Notawisseling tussen de Nederlandse en de Belgische Regering houdende een Overeenkomst inzake vergoeding van oorlogsschade, Brussel, 14-06-1951

Geraadpleegd op 29-03-2024.
Geldend van 10-12-1955 t/m heden

Notawisseling tussen de Nederlandse en de Belgische Regering houdende een Overeenkomst inzake vergoeding van oorlogsschade

Authentiek : NL

No. I

Brussel, 4 Juni 1951.

41507

Mijnheer de Minister,

Na ontvangst van Uwer Excellentie's schrijven dd. 19 Januari 1951, ref. Algemene Directie P. Nr. P. II/R.10.25/51/320, waarin mij wordt medegedeeld, dat de Belgische regering accoord gaat met de tekst van overeenkomst, vervat in bedoeld schrijven en welke tekst werd opgesteld te Brussel op 27 en 28 December 1950 tussen Nederlandse en Belgische afgevaardigden, heb ik mij dadelijk in verbinding gesteld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken te 's-Gravenhage, met het verzoek om machtiging, het accoord van de Nederlandse regering aan Uwe Excellentie te kunnen overmaken.

Hierbij bleek mij, dat de Nederlandse regering zich niet geheel kon verenigen met bedoelde tekst van overeenkomst.

Zij wenste namelijk, naast enige redactionele veranderingen van niet principiële aard, het gestelde in artikel 1 te wijzigen. In dit punt wordt voorgesteld, een multilaterale cumulatie toe te laten van de participaties in het aandelenkapitaal van - dan wel van de beschikkingsmacht in - rechtspersonen ter verkrijging van de vereiste 50 %, om voor schadeuitkering in aanmerking te komen.

Nu heeft de Nederlandse regering, in haar reeds eerder gesloten overeenkomsten ter regeling van oorlogsschade met andere landen, steeds uitsluitend het bilaterale cumulatie-principe aanvaard, hetgeen dus insluit, dat participaties in het aandelenkapitaal van - resp. de beschikkingsmacht in - rechtspersonen ter verkrijging van de vereiste 50 % in handen mogen zijn van onderdanen van slechts één enkel vreemd land, eventueel tezamen met Nederlandse onderdanen.

Van Nederlandse zijde wenst men dan ook in de met België te sluiten overeenkomst slechts het principe van de bilaterale cumulatie te aanvaarden.

Dit punt gaf aanleiding tot een hernieuwde bespreking te Brussel op 7 Mei 1951 tussen gedelegeerden van beide landen, waarbij partijen geheel tot overeenstemming kwamen, terwijl naar voren kwam:

  • 1) dat men van Belgische zijde accoord zou kunnen gaan met het beperken van de toe te laten cumulatie tot een strikt bilaterale, indien eveneens het artikel 2, betrekking hebbende op de uitkeringen in België, zou worden beperkt tot een bilaterale cumulatie,

  • 2) dat de te sluiten overeenkomst hierdoor de onderdanen van België en Nederland niet geheel op gelijke voet plaatst.

De tekst van overeenkomst, zoals deze tijdens de besprekingen te Brussel op 7 Mei 1951 werd gewijzigd, luidt nu als volgt:

„Belgisch-Nederlandse Overeenkomst inzake vergoeding van Oorlogsschade:

1.

De Nederlandse oorlogsschaderegeling is van toepassing op de in Nederland toegebrachte oorlogsschade aan materiële goederen, welke ten tijde van de toebrenging der schade in eigendom toebehoorden aan Belgische onderdanen of aan rechtspersonen, mits op dat tijdstip:

  • a) voor wat betreft rechtspersonen met een in aandelen verdeeld kapitaal,

    • 1) hetzij het geplaatste kapitaal voor ten minste de helft in handen was van Belgische onderdanen of van Belgische en Nederlandse onderdanen tezamen;

    • 2) hetzij de functie van bestuurders en commissarissen voor tenminste de helft werd uitgeoefend door Belgische onderdanen of door Belgische en Nederlandse onderdanen tezamen en tengevolge van het feit, dat alle of een gedeelte der geplaatste aandelen aan toonder of aan order luiden, niet kan worden vastgesteld of aan de sub 1 gestelde voorwaarde al dan niet is voldaan;

  • b) voor wat betreft rechtspersonen zonder een in aandelen verdeeld kapitaal, de beschikkingsmacht in deze rechtspersonen voor tenminste de helft in handen was van Belgische onderdanen of van Belgische en Nederlandse onderdanen tezamen.

Onder Belgische onderdanen worden verstaan de Belgische staatsburgers, de Belgische onderdanen in Belgisch Congo en de onderhorigen van Ruanda-Urundi.

2.

De Belgische oorlogsschaderegeling is van toepassing op de in België toegebrachte oorlogsschade aan materiële goederen, welke ten tijde van de toebrenging der schade in eigendom toebehoorden aan natuurlijke personen, die zowel op die datum als op 10 November 1947 Nederlandse of Belgische onderdanen waren, of in eigendom toebehoorden aan rechtspersonen welke aan de volgende voorwaarden voldoen:

  • a) dat zij zijn opgericht naar Belgisch of naar Nederlands recht;

  • b) dat de maatschappelijke zetel in België of in Nederland is gevestigd;

  • c) dat, tussen opgemelde data, het aandelenkapitaal voor ten minste de helft uitsluitend in handen is van - dan wel het aantal leden der verenigingen zonder winstbejag voor ten minste de helft bestaat uit - Nederlandse onderdanen of Nederlandse en Belgische onderdanen tezamen.

Onder Nederlandse onderdanen worden verstaan Nederlanders en Nederlandse onderdanen uit anderen hoofde.

3.

  • 1) Ten aanzien van de in Nederland toegebrachte oorlogsschade aan:

    • a) vaartuigen en de zich daarop bevindende inventaris;

    • b) huisraad, behorende tot de huishouding van de schipper en de overige leden van de bemanning, met inbegrip van hun persoonlijke bezittingen, alles voor zover aan boord aanwezig, is artikel 1 alleen van toepassing, indien het betrokken vaartuig ten tijde van de toebrenging der schade vanuit Nederland werd geëxploiteerd.

  • 2) Voor zover niet op grond van de Belgische oorlogsschaderegeling of uit anderen hoofde vergoeding kan worden verkregen, is de Nederlandse oorlogsschaderegeling mede van toepassing op de buiten Nederland toegebrachte oorlogsschade aan de in lid 1, onder a en b, genoemde goederen, indien deze ten tijde van de toebrenging der schade in eigendom toebehoorden aan personen als bedoeld in artikel 1, en het betrokken vaartuig op het evengenoemde tijdstip vanuit Nederland werd geëxploiteerd, een en ander evenwel met dien verstande dat de betrokkenen geen gunstigere behandeling zullen genieten, dan in overeenkomstige gevallen aan Nederlandse rechthebbenden ten deel valt.

4.

  • 1) Ten aanzien van de in België toegebrachte oorlogsschade aan:

    • a) vaartuigen en de zich daarop bevindende inventaris;

    • b) huisraad, behorende tot de huishouding van de schipper en de overige leden van de bemanning, met inbegrip van hun persoonlijke bezittingen, alles voor zover aan boord aanwezig,

    is artikel 2 alleen van toepassing, indien het betrokken vaartuig ten tijde van de toebrenging van de schade vanuit België werd geëxploiteerd.

  • 2) Voor zover niet op grond van de Nederlandse oorlogsschaderegeling of uit anderen hoofde vergoeding kan worden verkregen, is de Belgische oorlogsschaderegeling mede van toepassing op de buiten België toegebrachte oorlogsschade aan de in lid 1, onder a en b, genoemde goederen, indien deze ten tijde van de toebrenging der schade in eigendom toebehoorden aan personen als bedoeld in artikel 2 en het betrokken vaartuig vanuit België werd geëxploiteerd, een en ander evenwel met dien verstande, dat de betrokkenen geen gunstigere behandeling zullen genieten dan in overeenkomstige gevallen aan Belgische rechthebbenden ten deel valt.

5.

Voor de toepassing van de artikelen 3 en 4:

  • a) wordt de exploitatie van een vaartuig ten tijde van de toebrenging der schade geacht te hebben plaats gevonden vanuit het land, waar op het evengenoemde tijdstip de eigenaar van het vaartuig zijn wettelijk hoofddomicilie - inschrijving in het bevolkingsregister - had of, indien de eigenaar een rechtspersoon is, deze zijn statutaire zetel had;

  • b) worden, voor zover niet uit anderen hoofde vergoeding kan worden verkregen, de door de vijand uitgebrachte opvorderingen van vaartuigen en de tijdens die opvorderingen toegebrachte oorlogsschade geacht te zijn geschied ten wettelijke hoofddomicilie - inschrijving in het bevolkingsregister - of ten statutaire zetel van de eigenaar van het vaartuig.

6.

Personen, die ten gevolge van de oorlogsomstandigheden naar het grondgebied van het andere land zijn gevlucht en aldaar oorlogsschade hebben geleden, worden geacht deze schade binnen de grenzen van hun eigen land te hebben geleden.

7.

Beide Regeringen zullen elkaar voor zover mogelijk voor de uitvoering van deze overeenkomst de nodige gegevens verstrekken.

8.

De schadegevallen, waarop deze overeenkomst betrekking heeft, moeten, voor zover dit nog niet mocht zijn geschied, binnen zes maanden na de publicatie van de tekst van de overeenkomst bij de desbetreffende instanties worden aangemeld.

Bij overschrijding van deze termijn vervalt ieder recht op vergoeding ingevolge de bepalingen van deze overeenkomst.”

9.

Degenen, die de Nederlandse nationaliteit hebben verloren ingevolge artikel 7, lid 5, van de wet op het Nederlanderschap en het ingezetenschap, zoals deze nader is gewijzigd, worden voor de toepassing van artikel 2 gelijkgesteld met Nederlandse onderdanen gedurende de periode, dat zij zonder nationaliteit waren, mits zij vanaf het tijdstip van de toebrenging der schade in België woonachtig zijn.

10.

Ingeval enige moeilijkheid of twijfel rijst met betrekking tot de uitlegging of de toepassing van de gewijzigde overeenkomst, zullen de vertegenwoordigers van de Regeringen der beide landen er naar streven de aangelegenheid in onderling overleg te regelen.

Met deze gewijzigde tekst verklaart de Nederlandse regering zich accoord en deze is - indien Uwer Excellentie's regering zich eveneens ermede accoord zou kunnen verklaren - als definitief voor de overeenkomst te beschouwen.

Ik moge Uwe Excellentie uitnodigen, mij Haar antwoord en accoordverklaring te willen doen geworden en stel Haar voor, als datum van ingang van de overeenkomst de datum van Haar goedgunstig antwoord te beschouwen.

Ik moge van deze gelegenheid gebruik maken, Uwer Excellentie opnieuw mijn gevoelens van bijzondere hoogachting kenbaar te maken.

(w.g.) B. PH. VAN HARINXMA THOE SLOOTEN.

Zijner Excellentie

de Here P. van Zeeland,

Minister van Buitenlandse Zaken,

Brussel.

No. II

Ministerie van Buitenlandse Zaken

en Buitenlandse Handel,

Algemene Directie P.

Brussel, de 14 Juni 1951.

Mijnheer de Ambassadeur,

Ik heb de eer gehad de brief te ontvangen van 4 Juni laatstleden waarbij Uwe Excellentie mij het volgende wel heeft willen mededelen:

„Belgisch-Nederlandse Overeenkomst inzake vergoeding van Oorlogsschade:

[Red: (Zie de artikelen 1 tot en met 8 van nota No. I.)]

Met deze gewijzigde tekst verklaart de Nederlandse regering zich accoord en deze is - indien Uwer Excellentie's regering zich eveneens ermede accoord zou kunnen verklaren - als definitief voor de overeenkomst te beschouwen.

Ik moge Uwe Excellentie uitnodigen, mij Haar antwoord en accoordverklaring te willen doen geworden en stel Haar voor, als datum van ingang van de overeenkomst de datum van Haar goedgunstig antwoord te beschouwen.”

Ik heb de eer U te laten weten dat de Belgische Regering met het bovenstaande instemt.

Met de meeste hoogachting,

(w.g.) PAUL VAN ZEELAND.

Zijne Excellentie

Baron van Harinxma thoe Slooten.

Ambassadeur der Nederlanden,

te Brussel.

Naar boven