Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie,
en met name op artikel 173,
-
1. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 te Brussel concludeerde onder andere dat
de algemene doelstelling van billijkheid als leidraad voor de eigenmiddelenregelingen
moet dienen. Deze regelingen moeten er derhalve voor zorgen, overeenkomstig de conclusies
van de Europese Raad van Fontainebleau in 1984, dat geen enkele lidstaat een begrotingslast
behoeft te dragen die buitensporig is in vergelijking met zijn relatieve welvaart.
In deze regelingen moeten dus bepalingen voor specifieke lidstaten worden opgenomen.
-
2. Het stelsel van eigen middelen van de Gemeenschappen moet de zekerheid bieden dat
de middelen toereikend zijn voor een geordende ontwikkeling van het beleid van de
Gemeenschappen, waarbij de noodzaak van een strakke begrotingsdiscipline niet uit
het oog mag worden verloren.
-
3. Voor de toepassing van dit besluit dient onder bruto nationaal inkomen (bni) te worden
verstaan, het bni voor het betrokken jaar tegen marktprijzen, zoals bepaald door de
Commissie krachtens het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen (hierna
„ESR 95” genoemd) overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2223/96.
-
4. Naar aanleiding van de overschakeling van ESR 79 op ESR 95 voor begrotings- en eigenmiddelendoeleinden
en om de financiële middelen die ter beschikking van de Gemeenschappen worden gesteld
op hetzelfde peil te handhaven, zijn de maxima voor de eigen middelen en de vastleggingskredieten
(tot twee decimalen) door de Commissie opnieuw berekend volgens de formules in artikel 3, leden 1 en 2, van Besluit 2000/597/EG, Euratom van de Raad van 29 september
2000 betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. De nieuwe maxima zijn op 28 december 2001 door de Commissie aan de Raad en het Europees
Parlement meegedeeld. Het maximum voor de eigen middelen bedraagt 1,24% van het totale
bni van de lidstaten tegen marktprijzen en dat voor de vastleggingskredieten 1,31%
van het totale bni van de lidstaten. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft
besloten dat deze maxima op het huidige niveau blijven.
-
5. Om ervoor te zorgen dat de financiële middelen die ter beschikking van de Europese
Gemeenschappen worden gesteld, gelijk blijven, dienen de in procenten van het bni
uitgedrukte maxima te worden aangepast wanneer veranderingen in het ESR 95 resulteren
in een significante verandering van het bni-peil.
-
6. Nu de tijdens de Uruguayronde van multilaterale handelsbesprekingen gesloten overeenkomsten
in het EU-recht zijn opgenomen, is er geen wezenlijk verschil meer tussen landbouwrechten
en douanerechten. Daarom moet dit onderscheid in het kader van de algemene begroting
van de Europese Unie niet meer worden gemaakt.
-
7. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten ten behoeve van een overzichtelijke
en eenvoudige regeling het afdrachtpercentage van de btw-bron vast te stellen op 0,30%.
-
8. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat Oostenrijk, Duitsland,
Nederland en Zweden in de periode 2007– 2013 een geringer percentage van de btw-bron
mogen afdragen en dat de jaarlijkse bni-bijdragen van Nederland en Zweden in dezelfde
periode met een bepaald brutobedrag worden verminderd.
-
9. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten het begrotingscorrectiemechanisme
voor het Verenigd Koninkrijk te handhaven, gekoppeld aan een verminderde bijdrage
aan de financiering van de korting ten voordele van Duitsland, Oostenrijk, Zweden
en Nederland. Na een overgangsperiode van 2009 tot 2011 neemt het Verenigd Koninkrijk
echter volledig deel aan de financiering van de kosten voor de uitbreiding, behalve
als het gaat om de rechtstreekse landbouwbetalingen en marktgerelateerde uitgaven,
en om het gedeelte van de uitgaven voor plattelandsontwikkeling dat afkomstig is uit
het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL), afdeling Garantie.
De berekening van de korting voor het Verenigd Koninkrijk wordt daartoe aangepast
door een geleidelijke uitsluiting van de uitgaven die worden toegewezen aan de landen
die na 30 april 2004 zijn toegetreden, met uitzondering van de bovenvermelde uitgaven
voor landbouw en plattelandsontwikkeling. Gedurende de periode 2007–2013 mag de aanvullende
bijdrage van het Verenigd Koninkrijk als gevolg van de vermindering van de toegewezen
uitgaven in totaal niet meer bedragen dan 10,5 miljard EUR in prijzen van 2004. Bij
eventuele toekomstige uitbreidingen vóór 2013, die met Bulgarije en Roemenië buiten
beschouwing gelaten, zal voornoemd bedrag dienovereenkomstig worden aangepast.
-
10. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat artikel 4, tweede alinea, onder f, van Besluit 2000/597/EG, Euratom, waarbij de jaarlijkse pretoetredingsuitgaven in toetredende landen van de berekening
van de korting voor het Verenigd Koninkrijk worden uitgesloten, vanaf eind 2013 niet
langer van toepassing is.
-
11. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft de Commissie verzocht een volledige,
alomvattende en brede evaluatie te verrichten, waarin alle aspecten van de Europese
Unie-uitgaven, met inbegrip van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), en van
de inkomsten, met inbegrip van de korting voor het Verenigd Koninkrijk, aan bod komen,
en daarover in 2008/2009 verslag uit te brengen.
-
12. Er dienen bepalingen te worden vastgesteld die de overgang mogelijk maken van het
bij Besluit 2000/597/EG, Euratom ingevoerde stelsel naar het bij dit besluit ingevoerde stelsel.
-
13. De Europese Raad van 15 en 16 december 2005 heeft besloten dat dit besluit op 1 januari
2007 van kracht moet worden,