De Lid-Staten van de Raad van Europa, die Overeenkomstsluitende Partij zijn bij de
Overeenkomst van 28 april 1960 inzake tijdelijke invoer, vrij van rechten, van medisch,
chirurgisch en laboratoriummateriaal in bruikleen afgestaan aan ziekenhuizen en andere
medische instellingen ten behoeve van diagnose en behandeling (hierna te noemen „de
Overeenkomst”),
Gelet op de bepalingen van de artikelen 1 en 2 van de Overeenkomst, volgens welke
op zulk materiaal onder bepaalde omstandigheden de voordelen van toepassing zijn van
een stelsel van tijdelijke invoer vrij van rechten;
Overwegende dat, wat de Lid-Staten van de Europese Economische Gemeenschap betreft,
bij de verlening van zulk een vrijstelling met name rekening dient te worden gehouden
met het bestaan van het door deze Staten ingestelde gemeenschappelijke douanetarief
en dat elke afwijking van het gemeenschappelijke douanetarief tot de competentie van
de Europese Economische Gemeenschap behoort, die hiertoe de nodige bevoegdheden bezit
uit hoofde van het Verdrag waarbij zij is opgericht;
Overwegende derhalve dat het voor de toepassing van het bepaalde in de artikelen 1
en 2 van de Overeenkomst noodzakelijk is dat de Europese Economische Gemeenschap Partij
kan worden bij de Overeenkomst,
Zijn als volgt overeengekomen: