Regeling bezoldiging en beheerskosten zelfstandige bestuursorganen VWS 2018

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 28-08-2020 t/m heden

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 27 juni 2018, kenmerk 1358163-177565-BPZ, houdende regels voor de bezoldiging en beheerskosten van bestuursorganen volksgezondheid (Regeling bezoldiging en beheerskosten zelfstandige bestuursorganen VWS 2018)

Hoofdstuk 1. Algemeen

Artikel 1. Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

Hoofdstuk 2. Bezoldiging, vergoeding en rechtspositie

Artikel 2. Reikwijdte hoofdstuk 2

Dit hoofdstuk is, voor zover niet anders is bepaald en voor zover niet bij beschikking is afgeweken, van toepassing op de bestuursleden van:

  • a. het College sanering;

  • b. het Zorginstituut;

  • c. de zorgautoriteit;

  • d. het CAK;

  • e. het CIZ;

  • f. de Dopingautoriteit.

Artikel 3. Bezoldiging, vakantie- en eindejaarsuitkering, pensioen

  • 1 De bezoldiging van de voorzitter bedraagt maximaal het salaris van een lid van de topmanagementgroep in groep A zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, met dien verstande dat deze bezoldiging geldt voor een veertigurige werkweek.

  • 2 De bezoldiging van een lid bedraagt maximaal het maximum van salarisschaal 18 zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, met dien verstande dat deze bezoldiging geldt voor een veertigurige werkweek.

  • 3 De bestuursleden hebben recht op een vakantie-uitkering van 8% van de door hen genoten bezoldiging. De vakantie-uitkering wordt eenmaal per jaar betaald over de periode van twaalf maanden, die is aangevangen met de maand juni van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 4 De bestuursleden hebben recht op een eindejaarsuitkering van 8,3% van de door hen genoten genoemde bezoldiging. De eindejaarsuitkering wordt jaarlijks uitbetaald in de maand november en wordt berekend over de periode van twaalf maanden die is aangevangen met de maand december van het voorafgaande kalenderjaar.

  • 5 De bestuursleden worden aangemeld als volwaardig deelnemer bij het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds.

Artikel 4. Reis- en verblijfkosten

  • 1 De bestuursleden hebben ten behoeve van de werkzaamheden voor het bestuursorgaan recht op een vergoeding van reis- en verblijfkosten overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

  • 2 De bestuursleden ontvangen een representatievergoeding overeenkomstig hetgeen daarover is overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

  • 3 De voorzitter kan voor het vervoer tussen zijn standplaats en zijn woonplaats en voor het vervoer ten behoeve van dienstreizen aanspraak maken op dienstvervoer per auto.

  • 4 Een lid kan voor het vervoer tussen de standplaats en de woonplaats en voor het vervoer ten behoeve van dienstreizen aanspraak maken op een jaarkaart openbaar vervoer eerste klasse.

Artikel 5. Verlof

  • 1 De bestuursleden hebben aanspraak op verlof, bestaande uit:

    • a. verlofuren, vastgesteld overeenkomstig artikel 634, van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, en

    • b. verlofuren, gelijk aan het aantal uren dat in het kader van het Individueel Keuze Budget in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren is afgesproken.

  • 2 De aanspraak op verlofuren als bedoeld in het eerste lid, onder a, vervalt na verloop van het kalenderjaar, volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraken zijn ontstaan.

  • 3 De aanspraak op verlofuren als bedoeld in het eerste lid, onder b, vervalt na verloop van vijf kalenderjaren, volgend op het kalenderjaar waarin de aanspraken zijn ontstaan.

Artikel 6. Arbeidsongeschiktheid

In geval van ongeschiktheid tot het verrichten van arbeid wegens ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling zijn de bepalingen over doorbetaling van het maandinkomen bij arbeidsongeschiktheid in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren van overeenkomstige toepasing.

Artikel 7

  • 1 In geval van tussentijds ontslag, anders dan op eigen verzoek en anders dan ten gevolge van eigen schuld of toedoen, hebben de bestuursleden, aanspraak op een aanvulling op de reguliere uitkering krachtens de Werkloosheidswet.

  • 2 De hoogte en duur van deze aanvulling worden vastgesteld overeenkomstig het bepaalde in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren.

Artikel 8. Onpartijdigheid en integriteit

  • 1 De bestuursleden onthouden zich van het openbaren van gedachten of gevoelens, indien daardoor de goede vervulling van hun functie of het goede functioneren van de openbare dienst, voorzover deze in verband staat met hun functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd.

  • 2 Het is de bestuursleden in hun ambt verboden vergoedingen, beloningen, giften of beloften van derden te vorderen, te verzoeken of aan te nemen.

Artikel 9. Speciale bepaling voor College sanering

De artikelen 13 en 14, vierde lid, van de Kaderwet zijn van overeenkomstige toepassing op de bestuursleden van het College sanering.

Artikel 10. Speciale bepaling met betrekking tot de Adviescommissie Pakket en de Adviescommissie Kwaliteit

  • 1 De voorzitter van de commissie, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, die niet tevens lid is van het Zorginstituut Nederland, en de voorzitter van de commissie, genoemd in artikel 59b, eerste lid, van die wet ontvangen een vaste vergoeding per maand, afgeleid van het maximum van salarisschaal 18 zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, vermenigvuldigd met een arbeidsduurfactor van 20,77 procent.

  • 2 De andere leden van de commissie, bedoeld in artikel 59a, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet, die niet tevens lid zijn van het Zorginstituut Nederland, en de andere leden van de commissie, genoemd in artikel 59b, eerste lid, van die wet, ontvangen een vaste vergoeding per maand, afgeleid van het maximum van salarisschaal 17 zoals overeengekomen in de laatstelijk afgesloten collectieve arbeidsovereenkomst voor rijksambtenaren, vermenigvuldigd met een arbeidsduurfactor van 6,92 procent.

Hoofdstuk 3. Beheerskosten en jaarstukken

Artikel 11. Reikwijdte hoofdstuk 3

Dit hoofdstuk is, voor zover niet anders is bepaald, van toepassing op:

  • a. het College sanering;

  • b. het Zorginstituut;

  • c. de zorgautoriteit;

  • d. het CAK;

  • e. het CIZ;

  • f. de Dopingautoriteit.

Artikel 12. Budget

  • 1 Het budget wordt vastgesteld op grond van de ingediende begroting, waarbij de begroting is gebaseerd op het prijspeil van het lopende jaar en het door de Minister aan het bestuursorgaan bekend gemaakte financiële kader.

  • 2 In de loop van het begrotingsjaar kan besloten worden tot verhoging of verlaging van het budget op grond van gestegen of gedaalde kosten.

  • 3 Indien de begroting hoger is dan het bekend gemaakte financiële kader, doet het bestuursorgaan een voorstel aan de Minister hoe dit verschil gedekt kan worden.

Artikel 13. Bevoorschotting budget

De Minister houdt bij de bevoorschotting van het budget een zodanige frequentie en hoogte aan dat deze in voldoende mate aansluit op de in het vijfde lid van artikel 15 bedoelde liquiditeitsbehoefte van het bestuursorgaan.

Artikel 14. Inrichting werkprogramma

Het werkprogramma en het meerjarenplan bevatten een duidelijke beschrijving van de voorgenomen organisatorische, bedrijfsmatige en inhoudelijke doelen. Alsmede bevat het werkprogramma een meerjarenbegroting. De doelen worden zoveel mogelijk meetbaar geformuleerd. In het werkprogramma wordt een duidelijke koppeling gemaakt tussen deze doelen en de benodigde (financiële) middelen. In het werkprogramma is ook een risicoparagraaf opgenomen. Het werkprogramma gaat in op de aandachtspunten zoals die door de Minister worden aangegeven.

Artikel 15. Inrichting begroting

  • 1 In de begroting en de meerjarenraming die onderdeel uitmaken van het werkprogramma worden de volgende kostensoorten en baten onderscheiden:

    • a. personele kosten;

    • b. huisvestingskosten;

    • c. automatiseringskosten;

    • d. bureaukosten;

    • e. overige kosten;

    • f. baten.

    Indien van toepassing en door de eigenaar verzocht, worden ook de verwachte kosten van programma’s en projecten opgenomen en toegelicht.

  • 2 De in het eerste lid genoemde groepen van kostensoorten en baten worden in de begroting zodanig uitgesplitst dat een goed beeld ontstaat van de samenstelling daarvan.

  • 3 In de begroting wordt het vermoedelijk beloop in het lopende jaar opgenomen.

  • 4 De meerjarenraming geeft inzicht in de verwachte financiële gevolgen voor de komende vijf jaar van hetgeen ten grondslag ligt aan de bedragen die zijn opgenomen in de begroting. Deze worden voorzien van een korte toelichting.

  • 5 De begroting bevat een raming van de maandelijkse liquiditeitsbehoefte voor het desbetreffende begrotingsjaar.

Artikel 16. Inrichting toelichting bij de begroting

De begroting gaat vergezeld van een toelichting waarin:

  • a. wordt ingegaan op de voorgenomen doelen en bijbehorende werkzaamheden die leiden tot een wijziging van de hoogte van de beheerskosten ten opzichte van het voorafgaande jaar;

  • b. per begrotingspost, voor zover mogelijk, een cijfermatige specificatie en onderbouwing wordt gegeven, waarbij kosten van afschrijvingen, rentelasten en dotaties aan voorzieningen worden toegelicht;

  • c. de gevolgen voor de beheerskosten worden aangegeven ten aanzien van de doelen en werkzaamheden die vervallen ten opzichte van het voorafgaande jaar;

  • d. nieuwe dan wel gewijzigde werkzaamheden worden toegelicht op de inzet van financiële middelen en personele inzet;

  • e. de investeringsplannen voor het begrotingsjaar en de vier daaropvolgende jaren worden vermeld, waarbij per investering het afschrijvingsbedrag, de afschrijvingsmethode en de afschrijvingstermijn worden aangegeven;

  • f. de gronden worden vermeld waarop de meerjarenraming is gebaseerd, waaronder een meerjarig overzicht van de geraamde ontwikkeling van de personeelsformatie, welke zoveel mogelijk is uitgesplitst naar de doelen, bedoeld in artikel 14;

  • g. substantiële schommelingen in de meerjarenraming worden toegelicht.

Artikel 17. Inrichting jaarverslag en jaarrekening

  • 1 De inrichting van het jaarverslag sluit aan bij de inrichting van het werkprogramma. In het jaarverslag wordt zodoende aangegeven in hoeverre doelen gerealiseerd zijn en risico’s beheerst.

  • 2 Het jaarverslag bevat een bedrijfsvoeringsparagraaf, waarin wordt gerapporteerd over de rechtmatigheid alsook de uitkomsten van de begrotingsuitvoering.

  • 3 De jaarrekening bestaat uit de balans en de exploitatierekening, alsmede uit de toelichting op beide.

  • 4 De inrichting van de exploitatierekening sluit aan bij de inrichting van de begroting.

  • 5 Indien in de jaarrekening een begrote groep van kostensoorten of baten is over- of onderschreden, wordt dit per groep van kostensoorten of baten nader toegelicht.

  • 6 Onverminderd het bepaalde in artikel 14 van de Kaderwet wordt in de toelichting op de jaarrekening de bezoldiging van iedere individuele bestuurder opgenomen.

  • 8 De accountantscontrole geschiedt met inachtneming van een door de Minister vastgesteld protocol dat geacht wordt deel uit te maken van deze regeling.

Artikel 18. Egalisatiereserve

  • 2 Het totaal van de egalisatiereserve en de verplichte reserve bedraagt aan het einde van het begrotingsjaar niet minder dan nul.

  • 3 Het onverdeeld resultaat wordt, na vaststelling van de jaarrekening, in zijn geheel toegevoegd aan de egalisatiereserve. Indien en voor zover dit leidt tot overschrijding van het in het eerste lid gestelde maximum dan wordt het meerdere teruggevorderd.

  • 4 Dotatie en onttrekking aan en vrijval van reserves en voorzieningen worden afzonderlijk vermeld en toegelicht in de jaarrekening.

  • 5 Artikel 33 van de Kaderwet is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de egalisatiereserve van het College sanering.

Artikel 19. Toestemming verrichten van handelingen

Het CAK, het CIZ, de Dopingautoriteit, het Zorginstituut en de zorgautoriteit behoeven voorafgaande toestemming van de Minister voor het verrichten van handelingen als bedoeld in artikel 32, onderdelen a en d tot en met g, van de Kaderwet.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 20. Intrekkings- en overgangsbepaling

  • 4 De accountantscontrole bij het CAK geschiedt, in aanvulling op het achtste lid van artikel 17, met inachtneming van een specifiek voor het CAK door de Minister en de zorgautoriteit vastgesteld Protocol Accountantsonderzoek Bestuurlijke Verantwoording CAK.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling bezoldiging en beheerskosten zelfstandige bestuursorganen VWS 2018.

Artikel 22. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op 1 september 2018.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

H.M. de Jonge

Naar boven