De Belgische Regering verbindt zich op het gedeelte van het kanaal van Gent naar Terneuzen,
gelegen op haar grondgebied, de werken uit te voeren, welke ten doel hebben:
-
a. het afsnijden van bogten, welke aan de scheepvaart hinderlijk zijn.
-
b. het verdiepen van het kanaal, zoodat de bodem ligt 2.10 M. onder den bovenslagdorpel
van de bestaande schutsluis te Sas van Gent.
Echter zal, te beginnen bij een punt, op twee kilometers afstands boven de nieuw te
bouwen sluis te Sas van Gent, de kanaalbodem worden aangelegd volgens een hellend
vlak, dat eene lengte heeft van een kilometer en aan het benedeneinde op eene diepte
ligt van 2.50 M. onder peil.
-
c. het verbreeden van het kanaal, zoodat het eene regelmatige bodemsbreedte verkrijgt
van 17 M. gemeten op 2.10 M. onder peil.
Dezelfde afmeting van 17 meters zal worden aangenomen voor de wijdte van de bruggen,
welke over dit gedeelte van het kanaal moeten worden gelegd.
De taluds van het kanaal zullen worden opgezet, òf onder eene helling van ongeveer
3 op 1, òf onder eene helling van ongeveer 2½ op 1, maar alsdan aan beide zijden van
het kanaal, ter hoogte van den waterspiegel, met een waterberm van één meter breedte.
De Nederlandsche Regering verbindt zich van hare zijde:
-
1°. Om aan het gedeelte van het kanaal tusschen Belgie en Sas van Gent eene regelmatige
breedte te geven van 17 M. gemeten op 2.10 M. onder peil, en om de taluds op te zetten
met een waterberm en overeenkomstig de omschrijving sub § c van art. 1;
om den bodem van dit gedeelte van het kanaal aan te leggen volgens het hellend vlak,
waarvan sprake is in § b van art. 1;
en om van het benedeneinde van dit hellend vlak tot aan de nieuwe sluis te Sas van
Gent den bodem waterpas te leggen op 2.50 M. onder peil.
-
2° Om het gedeelte van het kanaal tusschen Sas van Gent en Terneuzen te verdiepen tot
2.10 M. onder den bovenslagdorpel van de bestaande schutsluis te Sas van Gent en om
aan dit gedeelte van het kanaal eene bodemsbreedte te geven van 17 meters, overal
waar het deze bodemsbreedte nog niet bezit.
Echter zal onmiddellijk beneden de nieuw te bouwen sluis te Sas van Gent de kanaalbodem
over eene lengte van 200 M. waterpas worden gebragt op 2.50 M. onder peil; vervolgens
zal de bodem, volgens een hellend vlak, ter lengte van 800 M. stijgen, zoodat hij
aan het uiteinde van dit vlak op 2.10 M. onder peil komt te liggen.
De taluds van het benedenpand zulen worden opgezet onder eene helling van ongeveer
2½ op 1, en aan beide zijden van het kanaal zal ter hoogte van den waterspiegel een
waterberm worden aangebragt van één meter breedte.
-
3°. Om beoosten Sas van Gent een zijkanaal te graven van dezelfde afmetingen als die van
het kanaal, waarin eene schutsluis zal worden gebouwd en waarover, in den weg van
Sas van Gent naar Westdorpe, eene draaibrug zal worden gemaakt.
De sluis zal verkrijgen eene wijdte in den dag van 12 M. en eene schutlengte tusschen
de uiterste slagdorpels van 110 M.; zij zal worden voorzien van drie paar deuren en
van riolen voor den afvoer van bovenwater.
De slagdorpels zullen komen te liggen op 2.35 M. onder den bovenslagdorpel van de
bestaande schutsluis te Sas van Gent.
De draaibrug zal eene wijdte verkrijgen van 17 meters, even als de boven Sas van Gent
te bouwen bruggen.
-
4°. Om alle bijkomende werken te maken, welke onder de uitvoering van de bovengenoemde
werken blijken noodzakelijk te zijn.
De Nederlandsche Regering zal op haar grondgebied langs de beide oevers van het kanaal
een jaagpad aanleggen, uitgenomen langs de gronden van Sluiskil. In verband hiermede
zal over het zijkanaal naar de Passluis eene draaibrug van 7 meters wijdte worden
gebouwd.
Wanneer de Belgische Regering gebruik maakt van de bevoegdheid, haar toegekend bij
art. 21 van het tractaat van 5 November 1842, om de gronden van Sluiskil te bedijken,
zal de Nederlandsche Regering eene draaibrug van 7 meters wijdte over het zijkanaal
naar de Axelsche sassing moeten bouwen en den dijk moeten maken, welke bestemd is
om het jaagpad onafgebroken te doen doorgaan.
Met wijziging van het tweede lid van art. 2 der overeenkomst van 20 Mei 1843 betrekkelijk
de afwatering van Vlaanderen, worden de kanaalpeilen vastgesteld als volgt:
-
Tusschen Gent en Sas van Gent, op 4.40 M. boven den bovenslagdorpel van de bestaande
schutsluis te Sas van Gent. Wanneer de Belgische administratie zulks noodig oordeelt,
kan dit peil worden verlaagd met 45 centimeters als maximum.
-
Tusschen Sas van Gent en Terneuzen, op 3.95 M. boven denzelfden slagdorpel.
De Belgische Regering zal de werken op haar grondgebied uitvoeren zonder medewerking
of toezigt van de Nederlandsche Regering, op zoodanige wijze als zij zal goedvinden,
onder deze beperking nogtans, dat aan de nieuwe sluizen, welke ter vervanging van
de bestaande Tolhuissluis en Muidersluis mogten worden gebouwd, geen grooter afvoerend
vermogen zal worden gegeven dan dat, hetwelk deze sluizen thans bezitten.
De Nederlandsche Regering doet de teekeningen en bestekken opmaken van de werken,
welke op haar grondgebied moeten uitgevoerd worden, en onderwerpt deze aan de goedkeuring
van de Belgische Regering binnen 8 maanden na de dagteekening van de bekrachtiging
dezer overeenkomst.
Zij verbindt zich, onmiddellijk nadat de bovenbedoelde stukken door de Belgische Regering
zijn goedgekeurd, de noodige maatregelen te nemen ter onteigening van de gronden voor
de uitvoering der werken benoodigd.
Zij zal tot de aanbesteding van de werken overgaan binnen 2 maanden nadat zij hiertoe
door de Belgische Regering is uitgenoodigd, althans voor zoo ver de stand der werkzaamheden
ter onteigening van de gronden dit zal gedoogen.
De aanbesteding van de werken zal plaats hebben te Middelburg, op de wijze als in
Nederland gebruikelijk is, maar in tegenwoordigheid van den hoofdingenieur, directeur
der bruggen en wegen in de provincie Oost-Vlaanderen.
De Nederlandsche Regering doet alle op haar grondgebied tot stand te brengen werken
uitvoeren, onder leiding en beheer van hare ambtenaren, onder gemeenschappelijk toezigt
van den hoofdingenieur, directeur der bruggen en wegen in de provincie Oost-Vlaanderen
en van den hoofdingenieur van den waterstaat in de provincie Zeeland.
De Nederlandsche Regering zal alle noodige maatregelen nemen, opdat binnen den kortst
mogelijken tijd de onteigeningen afgeloopen en de werken voltooid zijn.
De kosten van uitvoering van de werken, omschreven in artt. 2 en 3, met inbegrip van
de buitengewone kosten van toezigt op deze werken, alsmede die voor onteigening van
de daartoe benoodigde gronden, komen geheel ten laste van de Belgische Regering.
Intusschen zal de Nederlandsche Regering geene schadevergoeding kunnen vorderen voor
het voortdurend of tijdelijk in gebruik nemen van de domeingronden te Sas van Gent
of van andere gronden toebehoorende aan den Staat der Nederlanden.
De kosten van uitvoering der werken op Nederlandsch grondgebied zullen door de Nederlandsche
Regering worden voorgeschoten en regtstreeks door haar voldaan aan de aannemers op
certificaten van betaling, af te geven door de hoofdingenieurs der bruggen en wegen
en van den Waterstaat in de provincien Oost-Vlaanderen en Zeeland.
De kosten van onteigening der in te nemen gronden en de buitengewone kosten van toezigt
worden evenzeer door de Nederlandsche Regering bij voorschot betaald en aan haar door
de Belgische Regering terugbetaald.
De Nederlandsche Regering verbindt zich de krachtens deze overeenkomst op haar grondgebied
uit te voeren werken in goeden staat te onderhouden en in de bediening van alle bruggen
en sluizen van het Nederlandsche gedeelte van het kanaal te voorzien.
Ter vergoeding van de hieruit voortvloeijende uitgaven, verbindt de Belgische Regering
zich, om, te beginnen met den aanvang van het jaar, volgende op dat, waarin de werken
geheel zullen zijn voltooid, de som van 50 000 gulden, welke zij krachtens art. 23
der overeenkomst van 5 November 1842 jaarlijks aan de Nederlandsche Regering moet
betalen, te brengen op 58 300 gulden en om met den aanvang van het jaar, volgende
op dat, waarin de brug over het zijkanaal naar de Axelsche sassing zal zijn opgeleverd,
die som te verhoogen tot 59 100 gulden.
Wanneer de Belgische Regering te eeniger tijd den bouw van eene nieuwe sluis te Terneuzen,
en in verband daarmede vermeerdering van vaardiepte op het pand tusschen Terneuzen
en Sas van Gent wenschen mogt, hetzij door verhooging van den waterspiegel, hetzij
door verlaging van den bodem van dit pand, zoo zal deze aanvraag het onderwerp uitmaken
van eene nader te sluiten overeenkomst tusschen de beide Regeringen.
Overeenkomstig het bepaalde in art. 1, titel I, van het reglement betrekkelijk de
scheepvaart op het kanaal van Terneuzen, van 20 Mei 1843, zullen de scheepvaartregten,
welke thans op genoemd kanaal worden geheven, niet worden gewijzigd dan in gemeen
overleg tusschen de beide Regeringen.
De Regering van Zijne Majesteit den Koning der Belgen zal aan de naamlooze maatschappij
van den spoorweg van Antwerpen naar Rotterdam kennis geven, dat zij, gebruik makende
van de bevoegdheid, die zij zich heeft voorbehouden bij 51°. van de voorwaarden van
concessie voor den aanleg van den spoorweg van Antwerpen naar de Nederlandsche grenzen
in de rigting van Rotterdam, dezen spoorweg op 1 Julij 1880 zal naasten.
De Regering van Zijne Majesteit den Koning der Nederlanden, Groot-Hertog van Luxemburg,
zal van haar kant aan genoemde maatschappij kennis gegeven, dat zij, met toepassing
van art. 54 der voorwaarden van concessie van den spoorweg van de Belgische grens
naar het Hollandsch Diep, met zijtak van Roosendaal naar Breda, dien spoorweg met
den zijtak op 1 Julij 1880 zal naasten.
Deze dubbele kennisgeving zal geschieden binnen tien dagen na de ratificatie van de
onderwerpelijke overeenkomst.
De inbezitneming van den spoorweg zal in beide landen getijktijdig plaats hebben op
1 Julij 1880.
De Belgische Regering zal met de maatschappij handelen en de noodige maatregelen nemen,
om de inbezitneming van den spoorweg door de beide Regeringen, op het in het vorig
artikel bepaalde tijdstip, te verzekeren.
Zij zal zooveel mogelijk spoed maken met de bepaling van den prijs, waarvoor zoowel
de Nederlandsche gedeelten als het Belgische gedeelte van den spoorweg worden genaast,
en zal aan de maatschappij, onder de door haar met deze te regelen voorwaarden, het
geheele bedrag voor de naasting van de lijn voldoen.
De Belgische Regering zal, in overleg met de maatschappij, voor de berekening van
den prijs van naasting andere grondslagen kunnen aannemen dan die in de acten van
concessie omschreven zijn, indien het haar blijkt, dat de berekening volgens die grondslagen
te lange vertraging zou te weeg brengen.
De nieuwe wijze van berekening moet vooraf aan de toestemming der Nederlandsche Regering
worden onderworpen.
De krachtens art. 9 door de Nederlandsche Regering voorgeschoten gelden zullen achtereenvolgens
verrekend worden met het aandeel van Nederland in het totaal bedrag voor de naasting
der spoorwegen van Antwerpen naar den Moerdijk en van Roosendaal naar Breda, met dien
verstande, dat dit aandeel nooit meer zal bedragen dan zes millioen gulden.
De Nederlandsche Regering zal aan de Belgische bij halfjaarlijksche termijnen eene
rente betalen van 4 pct. van de gelden, die laatstgenoemde Regering nog te ontvangen
heeft.
Onmiddellijk na de geheele voltooijing der werken in de artt. 2 en 3 genoemd, zal
de afrekening tusschen de beide Regeringen plaats hebben.
Het verschuldigde saldo zal aan de Belgische Regering worden terugbetaald, hetzij
op het genoemde tijdstip, hetzij binnen de eerstvolgende vier maanden, en in dit laatste
geval met bijbetaling van de renten tegen 4 percent over den verloopen tijd.
Daarentegen zal de Belgische Regering van haar kant gehouden zijn aan de Nederlandsche
Regering terug te betalen kapitaal en rente tegen 4 pct., hetgeen deze blijken zou
te veel te hebben gestort, ingeval het aandeel van Nederland in het totaal bedrag
van den prijs van naasting minder zou beloopen dan zes millioen gulden.
De beide Regeringen zullen bij nadere overeenkomsten alles regelen wat op de internationale
exploitatie van den genaasten spoorweg betrekking heeft.
Deze overeenkomst wordt gesloten onder voorbehoud van de goedkeuring der wetgevende
Kamers.
Zij zal bekrachtigd en de bekrachtigingen uitgewisseld worden te Brussel, binnen zes
maanden of vroeger, zoo dit mogelijk is.