De Regering van het Koninkrijk België,
De Regering van het Groothertogdom Luxemburg,
De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,
Gelet op het Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie, ondertekend te 's-Gravenhage op 3 februari 1958 en met name de artikelen 2, 55 en 56 daarvan,
Overwegende, dat zij op grond van artikel 55 van genoemd Verdrag verplicht zijn bij overeenkomst de voorwaarden te bepalen, waaraan het binnenkomen,
het verlaten, de bewegingsvrijheid, het verblijf, de vestiging en de verwijdering
van de onderdanen van een Verdragsluitende Partij op het grondgebied van een andere
Verdragsluitende Partij kunnen worden onderworpen op grond van overwegingen, die verband
houden met de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of de goede
zeden,
Overwegende, dat zij krachtens artikel 56 van bedoeld Verdrag voorts moeten onderzoeken in hoeverre de behandeling van de onderdanen van een Verdragsluitende
Partij op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij dient te worden neergelegd
in nader vast te leggen voorschriften aangaande die wettelijke en gerechtelijke bescherming
van hun persoon, hun rechten en hun belangen,
Zijn het volgende overeengekomen:
De onderdanen van elk der Verdragsluitende Partijen kunnen het grondgebied van de
andere Verdragsluitende Partijen binnenkomen, mits zij in het bezit zijn van een identiteitsbewijs.
De aard van dit document zal worden bepaald door het Comité van Ministers, ingesteld
bij artikel 15 van het Unieverdrag.
Het is de onderdanen van elk der Verdragsluitende Partijen toegestaan zich op het
grondgebied van de andere Verdragsluitende Partijen te vestigen, indien zij over voldoende
middelen van bestaan beschikken en van goed zedelijk gedrag zijn.
De onderdanen van een der Verdragsluitende Partijen, die verblijven of zich vestigen
op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, zijn slechts verplicht
zich te voegen naar de op dat grondgebied van kracht zijnde wettelijke en uitvoerende
voorschriften aangaande de controle op buitenlanders voor zoverre deze betrekking
hebben op de inschrijving in de gemeentelijke bevolkingsregisters, de verlenging,
de vernieuwing, de vervanging, het bij zich dragen en het tonen van verblijfsvergunningen
alsmede op de vereiste formaliteiten in geval van verandering van verblijfplaats of
vertrek uit het land.
Onverminderd de bepalingen van artikel 5 kunnen tegen de onderdanen van elk der Verdragsluitende
Partijen, die verblijven op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij
dan wel aldaar met toestemming gevestigd zijn, geen maatregelen van verwijdering worden
getroffen, dan wanneer zij gevaar opleveren voor de openbare orde of de nationale
veiligheid.
Voor de toepassing van dit artikel wordt het enkele feit, dat niet over middelen van
bestaan wordt beschikt, niet beschouwd als een gevaar voor de openbare orde.
Tegen de onderdanen van een der Verdragsluitende Partijen, die sedert drie jaar op
het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij gevestigd zijn, kunnen slechts
maatregelen tot verwijdering worden getroffen wanneer zij gevaar opleveren voor de
nationale veiligheid, of indien zij, bij gewijsde veroordeeld wegens een bijzonder
ernstig misdrijf, een bedreiging vormen voor de gemeenschap van dat land.
In de gevallen bedoeld in de artikelen 4 en 5, kunnen onderdanen van een der Verdragsluitende
Partijen, die verblijven op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij,
dan wel aldaar met toestemming gevestigd zijn, in stede van verwijderd te worden van
het grondgebied, gedwongen worden bepaalde plaatsen of streken te verlaten en daarvan
verwijderd te blijven, dan wel op een bepaalde plaats te verblijven, onverminderd
de middelen van beroep, die in de wetgeving van het land van inwoning voorzien mochten
zijn.
Tegen de onderdanen van een der Verdragsluitende Partijen, die met toestemming gevestigd
zijn op het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij, kunnen geen maatregelen
tot verwijdering worden getroffen dan nadat hieromtrent aan de Minister van Justitie
van het land van verblijf advies is uitgebracht door een bevoegde autoriteit van dat
land, ten overstaan van wie betrokkenen hun verweermiddelen kunnen doen gelden en
zich kunnen doen vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat hunner keuze.
Bovendien wordt de maatregel tot verwijdering, alvorens tot tenuitvoerlegging daarvan
wordt overgegaan, rechtstreeks ter kennis gebracht van de bevoegde diensten van de
Verdragsluitende Partij, waarvan betrokkene onderdaan is.
Deze kennisgeving vermeldt de redenen van de maatregel tot verwijdering.
Overeenkomstig artikel 31 van het Unieverdrag wordt een Commissie voor het vrije verkeer en de vestiging van personen ingesteld.
Onverminderd de bepalingen van artikel 30 van het Unieverdrag heeft deze Commissie tot taak toezicht uit te oefenen op de toepassing van deze Overeenkomst.
Voorts bestaat haar taak in het doen van alle voorstellen aan het Comité van Ministers
tot verbetering van de wijze van toepassing van de Overeenkomst, en, zo nodig, tot
herziening of aanvulling van de bepalingen daarvan.
Niettegenstaande het bepaalde bij artikel 2 § 2 g van het Unieverdrag, kan ieder der Verdragsluitende partijen de door haar nuttig geachte beperkingen
opleggen betreffend de vervreemding — zelfs per aandeel in de eigendom — de verhuur
of elke andere wijze van terbeschikkingstelling van nationale zeeschepen of binnenschepen,
alsmede betreffende de verwerving van binnenschepen door haar onderdanen en van zeeschepen
bestemd om onder nationale vlag te varen.
Artikel 2 § 2 g van het Unieverdrag doet niet af aan de regeling inzake de vordering en onteigening van zeeschepen, binnenschepen
en luchtvaartuigen alsmede hun ladingen.
Deze Overeenkomst zal worden bekrachtigd en de akten van bekrachtiging zullen bij
het Secretariaat-Generaal van de Benelux Economische Unie worden neergelegd.
Zij zal in werking treden op de eerste dag van de tweede maand volgende op de nederlegging
van de derde akte van bekrachtiging en zij zal even lang van kracht blijven als het
Verdrag tot instelling van de Benelux Economische Unie.