Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende de immuniteit van Staatsschepen, Brussel, 24-05-1934

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 08-01-1937 t/m heden

Aanvullend Protocol bij het Verdrag tot het vaststellen van enige eenvormige regelen betreffende de immuniteit van Staatsschepen

Authentiek : FR

Protocole signé à Bruxelles, le 24 mai 1934, additionnel à la Convention internationale pour l'unification de certaines règles concernant les immunités des navires d'Etat, signée à Bruxelles, le 10 avril 1926.

Les Gouvernements signataires de la Convention Internationale pour l'Unification de certaines Règles concernant les Immunités des Navires d'Etat, ayant reconnu la nécessité de préciser certaines dispositions de cet Acte, ont nommé les plénipotentiaires soussignés, lesquels, après s'être communiqués leurs pleins pouvoirs reconnus en bonne et due forme, sont convenus de ce qui suit:

I.

Des doutes s'étant élevés quant au point de savoir si, et dans quelle mesure, les mots „exploités par lui”, à l'article 3 de la Convention, s'appliquent ou pourraient être interprétés comme s'appliquant aux navires affrêtés par un Etat, soit à temps, soit au voyage, la déclaration ci-dessous est faite en vue de dissiper ces doutes:

„Les navires affrêtés par les Etats, soit à temps, soit au voyage, pourvu qu'ils soient affectés exclusivement à un service gouvernemental et non commercial, ainsi que les cargaisons que ces navires transportent ne peuvent être l'objet de saisies, d'arrêts ou de détentions quelconques, mais cette immunité ne porte aucun préjudice à tous autres droits ou recours pouvant appartenir aux intéressés. Une attestation délivrée par le représentant diplomatique de l'Etat en cause, de la manière prévue à l'article 5 de la Convention, doit valoir également en ce cas preuve de la nature du service auquel le navire est affecté.”

II.

Pour l'exception prévue à l'article 3, paragraphe I, il est entendu que la propriété du navire acquise à l'Etat ou l'exploitation du navire effectuée par l'Etat au moment des mesures de saisie, d'arrêt ou de détention sont assimilées à la propriété existant ou à l'exploitation pratiquée au moment de la naissance de la créance.

En conséquence, cet article pourra être invoqué par les Etats en faveur des navires leur appartenant, ou exploités par eux, au moment des mesures de saisie, d'arrêt ou de détention, si ils sont affectés à un service exclusivement gouvernemental et non commercial.

III.

Il est entendu que rien dans les dispositions de l'article 5 de la Convention n'empêche les Gouvernements intéressés de comparaître eux-mêmes, en se conformant à la procédure prévue par les lois nationales, devant la juridiction saisie du litige et d'y produire l'attestation prévue audit article.

IV.

La Convention n'affectant en rien les droits et obligations des belligérants et des neutres, l'article 7 ne porte préjudice en aucune manière à la juridiction des cours de prises dûment constituées.

V.

Il est entendu que rien dans les dispositions de l'article 2 de la Convention ne limite et n'affecte en aucune manière l'application de règles nationales de procédure dans les affaires où l'Etat est Partie.

VI.

Lorsque se pose la question de preuves à administrer ou de documents à produire, si, de l'avis du Gouvernement intéressé, semblables preuves ne peuvent être administrées ou semblables documents produits sans qu'il en résulte un préjudice pour des intérêts nationaux, ledit Gouvernement pourra s'abstenir en invoquant la sauvegarde de ces intérêts nationaux.

En foi de quoi, les soussignés dûment autorisés par leurs Gouvernements, ont signé le présent Protocole additionnel qui sera considéré comme faisant partie intégrante de la Convention du 10 avril 1926 auquel il se rapporte.

Fait à Bruxelles, le 24 mai 1934, en un seul exemplaire qui restera déposé dans les archives du Gouvernement belge.

Vertaling : NL

Protocol, geteekend te Brussel op 24 Mei 1934, toegevoegd aan het op 10 April 1926 te Brussel gesloten verdrag tot het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende de immuniteit van staatsschepen.

De Regeeringen, die het verdrag tot het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende de immuniteit van staatsschepen hebben onderteekend, de noodzakelijkheid erkend hebbende om zekere bepalingen van dat verdrag nauwkeuriger vast te stellen, hebben de ondergeteekende gevolmachtigden benoemd die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmachten te hebben medegedeeld, het volgende zijn overeengekomen:

I.

Aangezien er twijfel gerezen is omtrent de vraag of, en in welke mate de woorden „door hem geëxploiteerd” in artikel 3 van het verdrag toepasselijk zijn of toepasselijk zouden kunnen worden geacht op schepen die door een Staat zijn gecharterd, hetzij bij tijdbevrachting, hetzij bij reisbevrachting, wordt, om allen twijfel buiten te sluiten, het volgende verklaard:

„De door Staten, hetzij bij tijdbevrachting, hetzij bij reisbevrachting gecharterde schepen mits zij uitsluitend gebezigd worden voor een regeeringsdienst, waarmede geen handelsdoeleinden worden beoogd, alsmede de ladingen die deze schepen vervoeren, kunnen op geenerlei wijze in beslag genomen, aangehouden of vastgehouden worden, maar deze immuniteit laat alle andere rechten of rechtsmiddelen, welke aan de belanghebbenden mochten toekomen, onverkort. Eene op de wijze, voorzien in artikel 5 van het verdrag, door den diplomatieken vertegenwoordiger van den betrokken Staat afgegeven verklaring zal ook in dit geval als bewijs gelden van den aard van den dienst waartoe het schip is gebezigd.”

II.

Het is wel verstaan, dat voor de in artikel 3, paragraaf I, vermelde uitzondering het op het oogenblik van de maatregelen van beslag, aanhouding of vasthouding bestaande eigendomsrecht van den Staat op het schip of de op dat oogenblik door den Staat uitgeoefende exploitatie daarvan worden gelijkgesteld met het op het oogenblik van het ontstaan van de schuldvordering bestaande eigendomsrecht of de op dat oogenblik uitgeoefende exploitatie.

Mitsdien zal door de Staten op dat artikel een beroep kunnen worden gedaan voor de schepen, welke hun op het oogenblik der maatregelen van beslag, aanhouding of vasthouding toebehooren of door hen op dat oogenblik geëxploiteerd worden, indien zij uitsluitend gebezigd worden voor een regeeringsdienst, waarmede geen handelsdoeleinden worden beoogd.

III.

Het is wel verstaan, dat de bepalingen van artikel 5 van het verdrag de betrokken Regeeringen niet beletten om zelf overeenkomstig de door de nationale wet voorgeschreven procedure voor het gerecht te verschijnen, waarbij het geschil is aanhangig gemaakt, en er de in dat artikel bedoelde verklaring over te leggen.

IV.

Daar het verdrag in geenerlei opzicht de rechten en verplichtingen der oorlogvoerenden en onzijdigen raakt, laat artikel 7 de rechtspraak van de behoorlijk samengestelde prijzenhoven onverkort.

V.

Het is wel verstaan, dat de bepalingen van artikel 2 van het verdrag op geenerlei wijze de toepassing van de nationale procesregelen in zaken, waarin de Staat partij is, beperken of raken.

VI.

Wanneer de vraag van het leveren van bewijs of het overleggen van documenten zich voordoet, zal, wanneer naar het oordeel van de betrokken Regeering zulk bewijs niet kan worden geleverd of zulke bewijsstukken niet kunnen worden overgelegd zonder dat daaruit schade voor de nationale belangen voortspruit, deze Regeering zich daarvan kunnen onthouden met een beroep op deze te beveiligen belangen.

Ter oorkonde waarvan de ondergeteekenden, behoorlijk door hunne Regeeringen gemachtigd, dit additioneel protocol, dat beschouwd zal worden als een integreerend deel uit te maken van het verdrag van 10 April 1926 waarop het betrekking heeft, hebben onderteekend.

Gedaan te Brussel, den 24sten Mei 1934, in een enkel exemplaar, dat bewaard zal blijven in de archieven van de Belgische Regeering.

Naar boven