Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg, en Zijne Majesteit
de Koning der Belgen, het nuttig geoordeeld hebbende de bepalingen van art. 6 van
het tractaat van 12 Mei 1863, regelende de wateraftappingen van de Maas, door andere
te vervangen, meer overeenkomstig de belangen van Belgie en van de Nederlanden, hebben
te dien einde tot Hunne gevolgmagtigden benoemd, te weten:
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg,
den heer JAN WILLEM VAN LANSBERGE, ridder der orde van den Nederlandschen Leeuw, officier
der Leopoldsorde, grootkruis der orde van Frans Joseph, enz., enz., enz., Hoogstdeszelfs
Buitengewoon Gezant en Gevolmagtigd Minister bij Zijne Majesteit den Koning der Belgen;
Zijn Majesteit de Koning der Belgen,
den heer WILLEM B. F. C. graaf VAN ASPREMONT LYNDEN, officier der Leopoldsorde, kommandeur
van den Ernestinischen tak van het Huis van Saksen, grootkruis der orden van den Witten
Adelaar, van Karel III, van den Verlosser van Griekenland, ridder 1ste klasse der
orde van Medjidié, lid van den Senaat, Hoogstdeszelfs Minister van Buitenlandsche
Zaken;