Wijzigingswet titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek (vakantie en ouderschapsverlof)

Geraadpleegd op 18-04-2024.
Geldend van 01-02-2001 t/m heden

Wet van 30 november 2000 tot wijziging van titel 7.10 (arbeidsovereenkomst) van het Burgerlijk Wetboek met betrekking tot vakantie en ouderschapsverlof

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is gedeeltelijke afwijking bij schriftelijke overeenkomst van de regeling van de vakantie-aanspraken die het wettelijk minimum te boven gaan mogelijk te maken alsmede de aanspraak op ouderschapsverlof te verdubbelen indien de werknemer door geboorte of erkenning dan wel in verband met adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de zorg voor meerdere kinderen krijgt en dat in verband hiermee het Burgerlijk Wetboek dient te worden gewijzigd,

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL II

Indien op het tijdstip van inwerkingtreding van deze wet bij collectieve arbeidsovereenkomst of bij regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan een aanspraak op vakantie is overeengekomen die het in artikel 634 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde minimum te boven gaat, kan gedurende drie jaar na dat tijdstip, in afwijking van de artikelen 635, lid 5, 638, lid 7, en 640, lid 2, voorzover die aanspraak dat minimum te boven gaat, slechts bij die overeenkomst of regeling van artikel 635, leden 1 tot en met 5, de in artikel 638, lid 2 genoemde termijn en artikel 640, lid 1, worden afgeweken.

ARTIKEL IIA

Indien de werknemer met ingang van hetzelfde tijdstip tot meer dan één kind in familierechtelijke betrekking komt te staan of met het oog op adoptie met ingang van hetzelfde tijdstip de verzorging en opvoeding van meer dan één kind op zich heeft genomen, en een of meer van deze kinderen de leeftijd van 8 jaren hebben bereikt dan wel zullen bereiken op een tijdstip gelegen tussen 1 januari 2000 en de datum waarop twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze wet zijn verstreken, bestaat in afwijking van artikel 644 lid 3 van titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek, gedurende twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze wet recht op verlof ten aanzien van die kinderen.

ARTIKEL V

Artikel 644 lid 1, tweede volzin, en lid 2, tweede volzin, van Titel 7.10 van het Burgerlijk Wetboek is mede van toepassing op de werknemer die vóór het tijdstip van het in werking treden van deze wet verlof heeft genoten, mits aan de in artikel 644, leden 1 tot en met 3 terzake van het recht op verlof gestelde voorwaarden wordt voldaan.

ARTIKEL VI

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 november 2000

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de negentiende december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Naar boven