Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko, Rabat, 20-09-2010

Geraadpleegd op 28-03-2024.
Geldend van 01-12-2012 t/m heden

Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko

Authentiek : NL

Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko

Het Koninkrijk der Nederlanden

en

het Koninkrijk Marokko,

hierna te noemen „de partijen”,

Gelet op de bestaande samenwerking, in het bijzonder op grond van het Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko inzake de overbrenging van gevonniste personen;

Geleid door de wens hun samenwerking in strafzaken te verbeteren op het terrein van de wederzijdse rechtshulp in strafzaken;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Toepassingsbereik

  • 1 De partijen verbinden zich ertoe om, overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag, elkaar wederzijds in zo ruim mogelijke mate rechtshulp te verlenen in elke procedure die betrekking heeft op strafbare feiten waarvan de bestraffing op het tijdstip van het verzoek om rechtshulp tot de bevoegdheid behoort van de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij.

  • 2 Wederzijdse rechtshulp wordt ook verleend ten behoeve van:

    • a) burgerlijke rechtsvorderingen die bij een strafrechtelijke procedure zijn ingesteld, zolang de strafrechter nog niet onherroepelijk in de strafzaak heeft beslist;

    • b) procedures voor de betekening van gerechtelijke stukken betreffende de tenuitvoerlegging van straffen.

  • 3 Dit Verdrag is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van een bevel tot aanhouding, noch op de tenuitvoerlegging van veroordelingen.

Artikel 2. Bevoegde autoriteiten

Tenzij dit Verdrag anders bepaalt, zijn de bevoegde autoriteiten voor de toepassing van dit Verdrag de justitiële autoriteiten van het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko.

Artikel 3. Beperkingen aan en weigering van rechtshulp

  • 1 De rechtshulp kan worden geweigerd:

    • a) indien het verzoek betrekking heeft op strafbare feiten die door de aangezochte partij hetzij als politiek delict hetzij als een met een dergelijk misdrijf samenhangend feit worden beschouwd. Echter, voor de toepassing van dit Verdrag wordt een aanslag op het leven van het Staatshoofd van een van de verdragsluitende partijen of van een van zijn familieleden niet als een politiek delict beschouwd, evenmin als delicten bedoeld in verdragen die tussen de partijen van kracht zijn, ten aanzien waarvan het politieke karakter is uitgesloten krachtens die verdragen;

    • b) indien het verzoek betrekking heeft op militaire strafbare feiten die niet tevens strafbare feiten volgens het gewone strafrecht zijn;

    • c) indien de aangezochte partij van mening is dat de uitvoering van het verzoek zou kunnen leiden tot aantasting van de soevereiniteit, de veiligheid, de openbare orde of andere wezenlijke belangen van haar land.

  • 2 Rechtshulp kan niet worden geweigerd op de enkele grond dat het verzoek betrekking heeft op een strafbaar feit dat door de aangezochte partij als een fiscaal delict wordt gekwalificeerd.

  • 3 Een verzoek kan niet worden afgewezen op grond van het feit dat naar de wetgeving van de aangezochte partij niet hetzelfde soort retributies of belastingen wordt geheven, of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied van retributies, belastingen, douane en deviezen bevat als de wetgeving van de verzoekende partij.

  • 4 De aangezochte partij beroept zich niet op het bankgeheim als reden om elke medewerking bij een verzoek om rechtshulp te weigeren.

  • 5 Alvorens rechtshulp te weigeren, dient de aangezochte partij te beoordelen of zij deze kan verlenen onder de door haar noodzakelijk geachte voorwaarden. Indien de verzoekende partij hierin toestemt, dient zij deze voorwaarden te respecteren.

  • 6 Elke weigering of elk uitstel van de rechtshulp wordt, met redenen omkleed, aan de verzoekende partij medegedeeld.

Artikel 4. Inhoud van verzoeken om rechtshulp

  • 1 In een verzoek om rechtshulp dienen de volgende gegevens te worden vermeld:

    • a) de autoriteit van wie het verzoek uitgaat, met inbegrip van haar contactgegevens;

    • b) het voorwerp en de reden van het verzoek, met inbegrip van een beknopte uiteenzetting van de feiten, de datum en plaats waarop deze zijn gepleegd, en een beschrijving van de procedure waarop het verzoek betrekking heeft;

    • c) de wetteksten betreffende de strafbaarstelling en, in voorkomend geval, andere toepasselijke wetteksten;

    • d) voor zover mogelijk, de identiteit en de nationaliteit van de persoon op wie de procedure betrekking heeft; en

    • e) de naam en het adres van de geadresseerde, indien van toepassing.

  • 2 In een verzoek om rechtshulp kunnen tevens de volgende gegevens worden vermeld:

    • a) alle eisen met betrekking tot vertrouwelijkheid krachtens artikel 11;

    • b) de details van bijzondere procedures, ongeacht welke, die de verzoekende partij toegepast wenst te zien;

    • c) de termijn waarbinnen het verzoek dient te worden ingewilligd en de redenen voor de gestelde termijn.

Artikel 5. Taal waarin verzoeken om rechtshulp worden gesteld

Verzoeken om rechtshulp en de bijbehorende stukken kunnen worden toegezonden in de taal van de verzoekende partij, vergezeld van een vertaling in de taal van de aangezochte partij of in de Franse taal.

Artikel 6. Toezending van verzoeken om rechtshulp

  • 1 Verzoeken om rechtshulp worden schriftelijk gedaan, of op een andere wijze, welke dan ook, waarbij een schriftelijk bewijs van het verzoek kan worden verkregen aan de hand waarvan de ontvangende partij de echtheid ervan kan controleren. De verzoeken dienen door de centrale autoriteit van de verzoekende partij rechtstreeks te worden verzonden aan de centrale autoriteit van de aangezochte partij en de antwoorden dienen via dezelfde weg te worden teruggezonden.

  • 2 De partijen kunnen overeenkomen in welke zaken en onder welke voorwaarden verzoeken om rechtshulp rechtstreeks door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij aan de rechterlijke autoriteiten van de aangezochte partij kunnen worden gezonden.

  • 3 Indien de autoriteit die een verzoek om rechtshulp ontvangt, niet bevoegd is hieraan gevolg te geven, zendt zij dit verzoek ambtshalve door naar de bevoegde autoriteit in haar land en stelt zij de verzoekende partij daarvan op de hoogte.

Artikel 7. Centrale autoriteiten

De centrale autoriteit voor het Koninkrijk der Nederlanden is hetzij de minister van Veiligheid en Justitie van Nederland, hetzij de minister van Justitie van Aruba, hetzij de minister van Justitie van Curaçao, hetzij de minister van Justitie van Sint Maarten, al naar gelang het land waar het verzoek dient te worden uitgevoerd. De centrale autoriteit voor het Koninkrijk Marokko is het ministerie van Justitie.

Artikel 8. Procedures voor de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1 Verzoeken om rechtshulp worden uitgevoerd overeenkomstig de wetgeving van de aangezochte partij.

  • 2 Op verzoek van de verzoekende partij neemt de aangezochte partij de door de verzoekende partij uitdrukkelijk aangegeven formaliteiten en procedures in acht, voor zover deze niet strijdig zijn met de fundamentele beginselen van het recht van de aangezochte partij.

  • 3 Indien de verzoekende partij hier uitdrukkelijk om verzoekt, stelt de aangezochte partij haar in kennis van de datum en locatie van de uitvoering van het verzoek om rechtshulp. Indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij daarmee instemmen, kunnen de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij, hun vertegenwoordigers of de in het verzoek vermelde personen, alsook de personen die door de centrale autoriteit van de verzoekende partij zijn aangewezen, de uitvoering van het verzoek bijwonen.

    Voor zover toegestaan door de wetgeving van de aangezochte partij kunnen de autoriteiten van de verzoekende partij of de in het verzoek vermelde personen een getuige of deskundige doen ondervragen.

  • 4 Indien het verzoek niet of niet geheel kan worden uitgevoerd, stellen de autoriteiten van de aangezochte partij de autoriteiten van de verzoekende partij hiervan onverwijld in kennis, onder vermelding van de voorwaarden waaronder het verzoek zou kunnen worden uitgevoerd. De autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen vervolgens overeenkomen welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven en, waar nodig, dat bij de uitvoering ervan aan de gestelde voorwaarden zal worden voldaan.

Artikel 9. Termijn voor de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1 De aangezochte partij voldoet zo spoedig mogelijk aan het verzoek om rechtshulp en houdt daarbij zoveel mogelijk rekening met de door de verzoekende partij aangegeven procedurele en andere termijnen. De verzoekende partij licht de redenen voor de gestelde termijn toe.

  • 2 Indien te verwachten valt dat het verzoek niet binnen de door de verzoekende partij gestelde termijn kan worden uitgevoerd, berichten de autoriteiten van de aangezochte partij onverwijld hoeveel tijd zij nodig achten voor de uitvoering van het verzoek. De autoriteiten van de verzoekende partij geven onverwijld aan of het verzoek om rechtshulp desalniettemin wordt gehandhaafd. De autoriteiten van de verzoekende en de aangezochte partij kunnen vervolgens afspreken welk gevolg aan het verzoek zal worden gegeven.

  • 3 De aangezochte partij kan de rechtshulp opschorten indien de uitvoering van het verzoek eventueel een belemmering is voor een lopend onderzoek of een lopende vervolging.

Artikel 10. Verzending van de resultaten van de uitvoering van rechtshulpverzoeken

  • 1 De aangezochte partij verzendt het resultaat van de uitvoering van het verzoek aan de verzoekende partij overeenkomstig de in haar wetgeving voorziene procedure.

  • 2 De aangezochte partij verstrekt uitsluitend voor eensluidend gewaarmerkte afschriften of fotokopieën van de gevraagde dossiers of documenten. Indien de verzoekende partij echter uitdrukkelijk om de originelen verzoekt, dient dit verzoek voor zover mogelijk te worden ingewilligd.

  • 3 Wanneer de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij of hun vertegenwoordigers evenwel bij de uitvoering van een verzoek om rechtshulp aanwezig zijn geweest, kunnen zij, voor zover de wetgeving van de aangezochte partij dit toelaat, rechtstreeks een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift ontvangen van de stukken inzake de uitvoering.

  • 4 De aangezochte partij kan de overdracht van voorwerpen, dossiers of documenten waarvan de overdracht is gevraagd, opschorten wanneer zij deze nodig heeft voor een lopende strafrechtelijke procedure.

  • 5 De voorwerpen, alsook de originele dossiers en documenten, die ter uitvoering van een verzoek om rechtshulp zijn overgedragen, worden zo spoedig mogelijk door de verzoekende partij aan de aangezochte partij teruggegeven, tenzij laatstgenoemde er afstand van doet.

Artikel 11. Vertrouwelijkheid en bijzonderheden

  • 1 De aangezochte partij dient het vertrouwelijke karakter van het verzoek om rechtshulp en de inhoud daarvan te bewaren, voor zover haar wetgeving dit toelaat.

    Indien het verzoek om rechtshulp niet kan worden uitgevoerd zonder het vertrouwelijke karakter te schenden, dient de aangezochte partij de verzoekende partij hiervan op de hoogte te stellen. Deze besluit dan of het verzoek alsnog dient te worden uitgevoerd.

  • 2 De verzoekende partij mag de krachtens dit Verdrag verstrekte of verkregen gegevens of bewijsstukken niet openbaar maken of gebruiken voor andere dan de in het verzoek om rechtshulp bepaalde doeleinden zonder de voorafgaande toestemming van de aangezochte partij.

  • 3 Indien zij daartoe aanleiding ziet, kan de partij die de gegevens of bewijsstukken heeft verstrekt de partij waaraan de gegevens of bewijsstukken zijn verstrekt, verzoeken haar op de hoogte te stellen van de wijze waarop deze zijn gebruikt.

Artikel 12. Aanvullende rechtshulpverzoeken

  • 1 Indien het, tijdens de uitvoering van een verzoek om rechtshulp, de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij nodig lijkt dat er onderzoek wordt verricht waarom in het verzoek om rechtshulp niet uitdrukkelijk is verzocht, maar dat van belang zou kunnen zijn voor het vaststellen van de feiten, dienen haar autoriteiten de autoriteiten van de verzoekende partij hiervan onverwijld op de hoogte te stellen, teneinde hen in staat te stellen hun verzoek aan te vullen.

  • 2 Indien het, tijdens of na de uitvoering van een verzoek om rechtshulp, de bevoegde autoriteit van de verzoekende partij nodig lijkt verder onderzoek te doen, kan zij haar verzoek aanvullen en hoeft zij de in het oorspronkelijke verzoek om rechtshulp reeds verstrekte gegevens niet nogmaals te verstrekken.

  • 3 Indien de bevoegde autoriteit die een verzoek om rechtshulp heeft ingediend, bij de uitvoering van het verzoek aanwezig is op het grondgebied van de aangezochte partij, kan zij in geval van spoed, zolang zij zich op het grondgebied bevindt van deze partij, rechtstreeks haar verzoek om rechtshulpverzoek aanvullen bij de bevoegde autoriteit van de aangezochte partij.

Artikel 13. Videoconferentie

  • 1 Indien een persoon zich op het grondgebied van de aangezochte partij bevindt en als getuige of deskundige dient te worden gehoord door de justitiële autoriteiten van de verzoekende partij kan de verzoekende partij, waar mogelijk en voor zover het nationale recht dit toelaat, de aangezochte partij verzoeken toe te stemmen in een verhoor per videoconferentie door een rechterlijke autoriteit van de verzoekende partij in aanwezigheid van een rechterlijke autoriteit van de aangezochte partij.

  • 2 De partijen kunnen overeenkomen aan welke nadere voorwaarden een verhoor per videoconferentie dient te voldoen, rekening houdend met hun nationale recht.

Artikel 14. Verschijnen van een getuige of een deskundige op het grondgebied van de verzoekende partij

  • 1 Indien de verzoekende partij het van bijzonder belang acht dat een getuige of een deskundige in persoon voor haar rechterlijke autoriteiten verschijnt, vermeldt zij dit in haar verzoek tot uitreiking van de dagvaarding en de aangezochte partij nodigt deze getuige of deskundige uit te verschijnen.

    De aangezochte partij brengt het antwoord van de getuige of deskundige ter kennis van de verzoekende partij.

  • 2 In het in het eerste lid van dit artikel voorziene geval dient het verzoek of de dagvaarding het bedrag, bij benadering, te bevatten van de aan de getuige of deskundige te betalen schadeloosstelling en van de te vergoeden reis- en verblijfkosten.

  • 3 Indien de getuige of deskundige hierom verzoekt, kan de rechterlijke autoriteit van de verzoekende partij een voorschot toekennen voor een deel of alle reiskosten om op het grondgebied van de verzoekende partij te verschijnen.

  • 4 De getuige of deskundige die geen gevolg heeft gegeven aan een dagvaarding waarvan de uitreiking is gevraagd, kan geen enkele sanctie of dwangmaatregel worden opgelegd, zelfs niet indien deze dagvaarding een rechterlijk bevel omvat, tenzij de betrokkene zich daarna uit vrije wil op het grondgebied van de verzoekende partij begeeft en hij daar rechtsgeldig opnieuw wordt gedagvaard.

  • 5 Wanneer de bevoegde autoriteiten van de verzoekende partij of van de aangezochte partij dit noodzakelijk achten, kunnen zij maatregelen overeenkomen ter bescherming van de getuige of de deskundige.

Artikel 15. Immuniteiten

  • 1 Een getuige of deskundige, van welke nationaliteit ook, die na te zijn gedagvaard voor de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij verschijnt, kan op het grondgebied van die partij noch worden vervolgd, noch in hechtenis genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan zijn vertrek van het grondgebied van de aangezochte partij.

  • 2 Een persoon, van welke nationaliteit ook, die gedagvaard is voor de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende partij te verschijnen teneinde zich te verantwoorden voor feiten ter zake waarvan tegen hem strafvervolging is ingesteld, kan noch worden vervolgd, noch in hechtenis worden genomen, noch aan enige andere vrijheidsbeperking worden onderworpen voor feiten of veroordelingen die voorafgingen aan zijn vertrek van het grondgebied van de aangezochte partij, voor zover die niet in de dagvaarding zijn vermeld.

  • 3 De in dit artikel bedoelde immuniteit houdt op wanneer de getuige, deskundige of verdachte, hoewel hij gedurende vijftien achtereenvolgende dagen na het tijdstip waarop zijn aanwezigheid niet meer door de rechterlijke autoriteiten werd vereist, de mogelijkheid had het grondgebied van de verzoekende partij te verlaten, daar desalniettemin is gebleven of op dat grondgebied is teruggekeerd na het te hebben verlaten.

Artikel 16. Overbrenging van gedetineerden ter fine van rechtshulp

  • 1 Indien de verzoekende partij de verschijning in persoon, hetzij als getuige, hetzij met het oog op een confrontatie of andere benodigde onderzoeksmaatregel, noodzakelijk acht van een persoon die op het grondgebied van de aangezochte partij gedetineerd is, kan zij verzoeken om de tijdelijke overbrenging van deze persoon naar haar grondgebied, op voorwaarde dat hij binnen de door de aangezochte partij vastgestelde termijn wordt teruggebracht en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 15, voor zover van toepassing.

  • 2 Wanneer de verzoekende partij het noodzakelijk acht dat een op haar grondgebied gedetineerde persoon tijdelijk wordt overgebracht naar het grondgebied van de aangezochte partij teneinde daar als getuige op te treden of met het oog op een confrontatie of andere onderzoeksmaatregel, kan zij om de tijdelijke overbrenging van deze persoon verzoeken, op voorwaarde dat hij onmiddellijk na de uitvoering van het verzoek wordt teruggebracht en onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 15, voor zover dit toepassing kan vinden.

  • 3 De in het eerste lid voorziene overbrenging kan worden geweigerd:

    • a) indien de aanwezigheid van de persoon vereist is in een lopende strafrechtelijke procedure;

    • b) indien de overbrenging de duur van de detentie van de persoon zou kunnen verlengen;

    • c) indien andere dringende overwegingen zich tegen de overbrenging verzetten;

    • d) in de gevallen waarin de verschijning in persoon als getuige wordt gevraagd, indien de persoon daar niet mee instemt.

  • 4 Voor de in het eerste en tweede lid voorziene overbrenging is de instemming van de aangezochte partij vereist.

Artikel 17. Aanvullende voorwaarden voor de toepassing van artikel 16

Ten behoeve van de toepassing van het bepaalde in artikel 16:

  • a) worden verzoeken om overbrenging en de daarop betrekking hebbende berichten verzonden door de centrale autoriteiten van de partijen;

  • b) zijn in het akkoord tussen de bevoegde autoriteiten van de partijen de voorwaarden opgenomen voor de tijdelijke overbrenging van de persoon en de termijn waarbinnen de persoon moet worden teruggebracht naar het grondgebied van de partij waar hij daarvoor gedetineerd was;

  • c) dient, indien voor de overbrenging de instemming van de betrokkene vereist is, door de partij op wier grondgebied deze persoon gedetineerd is, onverwijld een verklaring van instemming of een afschrift daarvan te worden verstrekt;

  • d) blijft de persoon die wordt overgebracht van zijn vrijheid benomen op het grondgebied van de partij waarnaar hij wordt overgebracht, tenzij de andere partij om zijn invrijheidstelling verzoekt. De duur van de hechtenis op het grondgebied van de partij waarnaar de persoon is overgebracht, wordt in mindering gebracht op de duur van de vrijheidsstraf die betrokkene dient te ondergaan;

  • e) het bepaalde in artikel 15 is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Gecontroleerde afleveringen

  • 1 Beide partijen verbinden zich ertoe te waarborgen dat op verzoek van de andere partij gecontroleerde afleveringen op haar grondgebied kunnen worden toegestaan, voor zover haar nationale recht dit toelaat.

  • 2 De beslissing over een gecontroleerde aflevering wordt voor elk geval afzonderlijk genomen door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte partij met inachtneming van het nationale recht van die partij.

  • 3 Een gecontroleerde aflevering wordt uitgevoerd volgens de procedures van de aangezochte partij. Het recht te handelen en het optreden te leiden en te controleren berust bij de bevoegde autoriteiten van die partij.

Artikel 19. Doorzoeking en inbeslagneming van stukken van overtuiging

  • 1 De aangezochte partij voert een verzoek tot doorzoeking en inbeslagneming van stukken van overtuiging van de verzoekende partij uit wanneer de feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen naar het recht van zowel de aangezochte partij als de verzoekende partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste een jaar. De verzoekende partij voegt het bevel tot doorzoeking en inbeslagneming van de bevoegde autoriteit van deze partij bij haar verzoek.

  • 2 De aangezochte partij stelt de verzoekende partij in kennis van de resultaten van de uitvoering van de betreffende verzoeken.

Artikel 20. Verzoek om inlichtingen over bankrekeningen

  • 1 Op verzoek van de verzoekende partij verstrekt de aangezochte partij op een zo kort mogelijke termijn alle inlichtingen met betrekking tot rekeningen, van welke aard dan ook, aangehouden of beheerd bij een bank, welke dan ook, op haar grondgebied, door een natuurlijke persoon of rechtspersoon naar wie op het grondgebied van de verzoekende partij een strafrechtelijk onderzoek is ingesteld. De verzoekende partij geeft in haar verzoek aan op welke gronden zij veronderstelt dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon op het grondgebied van de aangezochte partij over een bankrekening beschikt.

  • 2 De aangezochte partij treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat banken niet aan de betrokken cliënt of derden mededelen dat aan de verzoekende partij inlichtingen zijn verstrekt op grond van dit artikel.

Artikel 21. Verzoek om inlichtingen over banktransacties

  • 1 Op verzoek van de verzoekende partij, zal de aangezochte partij:

    • a) inlichtingen betreffende bankverrichtingen die in een bepaald tijdvak zijn uitgevoerd door middel van een of meer in het verzoek genoemde rekeningen, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming, verstrekken;

    • b) gedurende een bepaald tijdvak de bankverrichtingen die worden uitgevoerd door middel van een of meer in het verzoek genoemde bankrekeningen onder toezicht plaatsen en de resultaten van dat toezicht doorgeven aan de verzoekende partij. De praktische details van het toezicht worden tussen de bevoegde autoriteiten van de aangezochte en de verzoekende partij overeengekomen.

  • 2 De toepassing van het eerste lid is beperkt tot zaken betreffende feiten die aan het verzoek ten grondslag liggen naar het recht van zowel de aangezochte partij als de verzoekende partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf van ten minste vier jaren.

  • 3 De aangezochte partij treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat banken niet aan de betrokken cliënt of derden mededelen dat aan de verzoekende partij inlichtingen zijn verstrekt op grond van dit artikel.

Artikel 22. Opsporing van opbrengsten van strafbare feiten en toepassing van voorlopige maatregelen met het oog op confiscatie

  • 1 Op verzoek van de verzoekende partij spant de aangezochte partij zich in om vast te stellen of de opbrengsten van een strafbaar feit zich in haar rechtsgebied bevinden en stelt de verzoekende partij in kennis van de resultaten van haar onderzoek. De verzoekende partij geeft in haar verzoek aan op welke gronden zij veronderstelt dat dergelijke opbrengsten zich in het rechtsgebied van de aangezochte partij bevinden en geeft tevens, indien bekend, de locatie aan waar deze opbrengsten zich bevinden.

  • 2 Indien, overeenkomstig het eerste lid, de vermeende opbrengsten van strafbare feiten worden aangetroffen, neemt de aangezochte partij de voorlopige maatregelen met het oog op de in artikel 23 voorziene confiscatie die nodig zijn om te voorkomen dat deze opbrengsten het voorwerp van transacties worden, worden overgemaakt of vervreemd. De aangezochte partij heft de voorlopige maatregelen pas op na overleg met de verzoekende partij.

  • 3 De verzoekende partij dient de aangezochte partij om de zes maanden mede te delen of het noodzakelijk is de voorlopige maatregelen te verlengen. Wanneer de genomen voorlopige maatregelen niet meer nodig blijken, stelt de verzoekende partij de aangezochte partij hiervan onverwijld in kennis.

Artikel 23. Confiscatie van de opbrengsten van een strafbaar feit

  • 1 De aangezochte partij voert overeenkomstig haar wetgeving een verzoek om rechtshulp uit gericht op de confiscatie van de opbrengsten van een strafbaar feit, op basis van een onherroepelijke beslissing tot confiscatie van een strafrechter van de verzoekende partij.

  • 2 De aangezochte partij neemt de teruggave van de opbrengsten van strafbare feiten aan de verzoekende partij in overweging, voor zover haar wetgeving dit toelaat en onder voorbehoud van de rechten van derden te goeder trouw.

Artikel 24. Toezending en uitreiking van gerechtelijke stukken in strafzaken

  • 1 De verzoekende partij kan de aangezochte partij verzoeken gerechtelijke stukken en rechterlijke beslissingen die haar met dat doel door de verzoekende partij worden toegezonden, uit te reiken. De uitreiking van deze documenten geschiedt op de wijze als voorzien in de wetgeving van de aangezochte partij voor soortgelijke uitreikingen.

  • 2 Een verzoek tot uitreiking van een dagvaarding van een verdachte of oproeping van een getuige dient door de aangezochte partij ten minste 80 (tachtig) dagen voor de datum van verschijning te zijn ontvangen.

  • 3 De dagvaarding van een verdachte wordt vertaald in de taal van de aangezochte partij; indien de autoriteit waarvan de dagvaarding uitgaat weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient de dagvaarding te zijn vertaald in die andere taal.

  • 4 Wanneer er redenen zijn om aan te nemen dat de geadresseerde de taal waarin gerechtelijke stukken of gerechtelijke beslissingen zijn gesteld niet beheerst, dient het document – althans de essentie ervan – te worden vertaald in de taal van de andere partij. Indien de autoriteit waarvan het gerechtelijke stuk uitgaat, weet dat de geadresseerde slechts een andere taal machtig is, dient het stuk – althans de essentie ervan – te worden vertaald in die andere taal.

  • 5 Bij alle gerechtelijke stukken wordt informatie verstrekt over de rechten en de rechtsgevolgen voor de geadresseerde en wordt meegedeeld dat de geadresseerde bij de autoriteit waarvan het stuk uitgaat of bij bepaalde andere autoriteiten verdere inlichtingen kan inwinnen over zijn rechten en plichten.

  • 6 Als bewijs dat het stuk werd uitgereikt dient ofwel een gedateerd ontvangstbewijs dat door de geadresseerde ondertekend is ofwel een verklaring van de aangezochte partij waarin het feit van de uitreiking en de wijze en de datum waarop deze is geschied zijn vermeld. Het ontvangstbewijs of de verklaring wordt onverwijld aan de verzoekende partij toegezonden. De aangezochte partij verklaart of de uitreiking overeenkomstig haar recht heeft plaatsgevonden. Indien de uitreiking niet heeft kunnen plaatsvinden, deelt de aangezochte partij de reden daarvan mee aan de verzoekende partij.

Artikel 25. Aangifte ter fine van vervolging

  • 1 De partijen plegen overleg over voorgenomen aangiften ter fine van vervolging teneinde na te gaan of strafvervolging op het grondgebied van de andere partij mogelijk is.

  • 2 Alle aangiften door een van de partijen met het oog op strafvervolging voor de rechter van de andere partij dienen via de centrale autoriteiten te worden verzonden. Het bepaalde in artikel 5 is van toepassing.

  • 3 De aangezochte partij dient binnen een termijn van drie maanden te laten weten welk gevolg er is gegeven aan deze aangifte en houdt de verzoekende partij op de hoogte van het verloop van de procedure alsmede van het resultaat ervan.

Artikel 26. Strafregister

  • 1 De partijen verstrekken elkaar een keer per jaar gegevens uit het strafregister betreffende onderdanen van de andere partij, daaronder begrepen personen met een dubbele nationaliteit, die op het grondgebied van de ontvangende partij wonen.

  • 2 De gegevens die overeenkomstig het eerste lid zijn verstrekt, mogen niet worden gebruikt om een persoon voor de tweede maal strafrechtelijk te vervolgen voor dezelfde feiten.

  • 3 Voor het Koninkrijk der Nederlanden is de bevoegde dienst de „Justitiële Informatiedienst”. Voor het Koninkrijk Marokko is de bevoegde dienst de „Service du Casier Judiciaire National”. De partijen houden elkaar op de hoogte van elke wijziging van de bevoegde dienst.

Artikel 27. Vrijstelling van legalisatie

De stukken en documenten welke krachtens dit Verdrag worden overgedragen zijn vrijgesteld van alle formaliteiten van legalisatie.

Artikel 28. Kosten

Onder voorbehoud van de bepalingen van het derde lid van artikel 14 worden kosten, van welke aard dan ook, voor de tenuitvoerlegging van de verzoeken om rechtshulp niet vergoed, met uitzondering van de kosten voor inschakeling van deskundigen op het grondgebied van de aangezochte partij en die voor de overbrenging van gedetineerden krachtens artikel 16.

Artikel 29. Geschillenregeling

  • 1 In geval van een geschil tussen de partijen ten aanzien van de uitleg of toepassing van dit Verdrag, trachten vertegenwoordigers van de ministeries van Justitie van Nederland en van Marokko, na een schriftelijk verzoek daartoe van een van de ministeries, een oplossing te vinden.

  • 2 Elk geschil dat niet overeenkomstig het eerste lid kan worden beslecht binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van het in het eerste lid vermelde verzoek, wordt voorgelegd aan de ministers van Justitie van Nederland en van Marokko.

  • 3 Elk geschil dat niet overeenkomstig het eerste en het tweede lid kan worden beslecht, wordt langs diplomatieke weg geregeld.

Artikel 30. Toepassing in de tijd

Dit Verdrag is van toepassing zonder beperking in de tijd ten aanzien van feiten die voor de inwerkingtreding zijn begaan, op voorwaarde dat het verzoek om rechtshulp door de aangezochte partij wordt ontvangen na de inwerkingtreding van dit Verdrag.

Artikel 31. Territoriale toepassing

Wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden is dit Verdrag van toepassing op het deel van het Koninkrijk in Europa alsmede op elk deel van het Koninkrijk buiten Europa, tenzij anders is bepaald in de in het eerste lid van artikel 32 bedoelde kennisgeving.

Artikel 32. Slotbepalingen

  • 1 Elk van de partijen stelt de andere partij in kennis van de voltooiing van de voor de inwerkingtreding van dit Verdrag grondwettelijk vereiste procedures.

  • 2 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand na de datum van ontvangst van de laatste kennisgeving.

  • 3 Elk van de partijen kan dit Verdrag te allen tijde opzeggen door de andere partij langs diplomatieke weg een kennisgeving van opzegging te doen toekomen. De opzegging wordt van kracht een jaar na de datum van ontvangst van deze kennisgeving.

  • 4 De opzegging van dit Verdrag kan door het Koninkrijk der Nederlanden tot een van zijn delen worden beperkt.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe naar behoren gemachtigd, dit Verdrag hebben ondertekend.

GEDAAN te Rabat, op 20 september 2010, in twee exemplaren, in de Nederlandse, de Arabische en de Franse taal, zijnde de drie teksten gelijkelijk authentiek.

In geval van verschil van uitlegging is de Franse tekst doorslaggevend.

Voor het Koninkrijk der Nederlanden,

E. HIRSCH BALLIN

Voor het Koninkrijk Marokko,

M.T. NACIRI

Naar boven