Brussel, 4 Februari 1938.
Mijnheer de Minister,
Ten vervolge op Haar schrijven d.d. 31 December. 1937, Algemeene Zaken, C., 2e Afdeeling,
5e Bureau, N°. 69123/P.B./6, heb ik de eer, ter kennis van Uwe Excellentie te brengen,
dat ik er goede nota van heb genomen, dat, wat betreft het verleenen van vervoervergunningen
in België, Nederlandsche ondernemingen op denzelfden voet gesteld zijn als Belgische,
en dit zullen blijven onder voorwaarde van wederkeerigheid wat betreft Belgische ondernemingen
in Nederland.
Anderzijds heb ik er nota van genomen, dat Uwe Excellentie is gemachtigd, te mijner
kennis te brengen, dat, ingeval de Belgische autoriteiten er weder toe zouden overgaan,
vergunningen te verleenen aan vervoerondernemingen, die op het oogenblik niet voldoen
aan de voorwaarden, vereischt voor het verleenen van die vergunning, het afgesproken
is, dat bij het onderzoek van de desbetreffende aanvragen voor vergunning, het Bureau
voor het Vervoer langs den weg geen enkel onderscheid zal maken wat betreft de nationaliteit
der aanvragers, met dien verstande, dat aanvragen, uitgaande van Nederlandsche onderdanen,
zullen worden onderzocht in denzelfden geest en volgens denzelfden maatstaf, als wanneer
die aanvragen zouden zijn ingediend door Belgische onderdanen.
Gelief, Mijnheer de Minister, de verzekering mijner meeste hoogachting te aanvaarden.
J. SNOUCK HURGRONJE.
Zijner Excellentie den Heere P. H. SPAAK,
Minister van Buitenlandsche Zaken en van
Buitenlandschen Handel,
Brussel.