In naam der zeer Heilige en Ondeelbare Drieëenheid.
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, in aanmerking
nemende de verandering in den toestand van het Groothertogdom gebragt ten gevolge
van de losmaking der banden, waardoor het aan den voormaligen Duitschen Bond gehecht
was, heeft Hunne Majesteiten den Keizer van Oostenrijk, den Koning der Belgen, den
Keizer der Franschen, de Koningin van het Vereenigde Koningrijk van Groot-Brittannie
en Ierland, den Koning van Pruissen en den Keizer aller Russen uitgenoodigd, Hunne
vertegenwoordigers in eene conferentie te Londen te doen bijeenkomen, ten einde zich
met de gevolmagtigden van Zijne Majesteit den Koning Groothertog te verstaan omtrent
de nieuwe schikkingen, welke in het algemeen belang van den vrede te nemen zullen
zijn.
En Hunne genoemde Majesteiten, na die uitnoodiging te hebben aangenomen, hebben in
gemeen overleg besloten in te stemmen met den wensch door Zijne Majesteit den Koning
van Italie uitgedrukt, om deel te nemen aan eene beraadslaging, die bestemd is om
een nieuw onderpand van zekerheid voor de handhaving der algemeene rust daar te stellen.
Dien ten gevolge hebben Hunne Majesteiten, in overeenstemming met den Koning van Italie,
tot dat doel een verdrag willende sluiten, tot Hunne gevolmagtigden benoemd, te weten:
-
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, den heer ADOLPH
baron BENTINCK, Zijner Majesteits kamerheer en Minister van Staat, Hoogstdeszelfs
buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister bij Hare Britsche Majesteit, kommandeur
der orde van den Nederlandschen Leeuw, ridder-grootkruis der orde van de Eikenkroon;
den baron VICTOR DE TORNACO, Minister van Staat, Voorzitter der Regering van het Groothertogdom,
Hoogstdeszelfs kamerheer in buitengewone dienst, grootkruis der orde van de Eikenkroon,
grootkruis der Leopoldsorde van Belgie, ridder der Pruissische Kroonorde eerste klasse,
kommandeur der Keizerlijke orde van het Legioen van Eer, ridder der orde van den Nederlandschen
Leeuw, enz.; en den heer EMANUEL SERVAIS, Vice-President van den Raad van State en
van het opperste geregtshof, oud-lid der Regering, grootofficier der orde van de Eikenkroon,
ridder der orde van den Rooden Adelaar van Pruissen tweede klasse met de ster en ridder
der orde van den Nederlandschen Leeuw;
-
Zijne Majesteit de Keizer van Oostenrijk, Koning van Hongarije en van Bohemen, den
heer RUDOLPH graaf APPONYI, kamerheer, geheimraad van Zijne Keizerlijke en Koninklijke
Apostolische Majesteit, Hoogstdeszelfs buitengewoon ambassadeur bij Hare Britsche
Majesteit, ridder van het Gulden Vlies, grootkruis der Keizerlijke Leopoldsorde;
-
Zijne Majesteit de Koning der Belgen, den heer SYLVAIN VAN DE WEIJER, Minister van
Staat, Hoogstdeszelfs buitengewoon gezant en gevolmagtigd minister bij Hare Britsche
Majesteit, grootkruis der Koninklijke Leopoldsorde, ridder van het IJzeren Kruis,
grootkruis der orde van de Heiligen Mauritius en Lazarus van Italie, grootkruis der
orde van Karel III van Spanje, grootkruis der orde van den Toren en het Zwaard van
Portugal, grootkruis der orde van den Ernestinischen tak van het Saksische Huis, kommandeur
der orde van het Legioen van Eer van Frankrijk;
-
Zijne Majesteit de Keizer der Franschen, den heer GODEFROY BERNARD HENRI ALPHONSE,
Prins DE LA TOUR D'AUVERGNE LAURAGUAIS, Hoogstdeszelfs buitengewoon ambassadeur en
plenipotentiaris bij Hare Britsche Majesteit, grootofficier der Keizerlijke orde van
het Legioen van Eer, grootkruis der orde van Saksen-Coburg en Gotha, grootkruis der
orde van den Rooden Adelaar van Pruissen, enz., enz.;
-
Hare Majesteit de Koningin van het Vereenigde Koningrijk van Groot-Brittannie en Ierland,
den zeer achtbaren EDWARD STANLEY, lord Stanley, lid van Harer Majesteits Geheimen
Raad, lid van het Parlement en Haren eersten secretaris van Staat voor buitenlandsche
zaken;
-
Zijne Majesteit de Koning van Italie, den heer EMMANUEL TAPARELLI DE LAGNASCO, markies
D'AZEGLIO, Hoogstdeszelfs buitengewoon gezant en minister plenipotentiaris bij Hare
Britsche Majesteit, grootkruis der orde van de Heiligen Mauritius en Lazarus;
-
Zijne Majesteit de Koning van Pruissen, den heer ALBERT, graaf VAN BERNSTORFF-STINTENBURG,
kamerheer, Minister van Staat, Hoogstdeszelfs buitengewoon ambassadeur en plenipotentiaris
bij Hare Britsche Majesteit, grootkruis der Koninklijke orde van den Rooden Adelaar
met eikenloof en grootkommandeur der orde van het Koninklijk Huis van Hohenzollern
in diamanten, grootkruis van de Hertogelijke orde van den Ernestinischen tak van het
Saksische Huis en van de Keizerlijke orde van het Legioen van Eer van Frankrijk, ridder
der Keizerlijk-Russische orde van St. Stanislas eerste klasse, grootkruis der Koninklijke
orde van Burgerlijke Verdienste der Kroon van Beijeren, der Keizerlijke orde van den
Leeuw en van de Zon van Perzie met den groenen band, van de Koninklijke en militaire
Christus-orde van Portugal, enz.;
-
en Zijne Majesteit de Keizer aller Russen, den heer FILIP baron VON BRUNNOW, werkelijk
geheimraad, Hoogstdeszelfs buitengewoon ambassadeur en plenipotentiaris bij Hare Britsche
Majesteit, ridder der Russische orden, grootkruis der Keizerlijke orde van het Legioen
van Eer, der orde van den Rooden Adelaar van Pruissen eerste klasse, grootkruis der
orde van den Nederlandschen Leeuw en kommandeur der Stephanus-orde van Oostenrijk,
enz., enz.;
die, na elkander hunne in goeden en behoorlijken vorm bevonden volmagten te hebben
medegedeeld, omtrent de navolgende artikelen zijn overeengekomen:
Zijne Majesteit de Koning der Nederlanden, Groothertog van Luxemburg, handhaaft de
banden, welke gezegd Groothertogdom aan het Huis van Oranje-Nassau verbinden, krachtens
de verdragen, waarbij die Staat is geplaatst onder de souvereiniteit van Zijne Majesteit
den Koning Groothertog, Zijne afstammelingen en opvolgers.
De regten, welke de Agnaten van het Huis van Nassau op de erfopvolging van het Groothertogdom,
krachtens dezelfde verdragen, bezitten, worden gehandhaafd.
De Hooge contracterende Partijen aanvaarden de tegenwoordige verklaring en nemen daarvan
akte.
Het Groothertogdom Luxemburg, binnen de grenzen vastgesteld bij de akte, die gehecht
is aan de verdragen van 19 April 1839, onder de garantie der hoven van Oostenrijk,
Frankrijk, Groot-Brittannie, Pruissen en Rusland, zal voortaan en ten eeuwigen dage
een’ onzijdigen Staat vormen.
Het zal gehouden zijn diezelfde onzijdigheid in acht te nemen jegens al de andere
Staten.
De Hooge contracterende Partijen verbinden zich om het in het tegenwoordige artikel
vastgestelde beginsel van onzijdigheid te eerbiedigen.
Dit beginsel is en blijft geplaatst onder de sanctie van den collectieven waarborg
der Mogendheden, welke het tegenwoordige tractaat onderteekend hebben, met uitzondering
van Belgie, dat zelf een onzijdige Staat is.
Het Groothertogdom Luxemburg krachtens de bepalingen van het voorgaande artikel onzijdig
verklaard zijnde, wordt de handhaving of de daarstelling van versterkte plaatsen op
zijn grondgebied onnoodig en doelloos.
Bij gevolg is in gemeenschappelijk overleg overeengekomen, dat de stad Luxemburg,
die in het verledene, uit een militair oogpunt, als eene bondsvesting werd beschouwd,
zal ophouden eene versterkte stad te zijn.
Zijne Majesteit de Koning Groothertog behoudt zich voor in die stad te onderhouden
zoodanig aantal troepen als noodig is, om er te waken voor de handhaving der goede
orde.
Overeenkomstig de bepalingen, vervat in de artt. II en III, verklaart Zijne Majesteit
de Koning van Pruissen, dat zijne troepen, tegenwoordig in bezetting liggende in de
vesting Luxemburg, het bevel zullen ontvangen om tot de ontruiming van die plaats
over te gaan, onmiddellijk na de uitwisseling der ratificatien van het tegenwoordige
verdrag. Men zal gelijktijdig beginnen met het doen terugtrekken van het geschut,
van den krijgsvoorraad en van al de voorwerpen, die deel uitmaken van de uitrusting
der gezegde versterkte plaats.
Gedurende dat men daarmede bezig is, zal er slechts achterblijven zoodanig aantal
troepen als noodig is, om te waken voor de veiligheid van het oorlogsmaterieel en
om de expeditie daarvan te bewerkstelligen, welke binnen de kortst mogelijke tijdsruimte
zal moeten afgeloopen zijn.
Zijne Majesteit de Koning Groothertog, uit krachte van de souvereiniteitsregten, welke
hij uitoefent over de stad en de vesting Luxemburg, verbindt zich van Zijne zijde
de noodige maatregelen te nemen, ten einde de genoemde versterkte plaats in eene opene
stad te doen overgaan door middel van eene slooping, welke Zijne Majesteit als voldoende
zal beschouwen om de bedoelingen te verwezenlijken van de Hooge contracterende Partijen,
gelijk zij uitgedrukt zijn in art. III van het tegenwoordige verdrag. De tot dat einde
vereischte werkzaamheden zullen een aanvang nemen onmiddellijk na het terugtrekken
der bezetting. Zij zullen plaats hebben met al de voorzorgen, welke de belangen van
de inwoners der stad vereischen.
Zijne Majesteit de Koning Groothertog belooft bovendien, dat de vestingwerken van
de stad Luxemburg in de toekomst niet zullen hersteld worden, en dat daar geenerlei
militaire instelling zal behouden blijven of in het leven geroepen worden.
De Mogendheden, welke het tegenwoordig verdrag onderteekend hebben, constateren dat,
vermits de ontbinding van den Duitschen Bond met zich heeft medegebragt de losmaking
der banden, welke het Hertogdom Limburg gezamenlijk met het Groothertogdom Luxemburg
aan gezegden Bond hebben verbonden, daaruit volgt, dat de betrekkingen, waarvan melding
wordt gemaakt in de artt. III, IV en V van het verdrag van 19 April 1839, tusschen
het Groothertogdom en zekere grondgebiedsdeelen, behoorende tot het Hertogdom Limburg,
hebben opgehouden te bestaan; blijvende gezegde grondgebiedsdeelen een integrerend
deel uitmaken van het Koningrijk der Nederlanden.
Het tegenwoordige verdrag zal worden geratificeerd en de ratificatien daarvan zullen
te Londen worden uitgewisseld binnen den tijd van vier weken, of zoo mogelijk vroeger.
Ter oorkonde waarvan de respectieve gevolmagtigden hetzelve hebben onderteekend en
met hunne wapens bezegeld.