Protocol betreffende de toetreding van Nederland tot de wijzigingen, welke door het [...] zijn aangebracht in de Conventie van Mannheim van 1868, Parijs, 21-01-1921

Geraadpleegd op 23-04-2024.
Geldend van 08-09-1923 t/m heden

Protocol betreffende de toetreding van Nederland tot de wijzigingen, welke door het Verdrag van Versailles zijn aangebracht in de Conventie van Mannheim van 1868

Authentiek : FR

Protocole relatif à l'adhésion des Pays-Bas aux modifications apportées par le Traité de Versailles à la Convention de Mannheim de 1868

Les Délégués soussignés des Gouvernements de Belgique, de France, de Grande-Bretagne et d'Italie, agissant en conformité de la Résolution du Conseil suprême des Puissances alliées et associées du 2 octobre 1919, portant:

,,Que le Président de la Conférence de la Paix invitera le Gouvernement néerlandais à prendre part aux négociations prévues à l'Article 354 du Traité avec l'Allemagne relativement aux modifications à apporter à la Convention de Mannheim de 1868;

,,Que ces négociations se poursuivront sous les auspices du Conseil suprême entre les Puissances alliées et associées intéressées qui, aux termes de l'Article 355, seront représentées à la Commission centrale du Rhin, et le Gouvernement des Pays-Bas”,

Se sont rencontrés à Paris, les 20 mars, 16 et 17 avril 1920, avec les Délégués soussignés du Gouvernement des Pays-Bas, en vue d'établir l'entente prévue au dernier alinéa de l'Article 354 du Traité de Versailles du 28 juin 1919, relativement à l'application des stipulations de ce Traité concernant le régime du Rhin.

Ces Délégués sont tombés d'accord sur les conclusions suivantes:

  • 1°. Il est entendu que les dispositions contenues dans l'Acte additionnel du 18 septembre 1895 et la Convention du 4 juin 1898 portant modifications à la Convention de 1868, seront appliquées à la navigation du Rhin au même titre et sous les mêmes conditions que les dispositions de la Convention de Mannheim du 17 Octobre 1868;

  • 2°. Il est entendu que les Pays-Bas collaboreront, dans les mêmes conditions que les Puissances alliées et associées représentées à la Commission centrale du Rhin, à l'établissement de la Convention générale visée aux Articles 338 et 354 dudit Traité;

  • 3°. En outre des deux représentants prévues à l'Article 355, les Pays-Bas auront la faculté de déléguer à la Commission centrale du Rhin un troisième représentant;

  • 4°. Il est entendu que les dispositions de l'Article 356 ne doivent pas être interprétées comme préjugeant de l'étendue territoriale de la compétence de la Commission centrale du Rhin, non plus que de la valeur juridique de ses règlements;

  • 5°. Il est entendu que la communication visée à l'alinéa 2 de l'Article 358 sera préalable à l'exécution des travaux qui ne pourront être entrepris qu'après adhésion de la Commission centrale du Rhin et que les ,,dérivations” prévues audit alinéa comprennent les canaux latéraux;

  • 6°. Il est entendu que l'Article 359 ne préjuge pas de la question de savoir si des délégués de la Commission centrale seront ou non désignés;

  • 7°. Il est entendu que le consentement des Pays-Bas à la création, en ce qui concerne le territoire néerlandais, d'une voie navigable à grande section Rhin-Meuse ne peut être considéré comme résultant de leur adhésion à l'Article 361 du Traité de Versailles, et que ledit article ne se rapporte qu'à la partie allemande de la voie navigable Rhin-Meuse;

  • 8°. L'Article 362 doit être entendu dans le sens suivant: d'une part, les canaux latéraux et chenaux qui seraient substitués à toute section des voies navigables soumises à la juridiction de la Commission centrale seront de plein droit soumis à cette juridiction, et, d'autre part, l'extension de la juridiction de la Commission centrale à d'autres voies d'eau ne pourra s'effectuer en territoire néerlandais sans l'assentiment des Pays-Bas.

Les Délégués de Belgique, de France, de Grande-Bretagne et d'Italie ont fait connaître aux Délégués des Pays-Bas qu'ils transmettront un exemplaire du présent protocole à la Conférence des Ambassadeurs, en priant la Conférence de vouloir bien consacrer cette entente, faire part de ce fait au Gouvernement des Pays-Bas et, en portant les termes de cette entente à la connaissance de l'Allemagne, demander au Gouvernement allemand d'y donner son adhésion, ainsi qu'il est prévu à l'Article 354, dernier alinéa, du Traité de Versailles.

Les Délégués des Pays-Bas ont fait connaître que le Gouvernement des Pays-Bas adhérerait aussitôt que possible aux Articles 65, 354 à 356 et 358 à 362 du Traité de Versailles, sous le bénéfice des conclusions qui précèdent. Il a été entendu que cette adhésion sortira effet le jour qui suivra la notification qui en sera faite au Gouvernement de la République française, ce Gouvernement se chargeant de porter cette notification à la connaissance des autres Puissances alliées et associées.

FAIT à Paris, le vingt et un janvier 1921, en six exemplaires.

Vertaling : NL

Protocol betreffende de toetreding van Nederland tot de wijzigingen, welke door het Verdrag van Versailles zijn aangebracht in de Conventie van Mannheim van 1868

De ondergetekende Gedelegeerden der Regeringen van België, Frankrijk, Groot-Britannië en Italië, handelende in overeenstemming met het besluit van de Opperste Raad der Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden van 2 oktober 1919, hetwelk bepaalt:

„Dat de Voorzitter van de Vredesconferentie de Nederlandse Regering zal uitnodigen deel te nemen aan de onderhandelingen, voorzien in artikel 354 van het Verdrag met Duitsland aangaande de wijzigingen aan te brengen in de Conventie van Mannheim van 1868;

„Dat die onderhandelingen onder de auspiciën van de Opperste Raad zullen plaats hebben tussen de betrokken Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden, die volgens de bepalingen van artikel 335 vertegenwoordigd zullen zijn in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart, en de Regering van Nederland”,

Zijn bijeengekomen te Parijs de 20ste maart en de 16de en 17de april 1920 met de ondergetekende Gedelegeerden van de Regering van Nederland, teneinde te geraken tot de overeenstemming, voorzien in het laatste lid van artikel 354 van het Verdrag van Versailles van 28 juni 1919, met betrekking tot de toepassing der bepalingen van dat Verdrag aangaande het Rijnrégime.

Deze Gedelegeerden zijn tot overeenstemming gekomen omtrent de volgende punten:

  • 1°. Het is wel verstaan dat de bepalingen, vervat in de Aanvullende Verklaring van 18 september 1895 en de Overeenkomst van 4 juni 1898, houdende wijzigingen van de Conventie van 1868, op de Rijnvaart zullen worden toegepast uit dezelfde hoofde en op dezelfde voorwaarden als de bepalingen van de Conventie van Mannheim van 17 oktober 1868;

  • 2°. Het is wel verstaan, dat Nederland op dezelfde voorwaarden als de in de Centrale Commissie voor de Rijnvaart vertegenwoordigde Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden, zal medewerken aan het tot stand brengen van de Algemene Conventie, voorzien in de artikelen 338 en 354 van genoemd Verdrag;

  • 3°. Buiten de twee vertegenwoordigers, bedoeld in artikel 355, zal Nederland de bevoegdheid hebben een derde vertegenwoordiger naar de Centrale Commissie voor de Rijnvaart af te vaardigen;

  • 4°. Het is wel verstaan, dat de bepalingen van artikel 356 niet moeten worden opgevat als zouden zij vooruitlopen op de territoriale omvang van de bevoegdheid der Centrale Commissie voor de Rijnvaart, of op de rechtskracht van haar verordeningen;

  • 5°. Het is wel verstaan, dat de mededeling, bedoeld in het tweede lid van artikel 358, zal voorafgaan aan de uitvoering van de werken, welke niet kunnen worden ondernomen, dan na toestemming van de Centrale Commissie voor de Rijnvaart en dat onder de „vertakkingen”, voorzien in genoemd lid, de laterale kanalen begrepen zijn;

  • 6°. Het is wel verstaan, dat artikel 359 niet vooruitloopt op de beantwoording van de vraag of gedelegeerden van de Centrale Commissie al of niet aangewezen zullen worden;

  • 7°. Het is wel verstaan, dat de toestemming van Nederland voor het graven, wat betreft het Nederlands grondgebied, van een waterweg tussen Rijn en Maas met groot dwarsprofiel niet kan worden beschouwd als voortvloeiend uit zijn toetreding tot artikel 361 van het Verdrag van Versailles, en dat genoemd artikel slechts betrekking heeft op het Duitse gedeelte van de waterweg tussen Rijn en Maas;

  • 8°. Artikel 362 moet in de volgende zin worden opgevat: enerzijds zullen alle laterale kanalen en vaargeulen, die in de plaats zouden worden gesteld van welk vak ook van de aan de jurisdictie der Centrale Commissie onderworpen waterwegen, van rechtswege aan die jurisdictie onderworpen zijn, en anderzijds zal geen uitbreiding van de jurisdictie der Centrale Commissie over andere waterwegen op Nederlands grondgebied kunnen plaats vinden zonder de toestemming van Nederland.

De Gedelegeerden van België, Frankrijk, Groot-Britannië en Italië hebben de Gedelegeerden van Nederland doen weten, dat zij een exemplaar van dit protocol aan de Conferentie der Ambassadeurs zullen doen toekomen, met het verzoek deze overeenstemming wel te willen goedkeuren, van die goedkeuring aan de Nederlandse Regering mededeling te doen, en - onder kennisgeving van de bepalingen dezer overeenstemming aan Duitsland - de Duitse Regering te willen verzoeken hare toestemming er aan te geven, zoals dat voorzien is in artikel 354, laatste lid, van het Verdrag van Versailles.

De Gedelegeerden van Nederland hebben te kennen gegeven, dat de Nederlandse Regering zo spoedig mogelijk tot de artikelen 65, 354 tot en met 356 en 358 tot en met 362 van het Verdrag van Versailles zal toetreden, met inachtneming van de voorafgaande punten. Men is overeengekomen, dat die toetreding rechtskracht zal verkrijgen op de dag, volgende op de kennisgeving die daarvan aan de Regering der Franse Republiek zal worden gedaan, terwijl die Regering zich er mede belast deze kennisgeving mede te delen aan de andere Geallieerde en Geassocieerde Mogendheden.

GEDAAN in zesvoud te Parijs, de eenentwintigste januari 1921.

Naar boven