De Hooge verdragsluitende Partijen verbinden zich wederzijds om in geen enkel geval
anders dan langs vreedzamen weg de oplossing te zoeken van geschillen of conflicten
van welken aard ook, die tusschen Nederland en Polen mochten ontstaan en die niet
binnen redelijken tijd mochten kunnen worden opgelost langs de gewone diplomatieke
wegen.
Alle geschillen van welken aard ook, die tot voorwerp hebben een recht, waarop een
der Hooge verdragsluitende Partijen zich beroept en dat door de andere betwist wordt,
en die niet op vriendschappelijke wijze langs de gewone diplomatieke wegen mochten
kunnen worden geregeld, zullen, ter berechting worden voorgelegd aan het Permanente
Hof van Internationale Justitie. In buitengewone gevallen en om redenen van bijzonderen
aard, zal elk der Partijen het recht hebben te vragen, dat die geschillen zullen worden
voorgelegd aan een scheidsgerecht, zooals hierna is voorzien. Men is het er over eens
dat de hierboven bedoelde geschilpunten met name die omvatten, welke vermeld worden
in artikel 13 van het handvest van den Volkenbond.
Deze overeenkomst is slechts van toepassing op geschillen, die mochten ontstaan na
de bekrachtiging van dit Verdrag, ten aanzien van feiten die zich hebben voorgedaan
na die bekrachtiging.
De geschillen, voor welker oplossing een speciale procedure is of zal worden voorzien
in andere verdragen, die tusschen de Hooge verdragsluitende Partijen van kracht zijn,
zullen worden geregeld volgens de bepalingen van die verdragen.
Vóór eenige procedure voor het Permanente Hof van Internationale Justitie en vóór
eenige arbitrale procedure, zal het geschil, in overeenstemming tusschen de Partijen,
ter verzoening kunnen worden voorgelegd aan een permanente internationale Commissie,
genaamd Permanente Verzoeningscommissie, die is gevormd overeenkomstig de bepalingen
van dit Verdrag.
Wanneer, in geval van een der geschillen als bedoeld in artikel 2, de twee Partijen
niet hun toevlucht hebben gezocht bij de Permanente Verzoeningscommissie, of wanneer
deze laatste er niet in geslaagd is de Partijen te verzoenen, dan zal het geschil
in gemeenschappelijk overleg, bij wege van een compromis worden onderworpen hetzij
aan het Permanente Hof van Internationale Justitie, dat zal beslissen onder de voorwaarden
en volgens de procedure vastgesteld door zijn Statuut, hetzij in de bijzondere gevallen,
bedoeld in artikel 2, en wanneer één der Hooge verdragsluitende Partijen het vraagt
aan een scheidsgerecht, dat zal beslissen onder de voorwaarden en volgens de procedure
vastgesteld door het Haagsche Verdrag van 18 October 1907 voor de vreedzame beslechting
van internationale geschillen.
Bij gebreke van overeenstemming tusschen de Partijen, in geval van een procedure voor
een scheidsgerecht, over de aanwijzing der scheidsrechters, zal den President van
den Zwitserschen Bond door de twee Partijen of door een van haar verzocht worden tot
de noodige aanwijzingen over te gaan.
Wanneer binnen een tijdsverloop van drie maanden na de samenstelling van het scheidsgerecht,
geen compromis is gesloten, zal het geschil bij verzoekschrift van een der Partijen
voor dat scheidsgerecht worden gebracht.
Indien geen der twee Hooge verdragsluitende Partijen gevraagd heeft dat de vraag zou
worden voorgelegd aan een scheidsgerecht en bij gebreke aan overeenstemming tusschen
de Partijen over de bewoordingen van het compromis, zal de een of de andere van haar,
na een mededeeling die twee maanden van te voren moet zijn gedaan, de bevoegdheid
hebben de vraag bij verzoekschrift rechtstreeks voor het Permanente Hof van Internationale
Justitie te brengen.
Wanneer het een geschil betreft, waarvan het voorwerp, volgens de interne wetgeving
van een der Partijen, valt onder de bevoegdheid van haar nationale rechtbanken, dan
zal het geschil niet aan de procedure, waarin door dit Verdrag wordt voorzien, kunnen
worden onderworpen dan na een vonnis dat in kracht van gewijsde is gegaan en dat binnen
redelijke termijnen is gewezen door de competente nationale rechterlijke autoriteit.
De Partijen komen overeen dat, wanneer het rechterlijk of arbitraal vonnis mocht verklaren,
dat een beslissing of een maatregel, die door een rechterlijke of welke andere autoriteit
ook van een der Partijen in het geschil genomen of voorgeschreven is, geheel of gedeeltelijk
in strijd is met het internationale recht en wanneer het grondwettelijk recht van
die Partij niet of slechts onvoldoende toelaat dat de gevolgen van die beslissing
of van die maatregel te niet worden gedaan, er door het rechterlijke of arbitraal
vonnis, aan de benadeelde Partij een billijke genoegdoening moet worden toegekend.
Alle vragen waarover de Hooge verdragsluitende Partijen verdeeld mochten zijn, zonder
die op vriendschappelijke wijze te kunnen oplossen volgens de gewone diplomatieke
wegen, zullen, wanneer het vragen betreft waarvan de oplossing niet zou kunnen worden
gezocht door een uitspraak als voorzien in artikel 2 van dit Verdrag, en wanneer daarvoor
niet reeds een procedure tot oplossing is voorzien door een verdrag of overeenkomst,
tusschen Partijen van kracht, worden onderworpen aan de Permanente Verzoeningscommissie
die belast zal zijn om aan de Partijen een aannemelijke oplossing voor te stellen
en in ieder geval om haar een verslag aan te bieden.
Bij gebreke van overeenstemming tusschen de Partijen omtrent het verzoek tot de Commissie
te richten, zal de een of de andere van haar de bevoegdheid hebben de vraag rechtstreeks
aan die Commissie voor te leggen, na daarvan een maand van te voren kennis te hebben
gegeven.
In alle gevallen zal, wanneer er strijd tusschen de Partijen is over de vraag of het
geschil al of niet de natuur heeft van een geschil als bedoeld in artikel 2 en derhalve
zou kunnen worden opgelost door een uitspraak, die strijd, vóór elke procedure voor
de Permanente Verzoeningscommissie, worden voorgelegd aan de beslissing van het Permanente
Hof van Internationale Justitie, krachtens onderling overleg tusschen de Hooge verdragsluitende
Partijen of bij gebreke van overeenstemming op het verzoek van een van haar.
De Permanente Verzoeningscommissie waarin door dit Verdrag voorzien wordt, zal zijn
samengesteld uit vijf leden, die als volgt zullen worden aangewezen, te weten: De
Hooge verdragsluitende Partijen zullen elk een Commissaris benoemen, gekozen uit haar
wederzijdsche onderdanen en zullen de drie andere Commissarissen volgens een gemeenschappelijke
overeenkomst aanwijzen onder de onderdanen van derde Mogendheden; die drie Commissarissen
zullen van verschillende nationaliteiten moeten zijn en de Hooge verdragsluitende
Partijen zullen onder hen den Voorzitter van de Commissie aanwijzen.
De Commissarissen worden voor drie jaar benoemd; hun opdracht (mandaat) kan hernieuwd
worden. Zij zullen in functie blijven tot hun vervanging en, in ieder geval, tot het
voleindigen van hun werk, dat onderhanden is genomen op het oogenblik waarop de tijd
van hun mandaat verstrijkt.
Er zal zoo spoedig mogelijk en binnen een tijdsverloop, dat drie maanden niet te boven
mag gaan, worden voorzien in de vacatures die zich mochten voordoen tengevolge van
overlijden, ontslagneming of eenige voortdurende of tijdelijke verhindering en wel
op de wijze die voor de benoemingen is vastgesteld.
De Permanente Verzoeningscommissie zal worden samengesteld binnen een jaar volgende
op de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden van dit Verdrag.
Wanneer de benoeming van de leden die gemeenschappelijk moeten worden aangewezen,
niet binnen dat tijdsverloop tot stand komt, of in geval van vervanging binnen drie
maanden te rekenen na het openvallen van den zetel, dan zal, bij gebreke van een andere
afspraak, aan den President van den Zwitserschen Bond worden verzocht, tot de noodige
aanwijzingen over te gaan.
Men zal zich tot de Permanente Verzoeningscommissie richten door een verzoekschrift,
gericht tot den Voorzitter op de wijze voorzien in de artikelen 3 en 7, al naar den
aard der zaak.
Het verzoekschrift zal, na het voorwerp van het geschil kortelijks te hebben uiteengezet,
de uitnoodiging tot de Commissie bevatten om over te gaan tot alle maatregelen, die
geëigend zijn om tot een verzoening te geraken.
Wanneer het verzoekschrift uitgaat van slechts één der Partijen, zal het door deze
onmiddellijk ter kennis van de tegenpartij worden gebracht.
Binnen een tijdsverloop van 14 dageen te rekenen van den dag, waarop een der Hooge
verdragsluitende Partijen een geschil voor de Permanente Verzoeningscommissie mocht
hebben gebracht, zal elk der Partijen, voor het onderzoek van dat geschil, haar Commissaris
kunnen vervangen door iemand, die speciaal ter zake kundig is.
De Partij die van dat recht gebruik mocht maken zal daarvan dadelijk kennis geven
aan de andere Partij; deze zal alsdan de bevoegdheid hebben om op gelijke wijze te
handelen binnen een tijdsverloop van 14 dagen te rekenen van den dag, waarop die kennisgeving
haar zal hebben bereikt.
De Permanente Verzoeningscommissie zal tot taak hebben om de geschilpunten tot een
oplossing te brengen, daartoe alle inlichtingen die nuttig kunnen zijn verzamelen,
hetzij door een onderzoek hetzij op andere wijze, en zich inspannen om de Partijen
te verzoenen. Zij zal, na onderzoek van de zaak, aan de Partijen kunnen uiteenzetten
op welken voet eene schikking kaar redelijk zou voorkomen en aan de Partijen een termijn
kunnen stellen om zich uit te spreken, als daartoe aanleiding bestaat.
Aan het einde van haar werkzaamheden zal de Commissie een verslag opstellen dat het
resultaat zal bevatten en waarvan aan elk der Partijen een exemplaar zal worden overhandigd.
De Partijen zullen nooit gebonden zijn door de feitelijke-, rechts- of andere overwegingen,
die de Commissie mocht hebben aangenomen.
Onder voorbehoud van het bepaalde bij artikel 7, lid 3, zullen de werkzaamheden van
de Commissie, tenzij de Partijen anders overeenkomen, moeten worden beëindigd binnen
een tijdsverloop van zes maanden te rekenen van den dag, waarop de eerste zitting
van de Commissie is gehouden.
Behoudens bijzondere bepalingen in tegengestelden zin zal de Permanente Verzoeningscommissie
zelve haar procedure regelen, die in alle gevallen zal moeten plaats hebben op tegenspraak.
Wat betreft het onderzoek zal de Commissie, als zij niet eenstemmig anders beslist,
zich houden aan de bepalingen van Titel III (internationale Commissie van onderzoek)
van het Haagsche Verdrag van 18 October 1907 voor de vreedzame beslechting van internationale
geschillen.
De Permanente Verzoeningscommissie zal, tenzij de Partijen anders mochten zijn overeengekomen,
samenkomen op de plaats die door den Voorzitter is aangewezen.
De werkzaamheden van de Permanente Verzoeningscommissie zijn slechts openbaar krachtens
een besluit van de Commissie genomen met instemming van de Partijen.
De Hooge verdragsluitende Partijen komen overeen om het resultaat van de werkzaamheden
van de Commissie niet openbaar te maken, zonder elkaar eerst geraadpleegd te hebben.
De Partijen zullen bij de Permanente Verzoeningscommissie vertegenwoordigd zijn door
agenten, die tot taak hebben als tusschenpersoon te dienen tusschen haar en de Commissie;
zij zullen zich bovendien kunnen doen bijstaan door raadslieden en deskundigen daartoe
door haar benoemd en het verhoor vragen van alle personen, wier getuigenis haar nuttig
mocht lijken.
Van haar kant zal de Commissie de bevoegdheid hebben om mondelinge uiteenzettingen
te vragen aan de agenten, raadslieden en deskundigen der twee Partijen, evenals aan
alle personen waarvan zij het nuttig mocht oordeelen om met toestemming van hunne
Regeering voor zich te laten verschijnen.
Behoudens bepalingen, die het tegendeel behelzen en die in dit Verdrag zijn opgenomen,
zullen de beslissingen van de Permanente Verzoeningscommissie met meerderheid van
stemmen worden genomen.
De Commissie zal geen besluit kunnen nemen omtrent de kern van het geschil dan wanneer
alle leden behoorlijk zijn opgeroepen en aanwezig zijn.
De Hooge verdragsluitende Partijen verbinden zich om de werkzaamheden van de Permanente
Verzoeningscommissie te vergemakkelijken en bijzonderlijk, om aan haar de bijstand
te verzekeren van haar bevoegde overheden, om haar in de ruimst mogelijke mate alle
ter zake dienende stukken en inlichtingen te verschaffen en om de noodige maatregelen
te nemen om de Commissie in staat te stellen op haar grondgebied over te gaan tot
het oproepen en hooren van getuigen of deskundigen evenals tot een onderzoek ter plaatse.
Tijdens den duur der werkzaamheden van de Permanente Verzoeningscommissie zal elk
der Commissarissen eene vergoeding ontvangen, waarvan het bedrag zal worden vastgesteld
in gemeen overleg tusschen de Hooge verdragsluitende Partijen, die er elk een gelijk
deel van zullen dragen.
In alle gevallen en met name als de vraag, waaromtrent de Partijen verdeeld zijn,
voortvloeit uit daden die reeds zijn verricht of op het punt zijn dat te worden, zal
het Permanente Hof van Internationale Justitie handelende ingevolge artikel 41 van
zijn Statuut of, naar omstandigheden, het scheidsgerecht, zoo spoedig mogelijk aangeven,
welke voorloopige maatregelen genomen moeten worden; de Permanente Verzoeningscommissie
zal, als daartoe aanleiding bestaat, op dezelfde wijze kunnen handelen, nadat Partijen
het daaromtrent eens zijn geworden.
Elk der Hooge verdragsluitende Partijen verbindt zich om zich te onthouden van het
nemen van elken maatregel, die een nadeeligen terugslag zou kunnen hebben op de tenuitvoerlegging
van de beslissing of op de schikkingen, die mochten worden voorgesteld door de Permanente
Verzoeningscommissie en, in het algemeen, om niet over te gaan tot het verrichten
van eenige daad, die het geschil zou kunnen verergeren of uitbreiden.
Dit Verdrag blijft toepasselijk tusschen de Hooge verdragsluitende Partijen ook wanneer
andere mogendheden eveneens een belang bij het geschil hebben.
Wanneer eenig geschil tusschen de Hooge verdragsluitende Partijen mocht rijzen betreffende
de uitlegging van dit Verdrag, zal dat geschil, tenzij anders is overeengekomen, gebracht
worden voor het Permanente Hof van Internationale Justitie bij verzoekschrift van
beide Partijen of van een harer.
Dit Verdrag zal bekrachtigd worden. De acten van bekrachtiging zullen zoo spoedig
mogelijk te Warschau worden uitgewisseld.
Dit Verdrag zal in werking treden den dertigsten dag na de uitwisseling der bekrachtigingsoorkonden
en zal een duur hebben van vijf jaren, te rekenen van af zijn inwerkingtreding. Wanneer
het niet is opgezegd zes maanden vóór het verstrijken van dien termijn, zal het beschouwd
worden als stilzwijgend te zijn verlengd voor een nieuw tijdvak van vijf jaren en
zoo vervolgens.
Wanneer ten tijde van de buitenwerkingtreding van dit Verdrag eene procedure, krachtens
dit Verdrag hangende mocht zijn voor de Permanente Verzoeningscommissie, voor het
Permanente Hof van Internationale Justitie of voor de arbitrale rechtbank, dan zal
die procedure tot het einde worden vervolgd.