De ondertekenende overeenkomstsluitende lidstaten bij de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht,
Overwegende dat het Eengemaakt Octrooigerecht is opgericht bij de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht d.d. 19 februari 2013 als internationale organisatie met rechtspersoonlijkheid in
elke overeenkomstsluitende lidstaat;
In herinnering roepend dat de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht in artikel 37, eerste lid, bepaalt dat de overeenkomstsluitende lidstaten, waar de centrale divisie van het
Gerecht van Eerste Aanleg, een van zijn afdelingen, een lokale of regionale divisie
van het Gerecht van Eerste Aanleg of het Hof van Beroep van het Eengemaakt Octrooigerecht
gevestigd is, faciliteiten alsmede gedurende de eerste zeven jaar administratief ondersteunend
personeel verstrekken;
In herinnering roepend dat het statuut van het Eengemaakt Octrooigerecht in artikel 8 bepaalt dat het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese
Unie van toepassing is op de rechters van het Eengemaakt Octrooigerecht;
In herinnering roepend dat artikel 8, vierde lid, van het statuut van het Eengemaakt Octrooigerecht van toepassing is op zowel de voorrechten als de immuniteiten van de rechters van
het Eengemaakt Octrooigerecht en dat de toepassing van het Protocol betreffende de
voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie op de rechters van het Eengemaakt
Octrooigerecht voorzien is vanwege het intrinsieke verband van het laatste met het
Europees octrooi met eenheidswerking en geen precedent kan scheppen voor de toepassing
van dat protocol op andere internationale organisaties met betrekking tot het vestigingsbeleid
van de overeenkomstsluitende lidstaten;
In herinnering roepend dat het Bestuurscomité bevoegd is regelingen voor interne belastingheffing
en sociale zekerheid in te stellen uit hoofde van de administratieve bevoegdheden
die hem zijn verleend bij de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht;
In herinnering roepend dat de Overeenkomst betreffende een eengemaakt octrooigerecht in artikel 4 bepaalt dat het Eengemaakt Octrooigerecht de ruimste handelingsbevoegdheid bezit
die uit hoofde van het nationale recht van die staat verleend wordt aan rechtspersonen;
Erkennend dat het Eengemaakt Octrooigerecht gebruik moet kunnen maken van de voorrechten
en immuniteiten die nodig zijn voor de uitvoering van zijn taken;
Overwegend dat een gezamenlijke benadering van kwesties rond voorrechten en immuniteiten
essentieel is gelet op de behoeften van het Eengemaakt Octrooigerecht en die van de
overeenkomstsluitende lidstaten;
Erkennend dat aanvullende bilaterale zetelverdragen kunnen worden gesloten tussen
het Eengemaakt Octrooigerecht en de overeenkomstsluitende lidstaten waar de centrale
divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg, een van zijn afdelingen, een lokale of
regionale divisie van het Gerecht van Eerste Aanleg of het Hof van Beroep van het
Eengemaakt Octrooigerecht gevestigd is.