Europese Overeenkomst betreffende de uitwisseling van programma's door middel van televisiefilms, Parijs, 15-12-1958

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 05-03-1967 t/m heden

Europese Overeenkomst betreffende de uitwisseling van programma's door middel van televisiefilms

Authentiek : EN

European Agreement concerning programme exchanges by means of television films

The Governments signatory hereto, being Members of the Council of Europe,

Considering that the aim of the Council of Europe is to achieve a greater unity between its Members;

Considering that it is important in the interests of European cultural and economic unity that programmes may be exchanged by means of television films between the member countries of the Council of Europe as freely as possible;

Considering that national legislations allow different conclusions as regards the legal nature of television films and as regards the rights which they grant in respect of such films;

Considering that it is necessary to resolve the difficulties arising from this situation;

Having regard to Article 20 of the Berne Convention for the Protection of Literary and Artistic Works, by the terms of which the Governments of the countries of the Union reserve to themselves the right to enter into special arrangements which do not embody stipulations contrary to that Convention,

Have agreed as follows:

Article 1

In the absence of any contrary or special stipulation within the meaning of Article 4 of the present Agreement, a broadcasting organisation under the jurisdiction of a country which is a Party to this Agreement has the right to authorise in the other countries which are Parties thereto the exploitation for television of television films of which it is the maker.

Article 2

  • 1 All visual or sound and visual recordings intended for television shall be deemed to be television films within the meaning of the present Agreement.

  • 2 A broadcasting organisation shall be deemed to be the maker if it has taken the initiative in, and responsibility for, the making of a television film.

Article 3

  • 1 If the television film has been made by a maker other than the one defined in Article 2, paragraph 2, the latter is entitled, in the absence of contrary or special stipulations within the meaning of Article 4, to transfer to a broadcasting organisation the right provided in Article 1.

  • 2 The provision contained in the preceding paragraph applies only if the maker and the broadcasting organisation are under the jurisdiction of countries which are Parties to the present Agreement.

Article 4

By “contrary or special stipulation” is meant any restrictive condition agreed between the maker and persons who contribute to the making of the television film.

Article 5

This Agreement shall not affect the following rights, which shall be entirely reserved:

  • (a) any moral right recognised in relation to films;

  • (b) the copyright in literary, dramatic or artistic works from which the television film is derived;

  • (c) the copyright in a musical work, with or without words, acompanying a television film;

  • (d) the copyright in films other than television films;

  • (e) the copyrights in the exploitation of television films otherwise than on television.

Article 6

  • 1 This Agreement shall be open to signature by the Members of the Council of Europe, who may accede to it either by:

    • (a) signature without reservation in respect of ratification; or

    • (b) signature with reservation in respect of ratification, followed by the deposit of an instrument of ratification.

  • 2 Instruments of ratification shall be deposited with the Secretary-General of the Council of Europe.

Article 7

  • 1 This Agreement shall enter into force thirty days after the date on which three Members of the Council shall, in accordance with Article 6 thereof, have signed it without reservation in respect of ratification or shall have ratified it.

  • 2 In the case of any Member of the Council who shall subsequently sign the Agreement without reservation in respect of ratification or who shall ratify it, the Agreement shall enter into force thirty days after the date of such signature or deposit of the instrument of ratification.

Article 8

  • 1 After this Agreement has come into force, any country which is not a Member of the Council of Europe may accede to it, subject to the prior approval of the Committee of Ministers of the Council of Europe.

  • 2 Such accession shall be effected by the deposit of an instrument of accession with the Secretary-General of the Council of Europe, and shall take effect thirty days after the date of deposit.

Article 9

Signature without reservation in respect of ratification, ratification or accession shall imply full acceptance of all the provisions of this Agreement.

Article 10

The Secretary-General of the Council of Europe shall notify Members of the Council, the Governments of any countries which may have acceded to this Agreement and the Director of the Bureau of the International Union for the Protection of Literary and Artistic Works:

  • (a) of the date of entry into force of this Agreement and the names of any Members of the Council which have become Parties thereto;

  • (b) of the deposit of any instruments of accession in accordance with Article 8 of the present Agreement;

  • (c) of any declaration or notification received in accordance with Articles 11 and 12 thereof.

Article 11

  • 1 This Agreement shall apply to the metropolitan territories of the Contracting Parties.

  • 2 Any Contracting Party may, at the time of signature, ratification or accession, or at any later date, declare by notice addressed to the Secretary-General of the Council of Europe that this Agreement shall apply to any territory or territories mentioned in the said declaration and for whose international relations it is responsible.

  • 3 Any declaration made in accordance with the preceding paragraph may, in respect of any territory mentioned in such a declaration, be withdrawn under the conditions laid down in Article 12 of of this Agreement.

Article 12

  • 1 This Agreement shall remain in force for an unlimited period.

  • 2 Any Contracting Party may denounce this Agreement at one year's notice by notification to this effect to the Secretary-General of the Council of Europe.

IN WITNESS WHEREOF, the undersigned, being duly authorised thereto, have signed this Agreement.

DONE at Paris, this 15th day of December 1958, in English and French, both texts being equally authoritative, in a single copy, which shall remain in the archives of the Council of Europe and of which the Secretary-General shall send certified copies to each of the signatory and acceding Governments and to the Director of the International Bureau for the Protection of Literary and Artistic Works.

Vertaling : NL

Europese Overeenkomst betreffende de uitwisseling van programma's door middel van televisiefilms

De Regeringen die deze Overeenkomst hebben ondertekend, Leden van de Raad van Europa,

Overwegende, dat het doel van de Raad van Europa is een grotere eenheid tussen de Leden tot stand te brengen;

Overwegende, dat de Europese culturele en economische eenwording in hoge mate zou zijn gediend bij een zo ruim mogelijke uitwisseling van programma's tussen de bij de Raad van Europa aangesloten landen door middel van televisiefilms;

Overwegende, dat de binnenlandse wetten onderling verschillende interpretaties toelaten betreffende het juridisch karakter van televisiefilms en betreffende de rechten welke deze wetten op dit gebied toekennen;

Overwegende, dat het noodzakelijk is de uit deze situatie voortkomende moeilijkheden op te lossen;

Gelet op artikel 20 van de Berner Conventie voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst, waarbij de Regeringen van de landen van het Verbond zich het recht voorbehouden onderling bijzondere regelingen te treffen, die geen met bovengenoemde Conventie strijdige bepalingen bevatten;

Zijn als volgt overeengekomen:

Artikel 1

Bij het ontbreken van een tegengestelde of bijzondere bepaling in de zin van artikel 4 van deze Overeenkomst, heeft een radiozendorganisatie die onderworpen is aan de rechtsmacht van een land dat Partij is bij deze Overeenkomst, het recht in de andere daarbij Partij zijnde landen ten behoeve van de televisie de exploitatie toe te staan van televisiefilms welke zij heeft vervaardigd.

Artikel 2

  • 1 Iedere vastlegging van beelden of van geluiden en beelden, welke voor televisieuitzending is bestemd, wordt als televisiefilm in de zin van deze Overeenkomst aangemerkt.

  • 2 De radiozendorganisatie die het initiatief heeft genomen tot en de verantwoordelijkheid heeft aanvaard voor de vervaardiging van de televisiefilm wordt geacht daarvan de maker te zijn.

Artikel 3

  • 1 Indien de televisiefilm is vervaardigd door een andere dan de in artikel 2, lid 2, bedoelde maker, dan heeft deze, bij het ontbreken van tegengestelde of bijzondere bepalingen in de zin van artikel 4, de bevoegdheid over het in artikel 1 bedoelde recht ten gunste van een radiozendorganisatie te beschikken.

  • 2 De in het voorgaande lid vervatte bepaling is slechts van toepassing indien de maker en de radiozendorganisatie onderworpen zijn aan de rechtsmacht van landen die Partij zijn bij deze Overeenkomst.

Artikel 4

Onder „tegengestelde of bijzondere bepaling” wordt iedere beperkende voorwaarde verstaan, die is overeengekomen tussen de maker en de aan de vervaardiging van de televisiefilm medewerkende personen.

Artikel 5

De navolgende rechten worden door deze Overeenkomst niet aangetast en blijven ten volle voorbehouden:

  • (a) alle zedelijke rechten welke met betrekking tot films worden erkend;

  • (b) de auteursrechten op de letterkundige werken, toneelwerken en kunstwerken waarnaar de televisiefilm is gemaakt;

  • (c) de auteursrechten op het muziekwerk, met of zonder woorden, hetwelk de televisiefilm begeleidt;

  • (d) de auteursrechten betreffende andere dan televisiefilms;

  • (e) de auteursrechten betreffende andere exploitatie van televisiefilms dan ten behoeve van de televisie.

Artikel 6

  • 1 Deze Overeenkomst is opengesteld voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa, die ertoe kunnen toetreden, hetzij:

    • (a) door ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging; hetzij

    • (b) door ondertekening onder voorbehoud van bekrachtiging, gevolgd door de nederlegging van een akte van bekrachtiging.

  • 2 De akten van bekrachtiging dienen te worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.

Artikel 7

  • 1 Deze Overeenkomst treedt in werking dertig dagen na de datum waarop drie Leden van de Raad haar overeenkomstig artikel 6 zonder voorbehoud van bekrachtiging hebben ondertekend, of haar hebben bekrachtigd.

  • 2 Ten aanzien van ieder Lid van de Raad dat deze Overeenkomst op een later tijdstip zonder voorbehoud van bekrachtiging ondertekent of haar bekrachtigt, treedt deze Overeenkomst in werking dertig dagen na de datum van die ondertekening of de nederlegging van de akte van bekrachtiging.

Artikel 8

  • 1 Nadat deze Overeenkomst in werking is getreden kan ieder land dat geen Lid is van de Raad van Europa ertoe toetreden, behoudens voorafgaande goedkeuring van het Comité van Ministers van de Raad van Europa.

  • 2 Deze toetreding geschiedt door nederlegging van een akte van toetreding bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa en wordt dertig dagen na de datum van die nederlegging van kracht.

Artikel 9

Ondertekening zonder voorbehoud van bekrachtiging, bekrachtiging of toetreding houdt volledige aanvaarding van alle bepalingen van deze Overeenkomst in.

Artikel 10

De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet de Leden van de Raad, de Regeringen van alle landen die tot deze Overeenkomst zijn toegetreden en de Directeur van het Bureau van het Internationale Verbond voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst mededeling van:

  • (a) de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst en de namen van de Leden van de Raad die er Partij bij zijn geworden;

  • (b) de nederlegging van alle akten van toetreding overeenkomstig artikel 8 van deze Overeenkomst;

  • (c) iedere verklaring of kennisgeving ontvangen overeenkomstig de artikelen 11 en 12 van deze Overeenkomst.

Artikel 11

  • 1 Deze Overeenkomst is van toepassing ten aanzien van het moederland van de Overeenkomstsluitende Partijen.

  • 2 Elke Overeenkomstsluitende Partij kan ten tijde van de ondertekening, bekrachtiging of toetreding, of op elk later tijdstip, door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving verklaren dat deze Overeenkomst eveneens zal gelden voor het gebied of de gebieden genoemd in deze verklaring voor de internationale betrekkingen waarvan zij verantwoordelijk is.

  • 3 Elke verklaring, overeenkomstig het voorgaande lid afgelegd, kan, ten aanzien van ieder in die verklaring genoemd gebied, worden ingetrokken, met inachtneming van de in artikel 12 van deze Overeenkomst neergelegde voorwaarden.

Artikel 12

  • 1 Deze Overeenkomst blijft voor onbepaalde tijd van kracht.

  • 2 Elke Overeenkomstsluitende Partij kan wat haarzelf betreft deze Overeenkomst beëindigen door aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een desbetreffende mededeling te doen met inachtneming van een opzeggingstermijn van een jaar.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, deze Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te Parijs, de 15e december 1958, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk gezaghebbend, in één exemplaar, dat zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa en waarvan de Secretaris-Generaal een gewaarmerkt afschrift zal doen toekomen aan alle Regeringen die deze Overeenkomst hebben ondertekend of ertoe zijn toegetreden, alsmede aan de Directeur van het Internationale Bureau voor de bescherming van werken van letterkunde en kunst.

Naar boven