeten zoowel de eigenaren als de gebruikers van dien grond dit gedoogen, mits dit aan laatstgenoemden ten minste tweemaal vier en twintig uren te voren, hetzij door het bestuur van het publiekrechtelijk lichaam, dat het waterstaatswerk ontwerpt, aanlegt, onderhoudt of verbetert, hetzij door den burgemeester, schriftelijk zij aangezegd.

  • 2 [Red: Vervallen.]

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 De bepalingen van dit artikel kunnen door de eigenaren en gebruikers van gronden niet worden ingeroepen, wanneer het gebruikmaken van iemands grond uit eene verordening of uit eene verplichting uit anderen hoofde volgt.

Artikel 10

De eigenaren en gebruikers van gronden, waarover of waardoor ten behoeve van een waterstaatsbelang vanwege het openbaar gezag electrische geleidingen moeten worden aangebracht, zijn gehouden het plaatsen der noodige palen, het leiden der draden, zoo boven als onder den grond, alsmede wat tot instandhouding daarvan vereischt wordt, te dulden. Het plaatsen van palen en het leiden van draden onder den grond in afgesloten tuinen en erven, die met bewoonde perceelen één geheel vormen, behoeft niet te worden gedoogd.

Artikel 12b

  • 1 De schade, welke uit de toepassing der bepalingen van artt. 9, 10, voor de rechthebbenden mocht voortvloeien, wordt, voor zoover de aanspraak op schadevergoeding niet door bestaande verplichtingen wordt uitgesloten, door hen, te wier name of last het werk wordt ontworpen of uitgevoerd, vergoed.

  • 2 De vordering daartoe wordt behandeld en beslist door de kantonrechter van de rechtbank van het arrondissement, waarin de zaak geheel of ten deele is gelegen, zonder hooger beroep, indien de vordering niet meer dan € 1 750 beloopt, en behoudens hooger beroep tot welke som de vordering zich mocht uitstrekken.

  • 3 De verweerder is verplicht bij zijn antwoord te verklaren, welk bedrag hij bereid is als schadevergoeding te betalen.

  • 4 De kosten van het geding komen ten laste van den verweerder, tenzij de rechter in de omstandigheden van het geding aanleiding vindt om de kosten geheel of voor een deel te compenseeren, behoudens dat de kosten geheel door den eischer worden gedragen, indien hem niet meer wordt toegewezen dan door verweerder bij zijn antwoord werd aangeboden.

§ 6a. Voorzieningen betreffende beschadiging van waterstaatswerken, in beheer of onderhoud bij provincie, gemeente, waterschap

Artikel 12c

  • 1 De kosten wegens schade, toegebracht aan waterstaatswerken in beheer of onderhoud bij een provincie, een waterschap of een gemeente, waarvoor eigenaren of gebruikers van vaartuigen wettelijk aansprakelijk zijn, worden [tekstcorrectie :“worden” moet zijn “worden door”] de daartoe aangewezen ambtenaar geraamd en vermeld in een proces-verbaal dat, zo mogelijk, aan de schipper in afschrift wordt meegedeeld.

  • 2 Indien het geraamde bedrag aan de betrokken ambtenaar niet tot zekerheid wordt betaald of niet tot diens genoegen zekerheid wordt gesteld voor betaling daarvan binnen redelijke termijn, is deze ambtenaar bevoegd, desnoods met behulp van de sterke arm, het voortzetten van de reis, het ondernemen van de terugtocht of het aanvangen van een nieuwe reis, ook indien het vaartuig inmiddels buiten zijn ambtsgebied is gebracht, te beletten.

  • 3 Onverminderd het recht op volledige vergoeding van de schade is het betrokken publiekrechtelijk lichaam bevoegd het betaalde bedrag aan te wenden tot herstel van de schade. Indien blijkt dat de werkelijke kosten wegens schade minder bedragen dan het betaalde bedrag, wordt het overschot, met de wettelijke rente daarvan vanaf de dag der betaling, uitgekeerd aan degene die heeft betaald.

§ 10. Vervallen

§ 12. Staking der uitvoering van werken en uitvoering van noodzakelijke werken

Artikel 37

  • 1 Gedeputeerde Staten kunnen bevelen staking der uitvoering van waterstaatswerken, die verricht wordt in strijd met het algemeen of provinciaal belang of met het belang van een ander waterschap dan dat, hetwelk de werken onderneemt.

  • 2 Deze bevoegdheid geldt niet ten aanzien van werken, welke door het Rijk worden ondernomen.

  • 3 In geval van provinciale werken kan Onze voornoemde Minister staking bevelen van de uitvoering wegens strijd met het algemeen belang.

Artikel 38

  • 1 De uitvoering van noodzakelijke waterstaatswerken en voorzieningen, waaronder ook opruimingen worden verstaan, welke door de daartoe verplichten niet geschiedt, kan door Gedeputeerde Staten worden bevolen.

  • 2 Het bevel kan gegeven worden aan ieder die een waterstaatswerk in beheer of onderhoud heeft met uitzondering van het Rijk.

  • 3 Indien de in het eerste lid bedoelde verplichting op een provincie rust, wordt het bevel gegeven door Onze voornoemde Minister.

  • 4 Aan het bestuur eener gemeente kan het bevel niet worden gegeven, indien de verplichting alleen op zijne zorg voor de huishouding der gemeente steunt.

  • 5 Het bevel kan mede worden gegeven, indien de verplichting voortspruit uit eene gemeenschappelijke regeling door twee of meer gemeenten of waterschappen tot stand gebracht.

Artikel 39

  • 1 Indien Gedeputeerde Staten van de hun in artikel 37 toegekende bevoegdheid, geen gebruik maken, kan Onze voornoemde Minister, Gedeputeerde Staten gehoord, de daar bedoelde bevelen geven.

  • 2 Het bepaalde in het voorgaande lid is eveneens van toepassing op het bevel bedoeld in artikel 38.

§ 13. Middelen van executie

Artikel 42

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang ter handhaving van een door hem gegeven bevel als bedoeld in §12.

Artikel 42b

Onze Minister van Verkeer en Waterstaat kan, ter handhaving van een door hen gegeven bevel als bedoeld in §12, aan gedeputeerde staten opdragen een last onder bestuursdwang op te leggen, dan wel zelf tot oplegging van een last onder bestuursdwang overgaan.

Artikel 42c

Vordert de tenuitvoerlegging van een bevel door Gedeputeerde Staten dat gelden worden voorgeschoten, dan geschiedt dit uit ’s Rijks kas, tenzij daarvoor gelden op de begroting voor provinciale uitgaven zijn uitgetrokken.

Artikel 43

Indien op een ingesteld beroep geheel of gedeeltelijk ten voordele van hem, aan wie het bevel is gegeven, wordt beslist, komen, indien dit bevel reeds is tenuitvoergelegd, de kosten van tenuitvoerlegging en van noodzakelijk herstel in de vorige staat geheel of voor een overeenkomstig gedeelte ten laste van het Rijk, indien Onze Minister van Verkeer en Waterstaat het bevel heeft tenuitvoergelegd dan wel de tenuitvoerlegging door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aan Gedeputeerde Staten is opgedragen en in de overige gevallen ten laste van de provincie.

Artikel 44

  • 1 Met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens deze wet bepaalde zijn belast de door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat, door Onze Commissaris in de provincie, door het College van gedeputeerde staten, door de besturen van waterschappen of door de colleges van burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

  • 2 De in het eerste lid bedoelde ambtenaren zijn bevoegd, met medeneming van de benodigde apparatuur, een woning te betreden zonder toestemming van de bewoner.

§ 14. Verhaal der kosten bedoeld in §§ 12 en 13

§ 16. Waterschappen in meer dan eene provincie gelegen

Artikel 66

  • 1 Wordt een bevel, als bedoeld in de artikelen 36, 37 en 38 bij gemeenschappelijk besluit van twee of meer colleges van Gedeputeerde Staten gegeven, dan wordt bij dat besluit één van die colleges aangewezen voor de uitoefening van de bevoegdheden, bij deze wet aan of ten aanzien van Gedeputeerde Staten toegekend in verband met de tenuitvoerlegging, daaronder begrepen de bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang.

  • 2 Indien de betrokken colleges zich niet met elkander over zulk een besluit verstaan, wordt het bevel gegeven en de aanwijzing gedaan door Onze met de uitvoering van deze wet belaste Minister.

  • 3 De rechtsvordering tegen de provincie, bedoeld in artikel 41, wordt ingesteld tegen de provincie, waarvan Gedeputeerde Staten voor de uitoefening van de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden zijn aangewezen.

Artikel 72a

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

§ 17. Voorzieningen inzake voorbereiding op en optreden bij gevaar

Slotbepalingen

Artikel 104

  • 1 Door Ons wordt bepaald, op welk tijdstip, of op welke tijdstippen onderscheidenlijk de bepalingen dezer wet in werking treden, voorzoover dit niet reeds is geschied.

  • 2 Met de inwerkingtreding dezer wet, zooals zij oorspronkelijk is vastgesteld, zijn vervallen de wet van 12 Juli 1855 (Staatsblad n°. 102), tot voorloopige voorziening in sommige waterstaatsbelangen, alsmede art. 7 van het Koninklijk besluit van 17 December 1819 n° 1 en de Koninklijke besluiten van 29 Maart 1822 (Staatsblad n°. 7), 7 September 1822 (Staatsblad n°. 42), 23 September 1849 (Staatsblad n°. 50) en 14 April 1850 (Staatsblad n°. 16).

  • 3 Met de inwerkingtreding van de bepalingen van § 17 dezer wet, vervallen het Koninklijk besluit van 21 Augustus 1835, n°. 23, houdende vaststelling van een reglement op de correspondentie bij ijsgang en hoog opperwater op de rivieren, met de besluiten, waarbij dat Koninklijk besluit is gewijzigd of aangevuld en de besluiten, die ter uitvoering daarvan zijn genomen, en het Koninklijk besluit van 18 December 1820, n°. 70.

Lasten en bevelen, dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst, en dat alle Ministeriële Departementen, Autoriteiten, Colleges en Ambtenaren, wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven op het Loo , den 10den November 1900

WILHELMINA.

De Minister van Waterstaat, Handel en Nijverheid,

C. Lely.

Uitgegeven den vier en twintigsten November 1900.

De Minister van Justitie,

Cort v. d. Linden.

Naar boven