Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende [...] van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen, Op de Eems, 24-10-2014

Geraadpleegd op 19-04-2024.
Geldend van 01-07-2018 t/m heden

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen

Authentiek : NL

Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

de Bondsrepubliek Duitsland,

Bevestigend dat de vriendschappelijke relaties tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland zijn gebaseerd op de beginselen van goed nabuurschap en bilaterale samenwerking;

Verwijzend naar het Verdrag van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding en naar de Aanvullende Overeenkomst van 14 mei 1962 bij dat Verdrag;

Verwijzend naar het Verdrag van 1 december 1964 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de zijdelingse begrenzing van het continentale plat in de nabijheid van de kust;

Verwijzend naar de Overeenkomst van 9 december 1980 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland inzake de gemeenschappelijke informatie en begeleiding van de scheepvaart in de Eemsmonding door middel van walradar- en hoogfrequent-radio-installaties;

Verwijzend naar de Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding en naar de Overeenkomst van 5 april 2001 tot wijziging en aanvulling van die Overeenkomst;

Verwijzend naar het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee van 10 december 1982, waarbij het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland beide partij zijn;

Overwegende dat dit Verdrag inzake het recht van de zee heeft geleid tot een zeewaartse verbreding van de territoriale zee, welke verbreding door respectievelijk het Koninkrijk der Nederlanden op 9 januari 1985, en door de Bondsrepubliek Duitsland op 16 november 1994 is opgenomen in hun nationale wetgeving;

Gelet op de wens in het licht van het geïntensiveerde scheepvaartverkeer van en naar de havens van beide Staten aan de Eems nadere afspraken te maken over de begeleiding van het scheepvaartverkeer en het beheer van het Vaarwater;

Zijn het volgende overeengekomen:

HOOFDSTUK I. ALGEMEEN DEEL

Artikel 1. Doelstellingen

  • 1 De Verdragsluitende Partijen beogen, in het besef van hun gemeenschappelijk belang en met inachtneming van de bijzondere belangen van de andere Verdragsluitende Partij, duidelijkheid te scheppen over de verdeling van bevoegdheden, rechten en verantwoordelijkheden tussen de Verdragsluitende Partijen voor bepaalde activiteiten, en voorwaarden te scheppen voor gelijkwaardige en efficiënte toegang tot de havens van beide Verdragsluitende Partijen, en de samenwerking te verzekeren met betrekking tot het scheepvaartverkeer in het door dit Verdrag bestreken gebied.

  • 2 De Verdragsluitende Partijen zullen in de territoriale zee in het besef van hun gemeenschappelijke belangen en met inachtneming van de bijzondere belangen van de andere Verdragsluitende Partij overeenkomstig de hiernavolgende artikelen in de geest van goed nabuurschap samenwerken.

  • 3 De Verdragsluitende Partijen streven naar het waarborgen van de bevaarbaarheid van het Vaarwater en de onbelemmerde toegang vanuit zee tot de aanvaarroutes van en naar de langs de Eems gelegen Duitse en Nederlandse havens.

Artikel 2. Definities

In dit Verdrag betekent:

  • Eems-Dollardverdrag” het Verdrag van 8 april 1960 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland tot regeling van de samenwerking in de Eemsmonding;

  • „Eemsmonding” het gebied zoals bepaald in artikel 7 van het Eems-Dollardverdrag in verbinding met paragraaf 1 van Bijlage B bij dit Verdrag;

  • „Territoriale zee” de territoriale zee zoals bedoeld in artikel 2 van het VN-zeerechtverdrag van 10 december 1982;

  • „Lijn” de lijn als bepaald in artikel 6;

  • „Noodsituaties voor het scheepvaartverkeer” scheepvaartongevallen, kritieke situaties en andere situaties met onmiddellijke dreiging voor schip, bemanning of milieu;

  • „Vaarwater” het vaarwater binnen de betonning overeenkomstig artikel 10;

  • „Tonnen” de drijvende vaarwegmarkering;

  • „Verbeterwerken” het ten behoeve van de scheepvaart door baggeren, verbreden of verdiepen van het profiel van de bodem van het Vaarwater, zoals bedoeld in artikel 13;

  • „Onderhoudswerken” het ten behoeve van de scheepvaart baggeren van de bodem van het Vaarwater tot instandhouding van het geldende profiel, zoals bedoeld in artikel 13;

  • „Commissie” de Westereems Commissie als beschreven in artikel 19.

Artikel 3. Geografische reikwijdte

De bepalingen van dit Verdrag zijn van toepassing in de territoriale zee tot twaalf mijl uit de kust in het gebied ten noorden van de Eemsmonding.

Artikel 4. Sans préjudice

De bepalingen van dit Verdrag zijn niet van invloed op het vraagstuk van het verloop van de staatsgrens in de territoriale zee tussen 3 en 12 mijl uit de kust. De bepalingen van dit Verdrag zijn evenmin van invloed op het vraagstuk van het verloop van de staatsgrens in de Eemsmonding. Iedere Verdragsluitende Partij behoudt zich in dit opzicht haar rechtsstandpunt voor.

HOOFDSTUK II. VERDELING VAN TOEPASSELIJK RECHT MET BETREKKING TOT BEPAALDE ONDERWERPEN

Artikel 5. Materiële reikwijdte

Met betrekking tot

is ten westen van de lijn als bepaald in artikel 6 uitsluitend het recht van het Koninkrijk der Nederlanden van toepassing en ten oosten van de lijn uitsluitend het recht van de Bondsrepubliek Duitsland.

Artikel 6. Lijn

  • 2 Deze lijn wordt gevormd door een geodetische lijn die de in geografische coördinaten uitgedrukte punten c” en E1 verbindt:

     

    Breedte (Noord)

    Lengte (Oost)

    Punt c”

    53° 36’ 15,4”

    6° 24’ 45,4”

    Punt E1

    53° 45’ 0,3”

    6° 19’ 53,4”

    De ligging van de in dit artikel genoemde punten is bepaald in lengte en breedte volgens het World Geodetic System 1984 (WGS84).

HOOFDSTUK III. VERKEER OVER ZEE

Artikel 7. Verkeersmanagement

  • 1 De Verdragsluitende Partijen vestigen een gezamenlijk verkeersmanagementsysteem voor het scheepvaartverkeer in het Vaarwater van en naar de havens van beide Verdragsluitende Partijen aan de Eems.

  • 2 Daartoe richten zij een gezamenlijke verkeerscentrale op die onder Duits recht valt. De werkzaamheden in deze verkeerscentrale worden uitgevoerd door de Bondsrepubliek Duitsland, op basis van verkeersregels zoals ontwikkeld en vastgesteld door de Commissie als ingesteld in artikel 19. De gezamenlijke verkeerscentrale is bevoegd bindende aanwijzingen aan het scheepvaartverkeer te geven.

  • 3 De Verdragsluitende Partijen dragen elk de helft van de kosten voor de operationele werkzaamheden van de verkeerscentrale.

  • 4 De verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor beslissingen van de verkeerscentrale draagt de Bondsrepubliek Duitsland, overeenkomstig het Duitse recht. Met betrekking tot schadevergoeding als gevolg van handelingen van de verkeerscentrale die berusten op de juiste toepassing van de gezamenlijke verkeersregels, bestaat tussen de Verdragsluitende Partijen een regresrecht naar gelijke delen.

  • 5 Schepen zullen op basis van volgorde van aankomst worden afgehandeld. Er moet voor worden gezorgd dat diepstekende schepen telkens gebruik kunnen maken van het eerstvolgende hoogtij. De Commissie zal criteria opstellen voor gevallen waarin van deze regels kan worden afgeweken.

  • 6 De Commissie zal het gezamenlijke verkeersmanagementsysteem voor scheepvaartverkeer, en de uitvoering daarvan jaarlijks evalueren. Voorzover daartoe actuele behoefte bestaat kan de Commissie daarnaast op ad hoc basis overleggen over het gezamenlijke verkeersmanagementsysteem.

Artikel 8. Noodsituaties voor het scheepvaartverkeer in het Vaarwater

  • 1 De Verkeerscentrale meldt noodsituaties onmiddellijk aan de door de Verdragsluitende Partijen aangewezen bevoegde instantie. Van daaruit vinden de verdere beoordeling, het overleg over de te treffen maatregelen en de verdere uitwisseling van informatie plaats.

  • 2 Ondanks de eerste aanpak door de Verkeerscentrale ten behoeve van de veiligheid en het vlotte verloop van het scheepvaartverkeer geldt voor alle verdergaande maatregelen als reactie op noodsituaties, voorzover de Verdragsluitende Partijen niets anders overeenkomen, het volgende:

    • 1. betreft het Duitse vaartuigen, dan worden deze door de Bondsrepubliek Duitsland genomen;

    • 2. betreft het Nederlandse vaartuigen, dan worden deze door het Koninkrijk der Nederlanden genomen;

    • 3. betreft het vaartuigen van derde staten, dan ligt de bevoegdheid bij de Verdragsluitende Partij van de eerste haven van bestemming indien zij van zee komen, of bij de Verdragsluitende Partij van de haven die zij het laatst hebben aangedaan indien zij naar zee varen; en

    • 4. betreft het vaartuigen die niet onder de nummers 1 tot en met 3 vallen, plegen de bevoegde autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen in individuele gevallen overleg.

  • 3 De aansprakelijkheid voor schade die is veroorzaakt door maatregelen bedoeld in het tweede lid, wordt beoordeeld naar het recht van de Verdragsluitende Partij die de maatregel heeft getroffen.

Artikel 9. Beloodsing

  • 1 De beloodsing op de van de volle zee komende of naar de volle zee varende schepen wordt behartigd:

    • door de Bondsrepubliek Duitsland indien de schepen als eerste haven een Duitse haven aanlopen of als laatste haven een Duitse haven verlaten; en

    • door het Koninkrijk der Nederland indien de schepen als eerste haven een Nederlandse haven aanlopen of als laatste haven een Nederlandse haven verlaten.

  • 2 Voor de beloodsing op schepen die tussen Duitse en Nederlandse havens varen zijn de door een van beide Verdragsluitende Partijen erkende loodsen bevoegd.

  • 3 Op de aansprakelijkheid voor schade die door loodsen is veroorzaakt is het recht van de Verdragsluitende Partij die de handelende loods heeft erkend van toepassing.

Artikel 10. Het Vaarwater

  • 1 De ligging van het Vaarwater in het Verdragsgebied wordt bepaald door de locatie van de betonning op de datum van de inwerkingtreding van dit Verdrag.

  • 2 Wijziging in de locatie van de betonning, en daarmee in de ligging van het Vaarwater, wordt door de Commissie vastgesteld en dient door de Verdragsluitende Partijen bevestigd te worden.

  • 3 De Verdragsluitende Partijen zullen wijzigingen in de ligging van het Vaarwater in hun officiële publicaties bekendmaken.

  • 4 Bij geringe natuurlijke veranderingen in het verloop van het Vaarwater kunnen afzonderlijke tonposities zonder de in de leden 2 en 3 beschreven procedure worden aangepast. De Commissie legt de definitie van geringe natuurlijke veranderingen ter instemming aan de Verdragsluitende Partijen voor.

Artikel 11. Peilingen

Iedere Verdragsluitende Partij kan ten behoeve van de verkeersveiligheid in het Vaarwater opmetingen, peilingen en hydrologisch onderzoek uitvoeren.

Artikel 12. Betonning

De Bondsrepubliek Duitsland is ook in de toekomst verantwoordelijk voor het plaatsen, verzorgen en onderhouden van de tonnen in het Vaarwater en draagt de daaraan gerelateerde kosten.

Artikel 13. Werken aan het Vaarwater

  • 1 Elk van de Verdragsluitende Partijen is bevoegd verbeterwerken uit te voeren aan het Vaarwater en belemmeringen voor de scheepvaart inclusief wrakken in het Vaarwater te verwijderen en verstrekt te dien einde de vereiste vergunningen. Deze werkzaamheden zullen worden uitgevoerd door en komen ten laste van de initiërende Verdragsluitende Partij, tenzij anders wordt overeengekomen. Op de werken overeenkomstig de eerste zin is het nationale recht van de uitvoerende Verdragsluitende Partij van toepassing.

  • 2 Onderhoudswerken tot instandhouding van het profiel van het Vaarwater in de toestand zoals op de dag van inwerkingtreding van dit Verdrag zullen worden uitgevoerd en komen ten laste van de Bondsrepubliek Duitsland. Onderhoudswerken die het gevolg zijn van huidige of toekomstige verbeterwerken zullen worden uitgevoerd door, en komen ten laste van de initiërende Verdragsluitende Partij tenzij anders wordt overeengekomen.

Artikel 14. Mededelingsplicht

Indien een van beide Verdragsluitende Partijen van plan is nieuwe werkzaamheden of maatregelen ter verbetering of voor het onderhoud van het Vaarwater uit te voeren of de uitvoering ervan toe te laten, doet zij daarvan zo spoedig mogelijk voor het begin van de uitvoering mededeling aan de Commissie.

Artikel 15. Bezwaren

Iedere Verdragsluitende Partij kan binnen een redelijke termijn bij de Commissie bezwaar maken tegen voorgenomen of reeds begonnen werkzaamheden of maatregelen, of tegen het achterwege laten daarvan, op het gebied van de verbetering en het onderhoud, het lichten van wrakken, de verkeersveiligheidspeilingen en de betonning; deze bezwaren moeten worden gemotiveerd met een te verwachten of reeds ontstane schending van de in dit Verdrag aangegane verplichtingen.

Artikel 16. Claims

  • 1 Ook na de beëindiging van werkzaamheden en maatregelen kan de door nadelige gevolgen getroffen Verdragsluitende Partij de aanleg en het onderhoud van voorzieningen ter voorkoming van schade of een schadevergoeding eisen, indien de nadelige gevolgen niet of niet in hun volle omvang konden worden voorzien.

  • 2 Claims als bedoeld in lid 1 vervallen indien zij niet binnen dertig jaar na beëindiging van dat deel der werkzaamheden en maatregelen waardoor de nadelige gevolgen zijn veroorzaakt, worden geldend gemaakt.

Artikel 17. Opschorting van voorgenomen werkzaamheden of maatregelen na bezwaren

  • 1 Iedere Verdragsluitende Partij is verplicht de uitvoering van voorgenomen werkzaamheden of maatregelen waartegen de andere Verdragsluitende Partij bezwaren heeft ingediend, op te schorten tot de Regeringen van de Verdragsluitende Partijen een aanbeveling van de Commissie als bedoeld in artikel 21, lid 1, hebben aanvaard of de Verdragsluitende Partijen hun overleg als bedoeld in artikel 21, lid 2, hebben beëindigd, tenzij de andere Verdragsluitende Partij instemt met een andere regeling. Het afleggen van de verklaring tussen de Verdragsluitende Partijen als bedoeld in artikel 21, lid 3, wordt gelijkgesteld met de beëindiging van het overleg.

  • 2 Lid 1 is niet van toepassing indien een Verdragsluitende Partij de uitvoering van de gewraakte werkzaamheden of maatregelen niet zonder haar belangen ernstig in gevaar te brengen kan uitstellen. Indien in die gevallen de andere Verdragsluitende Partij schade wordt toegebracht, blijft haar aanspraak op schadevergoeding en op het voorkomen van verdere schade onverminderd bestaan.

Artikel 18. Mededelingsplicht betreffende andere activiteiten

De mededelingsplicht zoals bedoeld in artikel 14 geldt overeenkomstig voor alle overige werkzaamheden of maatregelen evenals de economische exploitaties volgens hoofdstuk II van het onderhavige Verdrag voor zover deze tot belemmeringen in het Vaarwater kunnen leiden. De artikelen 15, 16 en 17 zijn hierop niet van toepassing.

HOOFDSTUK IV. INSTELLING VAN DE COMMISSIE

Artikel 19. De Westereems Commissie

  • 1 De Verdragsluitende Partijen stellen een Permanente Commissie voor de scheepvaart in het Vaarwater in.

  • 2 Iedere Regering benoemt drie deskundigen als Commissarissen, van wie er tenminste één vertrouwd dient te zijn met de plaatselijke omstandigheden. De eerste Commissarissen worden binnen drie maanden na de inwerkingtreding van dit Verdrag benoemd. De Regeringen kunnen plaatsvervangers van de Commissarissen benoemen.

  • 3 De Commissie komt tenminste eenmaal per jaar bijeen, en voorts wanneer zij dit zelf nodig oordeelt of op verzoek van een van beide Regeringen. Andere deskundigen kunnen tot de zittingen van de Commissie worden uitgenodigd. De Commissie besluit met eenparigheid van stemmen. De Commissie kan haar eigen reglement van orde vaststellen.

  • 4 Indien noodzakelijk overlegt de Commissie met de Eemscommissie als bedoeld in Hoofdstuk 8 van het Eems-Dollardverdrag over de vraagstukken verband houdend met het werk en de bevoegdheden van beide Commissies.

Artikel 20. Taken van de Commissie

De taken van de Commissie zijn:

  • a. besluitvorming over het verloop van het Vaarwater als bedoeld in artikel 10;

  • b. het definiëren van geringe natuurlijke veranderingen en het voorleggen daarvan aan de Verdragsluitende Partijen; en na instemming van de Verdragsluitende Partijen toepassing van deze criteria zoals bedoeld in artikel 10, lid 4;

  • c. het ontwikkelen en vaststellen van verkeersregels die gelden in het Vaarwater;

  • d. het ontwikkelen en vaststellen van criteria voor het afwijken van de regels voor afhandeling van schepen door het verkeerscentrum;

  • e. regelmatige evaluatie van deze regels en criteria;

  • f. het jaarlijks evalueren van het functioneren van de verkeerscentrale en het gezamenlijke verkeersmanagementsysteem, ingesteld op grond van artikel 7;

  • g. indien noodzakelijk ad hoc overleg over het gezamenlijke verkeersmanagementsysteem;

  • h. het kennisnemen van en uitwisselen van informatie over planning en uitvoering van alle nieuwe werkzaamheden of maatregelen ter verbetering en onderhoud van het Vaarwater;

  • i. het kennisnemen van en uitwisselen van informatie over de krachtens artikel 11 voorgenomen en uitgevoerde peilingen;

  • j. overleg over kwesties op het gebied van werkzaamheden en maatregelen ter verbetering en onderhoud van het Vaarwater, het lichten van wrakken, betonning, opmetingen, peilingen en hydrologische onderzoeken, voorzover een Verdragsluitende Partij uitwerkingen vreest voor de onbelemmerde toegang tot en naar Duitse en Nederlandse havens, evenals over het gezamenlijke verkeersmanagement;

  • k. inspecties van het Vaarwater en de betonning; en het uitbrengen van verslag over de resultaten van deze inspecties aan de Regeringen;

  • l. het voorleggen van aanbevelingen aan de Regeringen;

  • m. onderzoek van de uit hoofde van artikel 15 ingediende bezwaren en de uit hoofde van artikel 16 ingediende claims.

Artikel 21. Bezwaarprocedures

  • 1 In de gevallen bedoeld onder letter m van artikel 20 zal de Commissie er naar streven aan de Regeringen van de Verdragsluitende Partijen aanbevelingen voor te leggen.

  • 2 Indien in de Commissie in de gevallen bedoeld in lid 1 geen overeenstemming wordt bereikt over een aanbeveling, of indien een Verdragsluitende Partij de andere meedeelt dat het overleg naar haar mening een stadium heeft bereikt waarin van een voortzetting geen resultaat kan worden verwacht, zullen de Verdragsluitende Partijen er naar streven tot overeenstemming te komen.

  • 3 Indien dit niet lukt of indien de Verdragsluitende Partijen ondanks een aanbeveling van de Commissie niet tot overeenstemming kunnen komen, geldt het overleg op grond van de verklaring van een van beide Verdragsluitende Partijen als beëindigd.

Artikel 22. Scheepvaartreglement Eemsmonding

De in Bijlage A van de Overeenkomst van 22 december 1986 tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van de Bondsrepubliek Duitsland inzake een scheepvaartreglement voor de Eemsmonding, gewijzigd en aangevuld door de Overeenkomst van 5 april 2001, opgenomen verkeersvoorschriften („Scheepvaartreglement Eemsmonding”) zijn van overeenkomstige toepassing in het Vaarwater.

HOOFDSTUK V. GESCHILLENBESLECHTING

Artikel 23. Consulatie

Geschillen tussen de Verdragsluitende Partijen betreffende de uitleg of toepassing van dit Verdrag, alsmede hun rechten en plichten op grond van dit Verdrag, worden voor zover mogelijk door onderhandelingen tussen de Regeringen van beide Verdragsluitende Partijen beslecht.

Artikel 24. Arbitrage

  • 1 Elk geschil over de uitleg en toepassing van dit Verdrag wordt op verzoek van een van de Verdragsluitende Partijen ter beslechting voorgelegd aan een scheidsgerecht op grond van het Facultatieve Reglement voor Arbitrage van Geschillen tussen twee Staten van het Permanente Hof van Arbitrage.

  • 2 Het scheidsgerecht wordt per geval in het leven geroepen doordat iedere Verdragsluitende Partij een lid benoemt en beide leden tezamen overeenstemming bereiken over een onderdaan van een derde Staat als voorzitter die door de Regeringen van de Verdragsluitende Partijen wordt benoemd. De leden dienen binnen twee maanden en de voorzitter dient binnen drie maanden benoemd te worden, nadat de ene Verdragsluitende Partij de andere heeft mede gedeeld dat hij het geschil wenst voor te leggen aan een scheidsgerecht.

  • 3 Indien de in het tweede lid genoemde termijnen niet in acht worden genomen, kan bij gebrek aan een andere wijze van overeenstemming elke Verdragsluitende Partij de President van het Internationaal Gerechtshof te Den Haag verzoeken de nodige benoemingen te verrichten. Indien de President onderdaan van een van de Verdragsluitende Partijen is of indien hij om andere redenen verhinderd is, verricht zijn vervanger de benoemingen. Indien ook de vervanger onderdaan van een van beide Verdragsluitende Partijen is of eveneens verhinderd is, verricht diens vervanger de benoemingen.

  • 4 Het scheidsgerecht beslist met meerderheid van stemmen op grond van dit Verdrag en het volkenrecht. Zijn beslissingen zijn bindend en dienen door de Verdragsluitende Partijen geëerbiedigd te worden. Elke Verdragsluitende Partij draagt de kosten van de door hem benoemde scheidsman alsmede van zijn vertegenwoordiging in de procedure voor het scheidsgerecht; de kosten van de voorzitter alsmede de overige kosten worden door de Verdragsluitende Partijen gelijkelijk gedragen. Voor het overige stelt het scheidsgerecht na overleg met de Verdragsluitende Partijen en met inachtneming van procedurele beginselen die internationaal aanvaard zijn, zijn eigen procedureregels vast.

HOOFDSTUK VI. SLOTBEPALINGEN

Artikel 25. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag dient bekrachtigd te worden. De akten van bekrachtiging worden zo spoedig mogelijk uitgewisseld.

  • 2 Dit Verdrag treedt op de eerste dag van de tweede maand na uitwisseling van de akten van bekrachtiging in werking.

  • 3 Voorafgaand aan zijn inwerkingtreding, wordt dit Verdrag met ingang van de datum van ondertekening voorlopig toegepast met in achtneming van het respectieve nationale recht van de Verdragsluitende Partijen.

Artikel 26. Registratie

Dit Verdrag wordt overeenkomstig artikel 102 van het Handvest van de Verenigde Naties onmiddellijk na de inwerkingtreding door de Bondsrepubliek Duitsland geregistreerd bij het Secretariaat van de Verenigde Naties.

TEN BLIJKE WAARVAN de gevolmachtigden dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN op de Eems, op 24 oktober 2014, in tweevoud, in de Nederlandse en de Duitse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

A.G. KOENDERS

Voor de Bondsrepubliek Duitsland,

F.W. STEINMEIER

Gemeenschappelijke Verklaring bij het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen

Reeds vóór de inwerkingtreding van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen zal de Verdragsluitende Partij, die ingevolge de toedeling van bevoegdheden in het Verdrag op grond van artikel 5 letter b van het Verdrag niet bevoegd zal zijn, geen aanspraak maken op middelen ten behoeve van natuurcompensatie, financiële compensatie of overige uit vergunningen voortvloeiende financiële bijdragen die in door haar reeds verstrekte vergunningen zijn vastgesteld. Deze bepaling laat leges voor vergunningen vallend onder deze verklaring onverlet.

De na de inwerkingtreding van het Verdrag bevoegde Verdragsluitende Partij is verantwoordelijk voor de naleving van het Europese recht omtrent de bescherming van natuur en milieu.

Ondertekend op de Eems, op 24 oktober 2014.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

A.G. KOENDERS

Voor de Bondsrepubliek Duitsland,

F.W. STEINMEIER

Nr. I

AUSWÄRTIGES AMT

24 oktober 2014

Excellentie,

Namens de regering van de Bondsrepubliek Duitsland heb ik de eer onder verwijzing naar artikel 7 van het Verdrag van 24 oktober 2014 tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen, hierna te noemen „het Verdrag”, het volgende voor te stellen:

  • De Verdragsluitende Partijen stellen de gezamenlijke verkeerscentrale overeenkomstig artikel 7, tweede lid, van het Verdrag in door de bevoegdheid voor het gezamenlijke verkeersmanagementsysteem bedoeld in artikel 7, eerste lid, alsmede de taken bedoeld in artikel 7, tweede lid, tweede en derde volzin, van het Verdrag over te dragen aan de huidige Duitse verkeerscentrale aan de Knock te Emden.

Indien de regering van het Koninkrijk der Nederlanden verklaart in te stemmen met het voorstel, zullen deze brief en uw antwoordbrief strekkende tot instemming van uw regering een overeenkomst vormen tussen onze beide regeringen, die op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van 24 oktober 2014 tussen de Bondsrepubliek Duitsland en het Koninkrijk der Nederlanden betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen in werking treedt.

Gelieve, Excellentie, de verzekering van mijn zeer bijzondere hoogachting te willen aanvaarden.

Dr. FRANK-WALTER STEINMEIER

Bondsminister van Buitenlandse Zaken

Lid van de Duitse Bondsdag

Zijne Excellentie

de Minister van Buitenlandse Zaken

van het Koninkrijk der Nederlanden

Dhr. Bert Koenders

Den Haag

Nr. II

MINISTERIE VAN BUITENLANDSE ZAKEN

Darum: 24 oktober 2014

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst te bevestigen van uw brief van 24 oktober 2014, waarvan de inhoud als volgt luidt:

[Red: (Zoals in Brief Nr. I)]

Ik heb de eer mede te delen dat het voorstel aanvaardbaar is voor de regering van het Koninkrijk der Nederlanden en dat uw brief en deze antwoordbrief een overeenkomst zullen vormen tussen onze beide regeringen, die in werking treedt op de datum van inwerkingtreding van het Verdrag van 24 oktober 2014 tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Bondsrepubliek Duitsland betreffende het gebruik en beheer van de territoriale zee van 3 tot 12 zeemijlen.

Ik maak van deze gelegenheid gebruik om u opnieuw te verzekeren van mijn gevoelens van de meeste hoogachting.

BERT KOENDERS

Minister van Buitenlandse Zaken van

het Koninkrijk der Nederlanden

Zijne Excellentie

De Bondsminister van Buitenlandse Zaken

van de Bondsrepubliek Duitsland

Dr. Frank-Walter Steinmeier

Berlijn

Naar boven