Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Maleisië, 's-Gravenhage, 15-06-1971

Geraadpleegd op 16-04-2024.
Geldend van 13-09-1972 t/m heden

Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Maleisië

Authentiek : NL

Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Maleisië

Preambule

De Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van Maleisië, verlangende hun vriendschapsbanden nauwer aan te halen en inniger economische betrekkingen aan te moedigen en te bevorderen, alsmede investeringen op de grondslag van wederzijds voordeel te bevorderen, zijn als volgt overeengekomen:

Artikel I

Voor de toepassing van deze Overeenkomst:

  • (1) betekent de term „onderdanen”:

    • (a) wat betreft Maleisië, hij die overeenkomstig zijn Grondwet een inwoner is; en

    • (b) wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, hij die overeenkomstig de Nederlandse wet een onderdaan van het Koninkrijk der Nederlanden is.

  • (2) betekent de term „vennootschappen”:

    • (a) wat betreft Maleisië, elke vennootschap met beperkte aansprakelijkheid welke op het grondgebied van Maleisië is opgericht, of elke rechtspersoon of elke vereniging welke wettig overeenkomstig zijn wetgeving is opgericht, en omvat mede de maatschap; en

    • (b) wat betreft het Koninkrijk der Nederlanden, elke rechtspersoon welke overeenkomstig de Nederlandse wet is opgericht, alsmede elke vennootschap als omschreven in letter (a) van dit lid, waarin een onderdaan van het Koninkrijk der Nederlanden of een overeenkomstig de Nederlandse wet opgerichte rechtspersoon, direct of indirect, een overwegend belang heeft.

  • (3) De term „investering” omvat alle vermogensbestanddelen en in het bijzonder doch niet uitsluitend:

    • (a) roerende en onroerende goederen, alsmede alle andere zakelijke rechten zoals hypotheek, voorrechten, pand, vruchtgebruik en soortgelijke rechten;

    • (b) aandelen of andere belangen in vennootschappen;

    • (c) recht op geld of op iedere verrichting die economische waarde heeft;

    • (d) auteursrecht, rechten op het gebied van de industriële eigendom, technische werkwijzen, handelsnaam en goodwill; en

    • (e) zodanige publiekrechtelijke commerciële concessies, waaronder concessies betreffende het zoeken naar, of de extractie of winning van, natuurlijke rijkdommen, die de houder daarvan gedurende enige tijd een rechtspositie verlenen;

    mits zodanige geïnvesteerde vermogensbestanddelen:

    • (i) in Maleisië, zijn geïnvesteerd in een project dat door het daartoe geëigende Ministerie in Maleisië als een „goedgekeurd project” onder deze Overeenkomst is aangemerkt, hetgeen, op aanvraag, ook kan geschieden met betrekking tot een project waarin vóór de datum van inwerkingtreding van deze Overeenkomst vermogensbestanddelen zijn geïnvesteerd; en

    • (ii) in het Koninkrijk der Nederlanden, zijn geïnvesteerd met inachtneming van de desbetreffende wetten en regelingen vóór of na de inwerkingtreding van de Overeenkomst.

    Een wijziging in de vorm waarin de vermogensbestanddelen zijn geïnvesteerd is niet van invloed op het feit dat zij als investering zijn aangemerkt, mits zodanige wijziging niet strijdig is met de goedkeuring welke ten aanzien van de oorspronkelijk geïnvesteerde vermogensbestanddelen is verleend.

Artikel II

  • (1) De Overeenkomstsluitende Partijen komen overeen de economische samenwerking tussen hun onderscheiden landen zoveel mogelijk te bevorderen en te ontwikkelen.

  • (2) De Overeenkomstsluitende Partijen komen voorts overeen de samenwerking tussen hun onderdanen en vennootschappen te bevorderen en, in het kader van hun onderscheiden wetten en regelingen, mede te bevorderen de deelneming van hun onderdanen en vennootschappen in de ontplooiing van produktieve en commerciële activiteiten en de verlening van diensten binnen hun onderscheiden grondgebieden welke zouden bijdragen tot de verbetering van de levensstandaard binnen hun grondgebieden en tot de voorspoed van hun landen.

Artikel III

  • (1) Elke Overeenkomstsluitende Partij is bereid, met inachtneming van haar wetten en regelingen, haar onderdanen of vennootschappen vergunning te geven tot het leveren van kapitaalgoederen aan, en het uitvoeren van openbare werken ten behoeve van, Overheids- en particuliere ondernemingen op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, een en ander tegen betalingen in termijnen.

  • (2) Elke Overeenkomstsluitende Partij geeft overeenkomstig haar wetten en regelingen vergunning tot de overmaking van opeisbare bedragen welke verschuldigd zijn aan de in het eerste lid hierboven bedoelde crediteuren die onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij zijn.

Artikel IV

  • (1) De Overeenkomstsluitende Partijen verbinden zich de ontwikkeling van de internationale scheepvaart te bevorderen.

  • (2) Schepen die onder de vlag van een der Partijen varen en waarop de ingevolge haar wet vereiste papieren strekkende tot bewijs der nationaliteit aanwezig zijn, worden geacht schepen van die Partij te zijn zowel op de volle zee als in de havens, op de (anker)plaatsen en binnen de wateren van de andere Partij.

  • (3) Koopvaardijschepen van een der Partijen hebben, op gelijke voet als koopvaardijschepen van de andere Partij of van enig derde land, de vrijheid om met hun passagiers en lading alle havens, (anker)plaatsen en wateren van die andere Partij welke voor de buitenlandse handel en scheepvaart zijn geopend, binnen te lopen. Aan zodanige schepen zal in ieder opzicht een behandeling worden verleend welke niet minder gunstig is dan die welke aan soortgelijke schepen van die andere Partij en van enig derde land in de havens, op de (anker)plaatsen en binnen de wateren van die andere Partij wordt verleend.

  • (4) Aan koopvaardijschepen van een der Partijen wordt een behandeling verleend welke niet minder gunstig is dan die welke aan soortgelijke schepen van de andere Partij en van enig derde land wordt verleend met betrekking tot het recht alle goederen en personen te vervoeren die op schepen naar of van het grondgebied van die andere Partij kunnen worden vervoerd; en aan zodanige goederen en personen wordt een behandeling verleend, welke niet minder gunstig is dan die welke wordt verleend aan soortgelijke goederen en personen die worden vervoerd op koopvaardijschepen van die andere Partij met betrekking tot (a) welke rechten en heffingen dan ook, (b) de douane-administratie, en (c) premies, restituties en andere voorrechten van deze aard.

  • (5) Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op de kustvaart en de visserij. Koopvaardijschepen van een der Partijen kunnen nochtans op het grondgebied van de andere Partij van de ene haven naar de andere varen teneinde hetzij uit den vreemde gebrachte passagiers of lading geheel of ten dele te debarkeren c.q. lossen, hetzij om passagiers of lading met een vreemde bestemming geheel of ten dele te embarkeren c.q. laden.

Artikel V

  • (1) Wat betreft de betaling van belastingen, rechten of heffingen, alsmede de toekenning van fiscale aftrekposten en vrijstellingen, kent elke Overeenkomstsluitende Partij aan onderdanen en vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij, die op haar grondgebied economische activiteiten verrichten, een behandeling toe welke niet minder gunstig is dan die welke aan onderdanen en vennootschappen van enig derde land wordt toegekend.

  • (2) Niettegenstaande het hierboven bepaalde, behoudt elke Overeenkomstsluitende Partij zich het recht voor bijzondere belastingvoordelen op basis van wederkerigheid of uit krachte ener overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting of tot wederzijdse bescherming van belastingontvangsten te verlenen.

Artikel VI

Onderdanen en vennootschappen van een der Overeenkomstsluitende Partijen genieten, wat betreft de bescherming van de industriële eigendom, op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij een bescherming welke niet minder gunstig is dan die welke onderdanen en vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij genieten.

Artikel VII

Met inachtneming van haar wetten en regelingen verbindt elke Overeenkomstsluitende Partij zich tot het vergemakkelijken:

  • (a) van het organiseren op haar grondgebied door de andere Overkomstsluitende Partij en haar onderdanen en vennootschappen, van economische en commerciële tentoonstellingen en soortgelijke manifestaties;

  • (b) van de invoer, zonder betaling van douanerechten, van goederen, materialen en uitrusting bestemd voor de in letter (a) hierboven bedoelde tentoonstellingen en soortgelijke manifestaties, mits zodanige goederen, materialen en uitrusting binnen het voorgeschreven tijdvak aanvangende op de datum van hun invoer worden wederuitgevoerd;

  • (c) de verkoop van de in letter (b) hierboven bedoelde goederen, materialen en uitrusting, mits alle daarop drukkende douanerechten worden betaald aan de Douane-Autoriteiten op het grondgebied waarop zij worden verkocht.

Artikel VIII

  • (1) Elke Overeenkomstsluitende Partij waarborgt de eerlijke en billijke behandeling van de investeringen van onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij en belemmert niet, door ongerechtvaardigde of discriminatoire maatregelen, het beheer, de instandhouding, het gebruik en het genot daarvan, of de beschikking daarover, door die onderdanen of vennootschappen.

  • (2) Investeringen van onderdanen of vennootschappen van een der Overeenkomstsluitende Partijen in het land van de andere worden niet, uit hoofde van het feit dat, direct of indirect, onderdanen of vennootschappen van de eerste Overeenkomstsluitende Partij daarvan eigenaar zijn of daarin een overwegend belang hebben, onderworpen aan een behandeling welke minder gunstig is dan de behandeling verleend aan investeringen van onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij, of de behandeling verleend aan investeringen van onderdanen of vennootschappen van enig derde land.

Artikel IX

  • (1) Elke Overeenkomstsluitende Partij staat, met inachtneming van haar wetten en regelingen, zonder onnodig verwijl, de overmaking in een convertibele valuta toe van:

    • (a) de netto-winsten, dividenden, royalties, kosten van technische bijstand en diensten, renten en andere lopende inkomsten, verkregen uit investeringen van de onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij;

    • (b) de opbrengst van de gehele of gedeeltelijke liquidatie van een investering gedaan door onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij;

    • (c) gelden voor de terugbetaling van leningen door onderdanen of vennootschappen van de ene Overeenkomstsluitende Partij van de onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij welke beide Overeenkomstsluitende Partijen als een investering hebben erkend; en

    • (d) de inkomsten uit arbeid van onderdanen van de andere Overeenkomstsluitende Partij aan wie het is toegestaan werkzaamheden te verrichten in verband met een investering op haar gebied.

  • (2) Voor zover belanghebbenden geen andere regeling hebben getroffen welke is toegestaan door de daartoe geëigende instellingen van de Overeenkomstsluitende Partij op welker grondgebied de investering is gelegen, geschieden overmakingen ingevolge dit artikel tegen de koers welke ten dage van de overmaking van kracht is voor lopende transacties.

  • (3) De voor lopende transacties van kracht zijnde koers is gebaseerd op de met het Internationale Monetaire Fonds overeengekomen pariteit en ligt binnen de pariteitsmarge die is toegestaan ingevolge sectie 3 van artikel IV van de Overeenkomst betreffende het Internationale Monetaire Fonds.

  • (4) Indien op de datum van de overmaking geen pariteitskoers in de zin van het derde lid hierboven bestaat met betrekking tot de valuta van de Overeenkomstsluitende Partij welke de overmaking toestaat, wordt de officiële koers toegepast welke zodanige Overeenkomstsluitende Partij voor haar valuta heeft vastgesteld in de verhouding tot de Amerikaanse dollar, tot een andere vrij convertibele valuta of tot goud. Indien een zodanige koers niet is vastgesteld, staan de daartoe geëigende instellingen van de Overeenkomstsluitende Partij op welker grondgebied de investering is gelegen een koers toe welke eerlijk en billijk is.

Artikel X

De investeringen van onderdanen of vennootschappen van een der Overeenkomstsluitende Partijen op het grondgebied van de andere worden niet onteigend dan voor een openbaar doel en met inachtneming van een behoorlijke rechtsgang; zij worden evenmin op discriminatoire wijze onteigend. In ieder geval van onteigening wordt prompte, passende en daadwerkelijke schadeloosstelling gegeven, welke de eerlijke en billijke waarde van de investering vertegenwoordigt. De schadeloosstelling kan vrij worden overgemaakt in een convertibele valuta of in de valuta van het land waarvan de gerechtigden onderdanen zijn.

Artikel XI

Indien een Overeenkomstsluitende Partij of een instelling harerzijds aan een van haar onderdanen of vennootschappen een betaling doet uit hoofde van een garantie (verzekering of anderszins) welke zij ter zake van een investering heeft verleend, erkent de andere Overeenkomstsluitende Partij, zonder dat zulks inbreuk maakt op de rechten van de eerste Overeenkomstsluitende Partij ingevolge artikel XV, de overdracht van alle rechten of aanspraken van een zodanige onderdaan of vennootschap aan de eerste Overeenkomstsluitende Partij of aan een instelling harerzijds, alsmede de subrogatie van de eerste Overeenkomstsluitende Partij of van een instelling harerzijds in zodanige rechten of aanspraken.

Artikel XII

In geval van een geschil tussen een onderdaan of een vennootschap van de ene Overeenkomstsluitende Partij en de andere Overeenkomstsluitende Partij in verband met een investering op het grondgebied van de andere Overeenkomstsluitende Partij, stemt de andere Overeenkomstsluitende Partij er mede in dat zodanig geschil, na de uitputting van alle nationale administratieve en gerechtelijke middelen, ter bemiddeling of arbitrage wordt voorgelegd aan het Internationaal Centrum voor Beslechting van Investeringsgeschillen, opgericht bij het Verdrag van Washington van 18 maart 1965 inzake de beslechting van geschillen niet betrekking tot investeringen.

Artikel XIII

  • (1) De Overeenkomstsluitende Partijen komen overeen een Gemeenschappelijke Commissie in te stellen, welke, ten verzoeke van een der Overeenkomstsluitende Partijen, bijeenkomt teneinde:

    • (a) aangelegenheden met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de onderhavige Overeenkomst te bespreken;

      en

    • (b) middelen ter bevordering van de economische samenwerking tussen hun landen in overweging te nemen.

  • (2) De samenstelling en de procedure van de Gemeenschappelijke Commissie worden wederzijds door de Overeenkomstsluitende Partijen overeengekomen.

Artikel XIV

Indien de wetgeving van een der Overeenkomstsluitende Partijen of internationale verplichtingen welke thans bestaan of welke hierna tussen de Overeenkomstsluitende Partijen ter aanvulling op deze Overeenkomst in het leven zullen worden geroepen, tot gevolg heeft of hebben dat ter zake van investeringen van onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij aanspraak kan worden gemaakt op een gunstiger behandeling dan die welke in deze Overeenkomst is voorzien, wordt zulks niet door deze Overeenkomst aangetast. Elk der Overeenkomstsluitende Partijen komt iedere andere verplichting na, welke zij ter zake van investeringen op haar grondgebied van onderdanen of vennootschappen van de andere Overeenkomstsluitende Partij op zich mocht hebben genomen.

Artikel XV

  • (1) Geschillen betreffende de uitlegging of toepassing van deze Overeenkomst zullen, indien mogelijk, door de twee Overeenkomstsluitende Partijen worden beslecht.

  • (2) Indien een geschil aldus niet kan worden beslecht, wordt het, ten verzoeke van een der Overeenkomstsluitende Partijen, aan een scheidsgerecht voorgelegd.

  • (3) Een zodanig scheidsgerecht wordt in ieder afzonderlijk geval ingesteld, en wel in dier voege dat elke Overeenkomstsluitende Partij een lid benoemt en dat deze twee leden dan tot overeenstemming komen over een onderdaan van een derde land die hun Voorzitter zal zijn en die door de Regeringen van de twee Overeenkomstsluitende Partijen wordt benoemd. Zodanige leden worden binnen twee maanden, en zodanige Voorzitter wordt binnen drie maanden, benoemd nadat een der Overeenkomstsluitende Partijen aan de andere Overeenkomstsluitende Partij heeft bericht dat zij wenst dat het geschil aan een scheidsgerecht wordt voorgelegd.

  • (4) Indien het scheidsgerecht niet binnen het in het derde lid hierboven omschreven tijdvak is ingesteld en geen verlenging van het tijdvak door beide Overeenkomstsluitende Partijen is overeengekomen en bij gebreke aan enige andere regeling ter beslechting van het geschil, kan een der Partijen de President van het Internationaal Gerechtshof uitnodigen de noodzakelijke benoemingen te doen.

    Indien de President een onderdaan van een der Overeenkomstsluitende Partijen is of indien hij anderszins niet in staat is zijn functie uit te oefenen, zal de Vice-President de noodzakelijke benoemingen doen.

    Indien de Vice-President een onderdaan van een der Overeenkomstsluitende Partijen is of indien hij eveneens niet in staat is zijn functie uit te oefenen, zal het daarna in jaren oudste Lid van het Internationaal Gerechtshof, dat niet een onderdaan van een der Overeenkomstsluitende Partijen is, de noodzakelijke benoemingen doen.

  • (5) Het scheidsgerecht doet uitspraak op de grondslag van de bepalingen van de onderhavige Overeenkomst in overeenstemming met de beginselen van het recht. Dit doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van het scheidsgerecht in het geschil een uitspraak ex aequo et bono te doen indien zulks naar de mening van partijen noodzakelijk is. Alvorens uitspraak te doen kan het scheidsgerecht in ieder stadium van de procedure aan Partijen een minnelijke schikking voorstellen.

  • (6) Het scheidsgerecht doet uitspraak bij meerderheid van stemmen. Zodanige uitspraken zijn bindend. Elke Overeenkomstsluitende Partij draagt de kosten van haar eigen lid en van haar raadsman in de scheidsrechterlijke procedure; de kosten van de Voorzitter en de overige kosten worden gelijkelijk door beide Overeenkomstsluitende Partijen gedragen. Het scheidsgerecht kan een andere kostenregeling treffen. Overigens bepaalt het scheidsgerecht zijn eigen procedure.

Artikel XVI

Wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft, is de onderhavige Overeenkomst van toepassing op het in Europa gelegen grondgebied van het Koninkrijk, op Suriname en op de Nederlandse Antillen, tenzij in de akte van bekrachtiging van het Koninkrijk der Nederlanden anders wordt bepaald.

Artikel XVII

  • (1) De onderhavige Overeenkomst treedt in werking op de 30e dag na de datum van de uitwisseling der akten van bekrachtiging.

  • (2) Deze Overeenkomst blijft van kracht voor een tijdvak van tien jaren en zal nadien verder van kracht blijven tenzij een der Overeenkomstsluitende Partijen, na het verstrijken van het aanvangstijdvak van tien jaren, de andere Overeenkomstsluitende Partij schriftelijk haar voornemen mededeelt deze Overeenkomst te beëindigen. De mededeling van beëindiging heeft rechtsgevolg een jaar nadat zij door de andere Overeenkomstsluitende Partij is ontvangen.

  • (3) Ter zake van investeringen welke zijn gedaan vóór de datum waarop de mededeling van beëindiging van deze Overeenkomst rechtsgevolg heeft, blijven de bepalingen van de artikelen I tot XVI van kracht gedurende een verder tijdvak van tien jaren te rekenen van die datum.

  • (4) Met inachtneming van de in het tweede lid van dit artikel genoemde tijdvakken is de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden gerechtigd de toepassing van de onderhavige Overeenkomst voor Suriname of de Nederlandse Antillen afzonderlijk te beëindigen.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk door hun onderscheiden Regeringen gemachtigd, de onderhavige Overeenkomst hebben ondertekend.

GEDAAN te 's-Gravenhage, de 15e juni 1971, in zes oorspronkelijke exemplaren, waarvan twee in het Nederlands, twee in de Maleisische taal en twee in het Engels, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.

Voor de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden,

(w.g.) H. J. DE KOSTER

Voor de Regering van Maleisië,

(w.g.) KHIR JOHARI

Nr. I

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Met verwijzing naar de Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen Maleisië en het Koninkrijk der Nederlanden heb ik de eer de overeenstemming te bevestigen dat met betrekking tot elke vennootschap als omschreven in artikel I, lid (2), letter (a), van de Overeenkomst, waarin een onderdaan van het Koninkrijk der Nederlanden of een overeenkomstig de Nederlandse wet opgerichte rechtspersoon, direct of indirect, een overwegend belang heeft, zodanige vennootschap, wil zij onder letter (b) van lid (2) van genoemd artikel vallen, het bewijs van het bestaan van zodanig belang ten tijde van de aanvraag voor de toelating van haar investering dient te leveren. Het is verder wel verstaan dat een zodanige vennootschap niet langer onder genoemd artikel valt zodra zodanig belang niet meer aanwezig is.

Ik zou het zeer op prijs stellen Uw bevestiging van bovenstaande overeenstemming te hebben.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) H. J. DE KOSTER

Zijner Excellentie

de Heer Khir Johari,

Minister van Handel en Industrie

van Maleisië

Nr. II

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst van Uw brief van heden te bevestigen, welke als volgt luidt:

[Red: (zoals in Nr. I)]

Ik heb voorts de eer de overeenstemming vervat in Uw brief te bevestigen.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) KHIR JOHARI

Zijner Excellentie

de Heer H. J. de Koster,

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

van het Koninkrijk der Nederlanden

Nr. III

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Met verwijzing naar de Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen Maleisië en het Koninkrijk der Nederlanden heb ik de eer te bevestigen, dat, tenzij anders wordt medegedeeld, het in artikel I, lid (3) (i), van deze Overeenkomst bedoelde daartoe geëigende Ministerie van Maleisië het Ministerie van Handel en Industrie is, en dat elk vermogensbestanddeel dat in een door genoemd Ministerie goedgekeurd project is geïnvesteerd als een „goedgekeurd project” onder deze Overeenkomst wordt aangemerkt.

Ik zou het zeer op prijs stellen Uw bevestiging van bovenstaande overeenstemming te hebben.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) H. J. DE KOSTER

Zijner Excellentie

de Heer Khir Johari,

Minister van Handel en Industrie

van Maleisië

Nr. IV

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst van Uw brief van heden te bevestigen, welke als volgt luidt:

[Red: (zoals in Nr. III)]

Ik heb voorts de eer de overeenstemming vervat in Uw brief te bevestigen.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) KHIR JOHARI

Zijner Excellentie

de Heer H. J. de Koster,

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

van het Koninkrijk der Nederlanden

Nr. V

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Gelet op het feit dat de Overeenkomst inzake economische samenwerking tussen Maleisië en het Koninkrijk der Nederlanden gesloten is in drie talen welke alle gelijkelijk authentiek zijn, bevestig ik dat het onze overeenstemming is dat in geval van een geschil betreffende de uitlegging van deze Overeenkomst de Engelse tekst doorslaggevend is.

Ik zou het zeer op prijs stellen Uw bevestiging van deze overeenstemming te hebben.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) H. J. DE KOSTER

Zijner Excellentie

de Heer Khir Johari,

Minister van Handel en Industrie

van Maleisië

Nr. VI

(Officiële vertaling)

's-Gravenhage, 15 juni 1971.

Excellentie,

Ik heb de eer de ontvangst van Uw brief van heden te bevestigen, welke als volgt luidt:

[Red: (zoals in Nr. V)]

Ik heb voorts de eer de overeenkomst vervat in Uw brief te bevestigen.

Gelieve, Excellentie, de hernieuwde verzekering mijner zeer bijzondere hoogachting wel te willen aanvaarden.

(w.g.) KHIR JOHARI

Zijner Excellentie

de Heer H. J. de Koster,

Staatssecretaris van Buitenlandse Zaken

van het Koninkrijk der Nederlanden

Naar boven