Overeenkomstig artikel 19 van het tractaat van den 19den April 1839, hebben de gemengde
eigenaren, en diegene wier eigendommen door de grenslijn doorsneden zijn, het genot
der voordeelen, bij de bepalingen van de artikelen 11 tot en met 21 van het tractaat
tusschen Oostenrijk en Rusland, op 3 Mei 1815 gesloten, verleend; luidende die artikelen
als volgt:
Artikel XI.
» Een ieder, die goederen onder meer dan eene heerschappij gelegen, bezit, is verpligt,
binnen den loop van een jaar, te rekenen van den dag waarop het tegenwoordige tractaat
zal bekrachtigd zijn, eene schriftelijke verklaring, voor de overheid der naastbij
gelegene stad, of wel voor den kapitein van het meest naburige arrondissement (districts-commissaris),
of voor de naastbij te vinden burgerlijke overheid in het land dat hij gekozen heeft,
af te leggen, van de vaste woonplaats welke hij zal hebben gekozen.
» Deze verklaring, welke de bovengemelde overheids-persoon, of andere autoriteit,
aan het opperbestuur der provincie zal moeten opzenden, maakt hem, wat zijn persoon
en huisgezin aangaat, uitsluitend tot onderdaan van den vorst in wiens staten hij
zijne woonplaats heeft gevestigd.
Artikel XII.
» Wat minderjarigen, of andere onder voogdij of curateele staande personen aangaat,
zullen de voogden of curators gehouden zijn, binnen den bepaalden termijn, de noodige
verklaring te doen.
Artikel XIII.
» Indien eenig gemengd eigenaar verzuimd had, ten einde van den voorschreven termijn
van een jaar, de verklaring van zijne vaste woonplaats te doen, zal hij bechouwd worden
als onderdaan van de mogendheid in wier staten hij zijne laatste woonplaats had; moetende,
in dit geval, zijn stilzwijgen als eene stilzwijgende verklaring beschouwd worden.
Artikel XIV.
» Ieder gemengd eigenaar die zijne vaste woonplaats eens verklaard zal hebben, zal
desniettemin de bevoegdheid behouden, gedurende den tijd van acht jaren, te rekenen
van den dag der bekrachtiging van het tegenwoordige tractaat, om onder eene andere
heerschappij over te gaan, door het maken van eene nieuwe verklaring van vaste woonplaats,
en het vertoonen der toestemming van de mogendheid onder wier bestuur hij zich vestigen
wil.
Artikel XV.
» De gemengde eigenaar die zijne verklaring van vaste woonplaats gedaan heeft, of
verondersteld wordt gedaan te hebben, overeenkomstig de bepalingen van artikel XIII,
is niet verpligt om, te eeniger, tijd zich te ontdoen van de bezittingen, welke hij
mogt hebben in de Staten van een' Vorst wiens onderdaan hij niet is. Hij zal, ten
opzigte van zijne eigendommen , al de regten genieten die aan het bezit verknocht
zijn. Hij zal derzelver inkomsten kunnen verteren in het land waar hij zijne vaste
woonplaats gekozen zal hebben, zonder eenige aftrekking bij de uitvoering derzelve
te ondergaan. Hij zal diezelfde bezittingen kunnen verkoopen, en het beloop hiervan
kunnen uitvoeren, zonder aan eenige terughouding onderhevig te zijn.
Artikel XVI.
» De voorregten, in het voorgaande artikel vermeld, ten opzigte van het niet inhouden,
strekken zich echter alleen tot die goederen uit, welke de bedoelde eigenaar op het
oogenblik der bekrachtiging van het tegenwoordige tractaat bezit.
Artikel XVII.
» Dezelfde voorregten zijn echter van toepassing op alle aanwinsten, in een der beide
Rijken verkregen door erfenis, huwelijk, of schenking van een goed dat, op het tijdstip
der bekrachtiging van het tegenwoordig tractaat, laatstelijk aan eenen gemengden eigenaar
toebehoorde.
Artikel XVIII.
» In geval dat aan iemand, thans alleen in een der beide gouvernementen bezittingen
hebbende, eenig fortuin, bij wijze van erfenis, van making, van schenking of van huwelijk,
te beurt viel in het ander gouvernement, zal hij met den gemengden eigenaar gelijk
gesteld worden, en gehouden zijn, binnen den voorgeschreven tijd, de verklaring van
zijne vaste woonplaats te doen. Deze tijd van één jaar, zal beginnen te loopen van
den dag, dat hij het wettige bewijs van zijne aanwinst zal hebben ingeleverd.
Artikel XIX.
» Het zal den gemengden eigenaar of zijnen gevolmagtigden, vrijstaan, zich, te allen
tijde, van de eene zijner bezittingen naar de andere te begeven, en, te dien einde,
is beider hoven wil, dat de bestuurder der naastbij gelegene provincie de noodige
passen, ten verzoeke van partijen, uitlevere. Deze passen zullen voldoende zijn om
van het eene gouvernement naar het andere over te gaan, en zullen wederzijds erkend
worden.
Artikel XX.
» De eigenaren wier bezittingen door de grenslijn doorsneden zijn, zuilen, met betrekking
tot gemelde bezittingen, volgens de meest vrijgevige beginselen behandeld worden.
» Deze gemengde eigenaren, hunne dienstboden, en de inwoners zullen het regt hebben
van heen en weder te gaan met hunne voor den landbouw bestemde werktuigen, hun vee,
hunne gereedschappen, enz. enz., van het eene gedeelte der aldus door de grenslijn
doorsnedene bezittingen, naar het andere, zonder aanzien van het verschil van heerschappij;
— van op gelijke wijze, van de eene plaats naar de andere te vervoeren, hunne oogsten,
alle de voortbrengselen van den grond, hun vee en alle de voortbrengselen van hunne
nijverheid, zonder passen noodig te hebben, zonder belemmeringen, zonder leenschatting
en zonder eenig regt hoegenaamd te betalen.
» Deze gunst strekt zich echter niet verder uit, dan tot de voortbrengselen der natuur
of van nijverheid, in het aldus door de grenslijn doorsneden grondgebied.
» Op gelijke wijze, strekt dezelve zich alleen uit tot de aan denzelfden eigenaar
toebehoorende landerijen, in den bepaalden omtrek van eene mijl, van vijftien in den
graad, aan wederzijde, en welke door de grenslijn doorsneden geworden zijn.
Artikel XXI.
» De onderdanen, zoo van de eene als van de andere der beide mogendheden, met name,
de geleiders van kudden vee en herders, zullen bij voortduring de regten, vrijdommen
en voorregten waarvan zij vroeger het genot hadden, blijven genieten.
» Er zal, insgelijks, geenerlei belemmering in den weg gelegd worden, aan het dagelijksch
grensverkeer, tusschen de grensbewoners, (in het Hoogduitsch: Grenzverkehr).”