De Lid-Staten van de Raad van Europa, die dit Verdrag hebben ondertekend,
Overwegende, dat de Raad van Europa zich ten doel stelt een grotere eenheid tussen
zijn Leden te verwezenlijken ten einde onder meer hun economische en sociale vooruitgang
te bevorderen door het sluiten van overeenkomsten en door het volgen van een gemeenschappelijke
gedragslijn op economisch, sociaal, cultureel, wetenschappelijk, juridisch en administratief
gebied;
Overwegende, dat de eenmaking van enige beginselen van het Octrooirecht voor de industrie
en de uitvinders van nut zal kunnen zijn, dat zij de technische vooruitgang zal kunnen
bevorderen en tot het doen ontstaan van een internationaal octrooi zal kunnen bijdragen;
Gelet op artikel 15 van het Verdrag tot bescherming van de Industriële Eigendom, dat ondertekend
is te Parijs op 20 maart 1883 en herzien te Brussel op 14 december 1900, te Washington
op 2 juni 1911, te 's-Gravenhage op 6 november 1925, te Londen op 2 juni 1934 en te
Lissabon op 31 oktober 1958,
Zijn het volgende overeengekomen:
In de Verdragsluitende Staten zal octrooi worden verleend voor iedere uitvinding die
voor toepassing op het gebied van de nijverheid vatbaar is, nieuw is en op uitvinderswerkzaamheid
berust. Een uitvinding die aan deze voorwaarden niet voldoet kan geen voorwerp vormen
van een rechtsgeldig octrooi. Een octrooi, dat nietig wordt verklaard omdat de uitvinding
niet aan deze voorwaarden voldoet, wordt beschouwd als nietig van de aanvang af.
De Verdragsluitende Staten zijn niet gehouden octrooi te verlenen voor:
-
(a) uitvindingen waarvan de openbaarmaking of de toepassing strijdig zou zijn met de openbare
orde of de goede zeden, met dien verstande dat niet als strijdig in deze zin zal worden
beschouwd het enkele feit, dat de toepassing van een uitvinding door een wettelijke
of reglementaire bepaling wordt verboden;
-
(b) plantaardige variëteiten en dierenrassen, alsmede werkwijzen van wezenlijk biologische
aard voor de voortbrenging van planten of dieren; deze bepaling is niet van toepassing
op microbiologische werkwijzen en hierdoor verkregen voortbrengselen.
Een uitvinding wordt voor toepassing op het gebied van de nijverheid vatbaar geacht,
indien zij kan worden vervaardigd of toegepast op enig gebied van de nijverheid, daaronder
begrepen de landbouw.
-
2 Onder voorbehoud van het bepaalde in het vierde lid van dit artikel, wordt de stand
van de techniek gevormd door al hetgeen openbaar toegankelijk is gemaakt door een
schriftelijke of mondelinge beschrijving, door toepassing of op enige andere wijze,
vóór de dag van indiening van de octrooiaanvrage of van een buitenlandse aanvrage
waarvan de voorrang geldig is ingeroepen.
-
3 Iedere Verdragsluitende Staat kan als behorend tot de stand van de techniek aanmerken
de inhoud van in die Staat ingediende octrooiaanvragen of verleende octrooien die
van overheidswege openbaar zijn gemaakt op of na de dag, genoemd in het tweede lid
van dit artikel, voorzover die inhoud een oudere voorrangsdatum bezit.
Een uitvinding wordt als het resultaat van uitvinderswerkzaamheid aangemerkt, indien
zij niet op een voor de hand liggende wijze voortvloeit uit de stand van de techniek.
Om vast te stellen of een uitvinding al dan niet op uitvinderswerkzaamheid berust,
kan echter de wetgeving van iedere Verdragsluitende Staat, hetzij in het algemeen,
hetzij voor bijzondere soorten van octrooien of octrooiaanvragen, zoals bijvoorbeeld
aanvullingsoctrooien, bepalen dat alle of een gedeelte der octrooien of octrooiaanvragen
bedoeld in artikel 4, derde lid, van de stand van de techniek zijn uitgesloten.
De Verdragsluitende Staat die niet van de mogelijkheid voorzien in artikel 4, derde
lid, gebruik maakt, is niettemin gehouden te bepalen dat op een uitvinding rechtsgeldig
octrooi niet kan worden verleend, voorzover zij, in die Staat, voorwerp is van een
octrooi dat, zonder nochtans tot de stand van de techniek te behoren, ten aanzien
van het gemeenschappelijke onderwerp, een oudere voorrangsdatum bezit.
Verdragsluitende Staten, die te zamen een stelsel in het leven hebben geroepen, dat
voorziet in de indiening van gemeenschappelijke octrooiaanvragen, kunnen als één enkele
Staat worden beschouwd met betrekking tot de toepassing van artikel 4, derde lid,
en artikel 6.
-
1 De octrooiaanvrage dient een beschrijving van de uitvinding te bevatten met, in voorkomend
geval, de daarop betrekking hebbende tekeningen, alsmede een of meer conclusies, waarin
de verlangde bescherming nauwkeurig wordt omschreven.
-
3 Ten aanzien van elke Staat, die het Verdrag heeft ondertekend, doch dit op een later
tijdstip bekrachtigt of aanvaardt, treedt het Verdrag in werking drie maanden na de
datum waarop de akte van bekrachtiging of aanvaarding van die Staat werd nedergelegd.
-
1 Na de inwerkingtreding van dit Verdrag, kan het Comité van Ministers van de Raad van
Europa elk Lid van de internationale Unie tot bescherming van de Industriële Eigendom
dat geen Lid is van de Raad van Europa, voorstellen tot het Verdrag toe te treden.
-
2 Iedere Verdragsluitende Partij kan ten tijde van de nederlegging van haar akte van
bekrachtiging, aanvaarding of toetreding, of op elk later tijdstip, door middel van
een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte kennisgeving bepalen
dat dit Verdrag mede van toepassing zal zijn op elk ander in die kennisgeving genoemd
gebiedsdeel voor welks internationale betrekkingen zij verantwoordelijk is of ten
aanzien waarvan zij bevoegd is verbintenissen aan te gaan.
-
1 Onverminderd het in dit Verdrag bepaalde, kan elke Verdragsluitende Partij ten tijde
van de ondertekening of van de nederlegging van haar akte van bekrachtiging, aanvaarding
of toetreding, gedurende de hierna bepaalde overgangstermijn, zich het recht voorbehouden:
-
(a) niet te voorzien in octrooiverlening voor levensmiddelen en farmaceutische produkten
op zichzelf, alsmede voor werkwijzen op het gebied van de land- en tuinbouw, waarop
artikel 2 (b) niet van toepassing is;
-
(b) rechtsgeldig octrooi te verlenen voor uitvindingen die openbaar zijn geworden binnen
de zes maanden voorafgaande aan de indiening van de aanvrage, hetzij, buiten het geval
bedoeld in artikel 4, vierde lid onder (b),, door toedoen van de uitvinder zelf, hetzij buiten het geval bedoeld in artikel
4, vierde lid onder (a), door een derde die inlichtingen heeft verkregen, afkomstig van de uitvinder.
-
3 Elke Verdragsluitende Partij die een voorbehoud maakt overeenkomstig dit artikel trekt
dit voorbehoud in zodra de omstandigheden het toelaten. Het intrekken van een voorbehoud
geschiedt door middel van een aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa gerichte
kennisgeving, welke kennisgeving van kracht wordt één maand na de datum van ontvangst.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa doet aan de Lid-Staten van de Raad,
aan elke Staat die tot dit Verdrag is toegetreden en aan de Directeur van het Internationaal
Bureau tot bescherming van de Industriële Eigendom mededeling van:
-
(a) iedere ondertekening;
-
(b) iedere nederlegging van een akte van bekrachtiging, aanvaarding of toetreding;
-
(c) iedere datum van inwerkingtreding van dit Verdrag;
-
(d) iedere verklaring en kennisgeving die ingevolge het bepaalde in artikel 11, lid 2
en lid 3 wordt ontvangen;
-
(e) ieder voorbehoud dat ingevolge het bepaalde in artikel 12, eerste lid, wordt gemaakt;
-
(f) het intrekken van elk overeenkomstig het bepaalde in artikel 12, derde lid, gemaakt
voorbehoud;
-
(g) iedere kennisgeving die ingevolge het bepaalde in artikel 13, tweede lid, wordt ontvangen
en de datum waarop de opzegging van kracht wordt.