Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens, Brussel, 09-02-1994

Toekomstige wijziging(en) op 25-03-2025.
Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998.
Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 15-03-2025.
Geldend van 01-02-2025 t/m heden

Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens

Authentiek : NL

Verdrag inzake de heffing van rechten voor het gebruik van bepaalde wegen door zware vrachtwagens

De Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden

op grond van Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, ter vervanging van Richtlijn 93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad van 24 februari 2022,

op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Belgische, de Deense, de Duitse, de Luxemburgse en de Nederlandse delegatie inzake een gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten, afgelegd tijdens de 1.668e zitting van de Raad van de Europese Gemeenschappen op 7, 8 en 19 juni 1993 te Luxemburg,

op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Regeringen van België, Denemarken, Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zweden om alles in het werk te stellen om hun gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten aan te passen aan de maximumbedragen genoemd in artikel 7, zevende lid, en Bijlage II bij de Richtlijn, afgelegd tijdens de 2142ste zitting van de Raad van de Europese Unie op 30 november en 1 december 1998,

zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Doel van het Verdrag

Doel van dit Verdrag is het heffen van een gemeenschappelijk gebruiksrecht door de Verdragsluitende Partijen voor motorvoertuigen die bepaalde wegen binnen hun grondgebied gebruiken, alsmede het vaststellen van de voorwaarden en procedures voor het verdelen van de inkomsten uit het gebruiksrecht.

Artikel 2. Begripsbepalingen

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • De begripsbepalingen van artikel 2, eerste lid, punten 6), 16), 29), 32), 33), 34), 35) en 38) van Richtlijn 1999/62/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad van 24 februari 2022, zijn van toepassing op dit verdrag.

  • In dit Verdrag hebben de onderstaande begrippen de volgende betekenis:

    „grondgebied van de verdragsluitende partijen”: het onderscheiden Europese grondgebied van het Koninkrijk Denemarken, het Groothertogdom Luxemburg, het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Zweden;

    „Richtlijn”: Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van wegeninfrastructuur aan voertuigen, zoals laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad van 24 februari 2022;

    „voertuig”: een motorvoertuig, met vier of meer wielen, of een samenstel van gelede voertuigen bedoeld of gebruikt voor het vervoer over de weg van goederen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton, overeenkomstig artikel 2, eerste lid, punten 17, 18 en 19 van de Richtlijn.

Artikel 3. Verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht

  • 1 Overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag heffen de Verdragsluitende Partijen, vanaf 1 januari 1995, een gemeenschappelijk gebruiksrecht voor het gebruik van autosnelwegen door voertuigen. Tot 25 maart 2027 worden, overeenkomstig artikel 7, dertiende lid, van de Richtlijn, de gebruiksrechten uitsluitend toegepast op voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van ten minste 12 ton.

  • 2 Elk der Verdragsluitende Partijen kan de heffing van het gemeenschappelijke gebruiksrecht overeenkomstig artikel 7, eerste lid, van de richtlijn eveneens toepassen voor het gebruik van andere wegen.

  • 3 [Red: Vervallen.]

  • 4 Het gebruiksrecht wordt betaald voor een bepaald voertuig. Het kan niet op een ander voertuig worden overgedragen.

Artikel 4. Uitzonderingen van de verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht (vrijstellingen)

  • 1 Militaire voertuigen, voertuigen van de burgerbescherming, de brandweer en andere diensten voor eerstehulpverlening, alsook voertuigen voor de ordehandhaving en voertuigen voor de aanleg en het onderhoud van de wegen zijn vrijgesteld van het in artikel 3 bedoelde gebruiksrecht.

  • 2 Op hun respectieve grondgebieden mogen de Verdragsluitende Partijen vrijstelling verlenen van het in artikel 3 bedoelde gebruiksrecht aan voertuigen die slechts af en toe op de openbare wegen van de Verdragsluitende Partij van registratie rijden en die gebruikt worden door natuurlijke of rechtspersonen die het vervoer van de goederen niet als voornaamste beroepsactiviteit hebben, op voorwaarde dat de vervoersactiviteiten die door deze voertuigen worden uitgevoerd niet leiden tot verstoring van de mededinging en dat de Europese Commissie hiermee heeft ingestemd.

  • 3 Emissievrije voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand tot 4,25 ton zijn vrijgesteld van het gebruiksrecht bedoeld in artikel 3.

  • 4 Op hun respectieve grondgebieden mogen Verdragsluitende Partijen vrijstelling verlenen van het in artikel 3 bedoelde gebruiksrecht aan voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton en minder dan 7,5 ton die worden gebruikt voor het vervoer van materiaal, uitrusting of machines die zijn bestemd voor gebruik door de bestuurder tijdens diens werk, of voor het afleveren van ambachtelijk vervaardigde goederen, als het vervoer niet voor rekening van derden wordt verricht.

  • 5 Een voorwaarde voor vrijstelling van het in het eerste lid bedoelde gebruiksrecht is dat de voertuigen aan de buitenkant herkenbaar zijn als bestemd voor de in dat lid genoemde doeleinden. In het geval van het tweede lid delen de Verdragsluitende Partijen elkaar alsmede de Europese Commissie mede voor welke voertuigen zij vrijstelling van het gebruiksrecht verlenen.

  • 6 In het geval van samengestelde voertuigen (combinaties) is het motorvoertuig doorslaggevend voor de vrijstelling van de combinatie.

Artikel 5. Betalingsplichtige

De betalingsplichtige is degene die voor de duur van het gebruik van de in artikel 3 bedoelde wegen

  • 1. beslist over het gebruik van het motorvoertuig,

  • 2. het motorvoertuig bestuurt,

  • 3. eigenaar of houder van het motorvoertuig is.

Meerdere betalingsplichtigen zijn hoofdelijk aansprakelijk.

Artikel 6. Heffing van het gebruiksrecht

De werkwijze inzake de heffing van het gebruiksrecht wordt op bestuursrechtelijk niveau geregeld in overleg tussen de Verdragsluitende Partijen, waarbij de Europese Commissie als waarnemer wordt betrokken overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van de richtlijn.

Artikel 7. Betalingstijdvak

  • 1 Het gebruiksrecht kan worden betaald voor een tijdvak bestaande in kalenderdagen, weken, maanden of jaren; een jaar is het langste tijdvak waarvoor betaald kan worden.

  • 2 Voor een tijdvak van een week of meer kan het gebruiksrecht, onverminderd het derde lid, worden berekend met ingang van iedere kalenderdag.

  • 3 Verdragsluitende Partijen die voor binnen hun grondgebied geregistreerde voertuigen alleen jaarlijkse rechten heffen, kunnen als jaarlijks tijdvak het kalenderjaar vaststellen.

Artikel 8. Tarieven

[Toekomstige wijziging(en) op 25-03-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Tot en met 31 december 2024 bedraagt het gebruiksrecht, met inbegrip van administratiekosten, voor voertuigen:

    Voor één jaar

    EURO-emissieklasse

    ten hoogste drie assen

    ten minste vier assen

    NIET-EURO

    1,407 euro

    2,359 euro

    EURO I

    1,223 euro

    2,042 euro

    EURO II

    1,065 euro

    1,776 euro

    EURO III

    926 euro

    1,543 euro

    EURO IV

    842 euro

    1,404 euro

    EURO V

    796 euro

    1,327 euro

    EURO VI of schoner

    750 euro

    1,250 euro

    Voor één maand

    EURO-emissieklasse

    ten hoogste drie assen

    ten minste vier assen

    NIET-EURO

    140 euro

    235 euro

    EURO I

    122 euro

    204 euro

    EURO II

    106 euro

    177 euro

    EURO III

    92 euro

    154 euro

    EURO IV

    84 euro

    140 euro

    EURO V

    79 euro

    132 euro

    EURO VI of schoner

    75 euro

    125 euro

    Voor één week

    EURO-emissieklasse

    ten hoogste drie assen

    vier of meer assen

    NIET-EURO

    37 euro

    62 euro

    EURO I

    32 euro

    54 euro

    EURO II

    28 euro

    47 euro

    EURO III

    24 euro

    41 euro

    EURO IV

    22 euro

    37 euro

    EURO V

    21 euro

    35 euro

    EURO VI of schoner

    20 euro

    33 euro

    Voor één dag

    EURO-emissieklasse

    ten hoogste drie assen

    ten minste vier assen

    NIET-EURO

    12 euro

    12 euro

    EURO I

    12 euro

    12 euro

    EURO II

    12 euro

    12 euro

    EURO III

    12 euro

    12 euro

    EURO IV

    12 euro

    12 euro

    EURO V

    12 euro

    12 euro

    EURO VI of schoner

    12 euro

    12 euro

  • 2 Tot en met 31 december 2019 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één maand voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      140 euro

      b. EURO I

      122 euro

      c. EURO II

      106 euro

      d. EURO III

      92 euro

      e. EURO IV

      84 euro

      f. EURO V of schoner

      75 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      235 euro

      b. EURO I

      204 euro

      c. EURO II

      177 euro

      d. EURO III

      154 euro

      e. EURO IV

      140 euro

      f. EURO V of schoner

      125 euro

    Vanaf 1 januari 2020 bedraagt het gebruiksrecht met inbegrip van administratiekosten voor één maand voor voertuigen:

    • 1. met ten hoogste drie assen:

      a. NIET-EURO

      140 euro

      b. EURO I

      122 euro

      c. EURO II

      106 euro

      d. EURO III

      92 euro

      e. EURO IV

      84 euro

      f. EURO V

      79 euro

      g. EURO VI of schoner

      75 euro

    • 2. met vier of meer assen:

      a. NIET-EURO

      235 euro

      b. EURO I

      204 euro

      c. EURO II

      177 euro

      d. EURO III

      154 euro

      e. EURO IV

      140 euro

      f. EURO V

      132 euro

      g. EURO VI of schoner

      125 euro

  • 3 Niettegenstaande het tweede lid bedraagt het gebruiksrecht, met inbegrip van administratiekosten, vanaf 26 maart 2027 voor voertuigen met een technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van meer dan 3,5 ton maar minder dan 12 ton:

    Voor één jaar

    CO2-emissieklasse

    EURO-emissieklasse

    Ten hoogste drie assen

    Ten minste vier assen

    1

    NIET-EURO

    956 euro

    1,603 euro

    EURO I

    831 euro

    1,387 euro

    EURO II

    723 euro

    1,206 euro

    EURO III

    629 euro

    1,048 euro

    EURO IV

    572 euro

    954 euro

    EURO V

    541 euro

    901 euro

    EURO VI of schoner

    510 euro

    849 euro

    2

     

    459 euro

    764 euro

    3

     

    395 euro

    658 euro

    4

     

    306 euro

    510 euro

    5

     

    130 euro

    213 euro

    Voor één maand

    CO2-emissieklasse

    EURO-emissieklasse

    Ten hoogste drie assen

    Ten minste vier assen

    1

    NIET-EURO

    95 euro

    160 euro

    EURO I

    83 euro

    138 euro

    EURO II

    72 euro

    120 euro

    EURO III

    62 euro

    104 euro

    EURO IV

    57 euro

    95 euro

    EURO V

    54 euro

    90 euro

    EURO VI of schoner

    51 euro

    84 euro

    2

     

    45 euro

    76 euro

    3

     

    39 euro

    65 euro

    4

     

    30 euro

    51 euro

    5

     

    13 euro

    21 euro

    Voor één week

    CO2-emissieklasse

    EURO-emissieklasse

    Ten hoogste drie assen

    Ten minste vier assen

    1

    NIET-EURO

    33 euro

    56 euro

    EURO I

    29 euro

    49 euro

    EURO II

    25 euro

    42 euro

    EURO III

    22 euro

    37 euro

    EURO IV

    20 euro

    33 euro

    EURO V

    19 euro

    32 euro

    EURO VI of schoner

    18 euro

    30 euro

    2

     

    16 euro

    27 euro

    3

     

    14 euro

    23 euro

    4

     

    11 euro

    18 euro

    5

     

    5 euro

    8 euro

    Voor één dag

    CO2-emissieklasse

    EURO-emissieklasse

    Ten hoogste drie assen

    Ten minste vier assen

    1

    NIET-EURO

    10 euro

    16 euro

    EURO I

    8 euro

    14 euro

    EURO II

    7 euro

    12 euro

    EURO III

    6 euro

    10 euro

    EURO IV

    6 euro

    10 euro

    EURO V

    5 euro

    9 euro

    EURO VI of schoner

    5 euro

    8 euro

    2

     

    4 euro

    7 euro

    3

     

    4 euro

    6 euro

    4

     

    3 euro

    5 euro

    5

     

    2 euro

    2 euro

  • 4

    • a. Overeenkomstig artikel 7 octies bis, eerste lid, en artikel 8, derde lid, van de Richtlijn, gelet op het advies van de coördinatiecommissie, past elk van de Verdragsluitende Partijen uiterlijk drie jaar na de publicatie van de referentiewaarden van de CO2-emissies de variant van artikel 7 octies bis toe op de subgroepen van zware bedrijfsvoertuigen die vallen onder artikel 2, eerste lid, punten a-d, van Verordening (EU) 2019/1242.

      Voor groepen zware bedrijfsvoertuigen die niet onder dat artikel vallen worden, gelet op het advies van de coördinatiecommissie, CO2-emissieklassen 1, 4 en 5 toegepast, uiterlijk drie jaar na de publicatie van de referentiewaarden van de CO2-emissies in uitvoeringshandelingen door de Europese Commissie.

    • b. Indien Verordening (EU) 2019/1242 zodanig wordt gewijzigd dat deze betrekking heeft op CO2-emissies die relevant zijn voor een groep of subgroep van voertuigen waarvoor referentiewaarden van CO2-emissies worden gepubliceerd, passen de Verdragsluitende Partijen, gelet op het advies van de coördinatiecommissie, deze referentiewaarden van CO2-emissies toe en passen CO2-emissieklassen 2 en 3, overeenkomstig artikel 7 octies bis, eerste lid, derde en vierde alinea, van de Richtlijn, toe binnen de termijn die gegeven is in de wetgevingshandeling tot wijziging van Verordening (EU) 2019/1242.

    • c. Overeenkomstig artikel 7 octies bis, eerste en tweede lid, en artikel 8, derde lid, van de Richtlijn, stelt elke Verdragsluitende Partij, indien beschikbaar, voor elk type zwaar bedrijfsvoertuig de CO2-emissieklassen 1, 2, 3, 4 of 5 vast en waarborgt dat de classificatie van een voertuig dat onder CO2-emissieklasse 2 of 3 valt om de zes jaar opnieuw wordt beoordeeld, te rekenen vanaf de datum van zijn eerste registratie en dat, in voorkomend geval, het voertuig een herclassificatie krijgt en gaat vallen onder de relevante emissieklasse op basis van de op dat moment van toepassing zijnde drempelwaarden.

  • 5 Wanneer een gebruiksrecht wordt geheven op de datum van de herclassificatie zoals genoemd in het vierde lid, punt c, treedt de herclassificatie in werking op de eerste dag van een nieuw vignet op of na de dag van de herclassificatie.

  • 6 Verdragsluitende Partijen die voor binnen hun grondgebied geregistreerde voertuigen alleen jaarlijkse gebruiksrechten heffen, kunnen de vaststelling van de te betalen gebruiksrechten als bedoeld in het eerste lid baseren op de grootst mogelijke combinatie van voertuigen waarvan een motorvoertuig waarvoor betaling van het gebruiksrecht verplicht is, deel kan uitmaken.

  • 7 Voor de toepassing van dit Verdrag wordt de wisselkoers van de euro in de nationale munt vastgesteld overeenkomstig artikel 10 van de richtlijn.

Artikel 9. Betaling van het gebruiksrecht

  • Om een compleet systeem voor het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen te voeren, wordt een centrale elektronische database in het leven geroepen.

    De verdragsluitende partijen dragen er zorg voor dat de centrale database wordt voorzien van de relevante informatie wanneer betalingen van het gebruiksrecht worden ontvangen.

  • De centrale database wordt met betrekking tot iedere betaling van het gebruiksrecht voorzien van de volgende informatie:

    • 1) plaats, datum en tijdstip van de boeking,

    • 2) geldigheidsduur,

    • 3) aantal assen, EURO-emissieklasse, technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand, CO2-emissieklasse, en, indien beschikbaar, de CO2-emissie van het voertuig,

    • 4) bedrag van het gebruiksrecht in Euro’s, Deense of Zweedse Kronen,

    • 5) kentekennummer en nationaliteit van het voertuig.

    Tegelijk met de betaling van het gebruiksrecht voorziet het systeem in een bewijs van betaling.

Artikel 10. Terugbetaling bij niet-gebruik

  • 1 De verdragsluitende partijen voorzien in een terugbetaling van het gebruiksrecht wanneer de aanvraag tot terugbetaling is ingediend vóór het einde van de periode waarvoor het recht is voldaan.

  • 2 Voor de behandeling van het verzoek tot terugbetaling worden administratiekosten in rekening gebracht ad 25 euro.

  • 3 Verdragsluitende Partijen die alleen een jaarlijks gebruiksrecht heffen voor op hun grondgebied geregistreerde voertuigen, kunnen ten aanzien van deze voertuigen afzien van terugbetaling.

Artikel 11. Toezicht op de naleving

  • 1 Elke Verdragsluitende Partij ziet op eigen verantwoordelijkheid toe op de naleving van de voorschriften inzake de betaling van het gebruiksrecht; zij wijst de voor het toezicht verantwoordelijke autoriteiten aan respectievelijk stelt deze in.

  • 2 Zij deelt de overige Verdragsluitende Partijen alsmede de Europese Commissie de hiertoe door haar uitgevaardigde wettelijke en bestuursrechtelijke voorschriften mede, en deelt hun ook mede welke autoriteiten en organisaties binnen haar onderscheiden grondgebied verantwoordelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de voorschriften inzake de betaling van het gebruiksrecht.

  • 3 De Verdragsluitende Partijen en de door hen aangewezen autoriteiten en organisaties werken ten behoeve van het toezicht samen.

Artikel 12. Sancties

De verdragsluitende partijen verzekeren dat niet-nakoming van de verplichting tot het betalen van het gebruiksrecht wordt gestraft.

Artikel 13. Verdeling van inkomsten uit het gebruiksrecht

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 1998. Zie het overzicht van wijzigingen]

  • 1 Inkomsten uit het gebruiksrecht die worden verworven binnen het grondgebied van een Verdragsluitende Partij waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, vallen toe aan deze Verdragsluitende Partij.

    De inkomsten die afkomstig zijn van de vervoersondernemingen van de Verdragsluitende Partijen binnen wier grondgebied het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden tussen deze Verdragsluitende Partijen gecorrigeerd overeenkomstig het tweede lid.

    Inkomsten uit het gebruiksrecht die afkomstig zijn van voertuigen die geregistreerd staan buiten het grondgebied van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden overeenkomstig het derde lid vastgesteld en tussen deze Verdragsluitende Partijen verdeeld.

  • 2 Inkomsten uit het gebruiksrecht die afkomstig zijn van de vervoersondernemingen van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, worden tussen twee Verdragsluitende Partijen gecorrigeerd op basis van de hoogte van het gebruiksrecht, het gemiddelde aantal afgelegde kilometers per motorvoertuig en het aantal kilometers dat de vervoersondernemingen van de ene Verdragsluitende Partij in 1992 hebben afgelegd binnen het grondgebied van een andere Verdragsluitende Partij. De Verdragsluitende Partijen verstrekken elkaar hiertoe de vereiste statistische gegevens. Twee of meer Verdragsluitende Partijen kunnen besluiten af te zien van correctie van de inkomsten uit het gemeenschappelijk gebruiksrecht.

    De correctie geschiedt aan de hand van de volgende formule:

    C (D-E) = F, waarbij C = A/B

    A = jaarlijks gebruiksrecht ad 1.250 euro,

    B = gemiddeld afgelegde afstand van 130.000 km per jaar,

    C = hoogte van het gemeenschappelijk gebruiksrecht per afgelegde kilometer,

    D = aantal kilometers afgelegd in Verdragsluitende Partij A door voertuigen uit Verdragsluitende Partij B,

    E = aantal kilometers afgelegd in Verdragsluitende Partij B door voertuigen uit Verdragsluitende Partij A,

    F = te corrigeren bedrag.

  • 3 Ten behoeve van de verdeling stellen de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven, eerst de hoogte vast van de aan hen betaalde gebruiksrechten voor voertuigen die geregistreerd staan buiten het grondgebied van deze Verdragsluitende Partijen. De vaststelling geschiedt steeds aan het eind van het lopende kalenderjaar, voor het eerst op 31 december 1995, voor het afgelopen jaarlijkse betalingstijdvak. Zij doen hiervan binnen drie maanden een mededeling toekomen aan de andere Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven.

    Deze Verdragsluitende Partijen controleren gezamenlijk de opgestelde mededelingen en stellen gezamenlijk de juistheid ervan vast.

    De aldus vastgestelde inkomsten uit het gebruiksrecht worden als volgt onder de verdragsluitende partijen verdeeld:

    • Het Groothertogdom Luxemburg ontvangt 6,570 % van de inkomsten.

    • Het Koninkrijk der Nederlanden ontvangt 57,816 % van de inkomsten.

    • Het Koninkrijk Zweden ontvangt 35,614 % van de inkomsten.

    Bij unaniem besluit van de Verdragsluitende Partijen kunnen deze percentages worden veranderd op basis van statistische gegevens waaruit blijkt in hoeverre de desbetreffende vervoersondernemingen gebruik hebben gemaakt van de infrastructuur van iedere Verdragsluitende Partij die het gemeenschappelijk stelsel van gebruiksrechten toepast. In dat geval verstrekken de Verdragsluitende Partijen elkaar hiertoe de vereiste statistische gegevens.

  • 4 De Verdragsluitende Partijen stellen de volgens de hierboven beschreven methoden berekende verrekeningsbedragen unaniem vast en voeren de verrekening uit binnen een maand na de vaststelling van de verrekeningsbedragen.

Artikel 14. Instelling van een coördinatiecommissie

  • 1 Voor de uitvoering van de in dit Verdrag genoemde gemeenschappelijke werkzaamheden ten behoeve van de gemeenschappelijke heffing van het gebruiksrecht stellen de Verdragsluitende Partijen een coördinatiecommissie in. Deze heeft in het bijzonder de volgende taken:

    • 1. de toepassing van de correctie- en verdeelsleutel overeenkomstig dit Verdrag;

    • 2. het toezicht op en de afrekening van rechten die worden geïnd in staten waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht niet wordt geheven;

    • 3. de coördinatie tussen de nationale toezichthoudende autoriteiten van de Verdragsluitende Partijen waar het gemeenschappelijk gebruiksrecht wordt geheven;

    • 4. de coördinatie van de exacte datum waarop de referentiewaarden van de CO2-emissies als bedoeld in artikel 8, vierde lid, punten a en b, van het Verdrag worden toegepast.

  • 2 De coördinatiecommissie stelt haar eigen reglement op, waarin de bijzonderheden worden geregeld van de werkwijze en de in dit Verdrag genoemde te nemen beslissingen.

  • 3 De coördinatiecommissie houdt ten minste eens per jaar zitting op uitnodiging van een Verdragsluitende Partij. Op verzoek van een Verdragsluitende Partij dient de coördinatiecommissie te worden bijeengeroepen.

  • 4 De Europese Commissie wordt uitgenodigd bij alle zittingen van de coördinatiecommissie.

Artikel 15. Arbitrageprocedure

Ieder geschil dat tussen de Verdragsluitende Partijen ontstaat betreffende de uitlegging of toepassing van dit Verdrag en de hiertoe gemaakte aanvullende afspraken, en dat niet door rechtstreekse onderhandelingen binnen het kader van de coördinatiecommissie kan worden beslecht, wordt op verzoek van een der Verdragsluitende Partijen overeenkomstig artikel 273 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorgelegd aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.

Artikel 16. Toetreding

Iedere Lid-Staat van de Europese Unie kan tot dit Verdrag toetreden. De toetreding wordt geregeld in een Verdrag tussen die Staat en de Verdragsluitende Partijen.

Artikel 17. Afzien van heffing van het gebruiksrecht

  • 1 Iedere Verdragsluitende Partij kan afzien van heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht of besluiten de heffing van het gemeenschappelijk gebruiksrecht binnen haar grondgebied te beëindigen. Zij kan echter geen nationaal aan een tijdvak gebonden gebruiksrecht invoeren, en voor 1 januari 1998 geen nationaal algemeen aan een afstand gebonden stelsel van gebruiksrechten invoeren.

  • 2 Van beëindiging van heffing van het gebruiksrecht dient negen maanden van tevoren schriftelijk kennisgeving te worden gedaan aan de Depositaris. Met ingang van hetzelfde tijdstip kunnen andere Verdragsluitende Partijen de heffing van het gebruiksrecht eveneens beëindigen met een tot zes maanden bekorte kennisgevingstermijn.

  • 3 In deze gevallen passen de Verdragsluitende Partijen op voorstel van de in artikel 14 beschreven coördinatiecommissie de in artikel 13, derde lid, genoemde verdeelsleutel aan. De aanneming van deze aanpassing geschiedt door middel van diplomatieke-notawisseling.

Artikel 18. Opzegging

  • 1 Dit Verdrag kan voor het eerst per 31 december 1997 door middel van een aan de Depositaris gerichte schriftelijke verklaring worden opgezegd, met een opzegtermijn van negen maanden. Na dit tijdstip kan het Verdrag met inachtneming van bovengenoemde termijn aan het eind van ieder kalenderjaar worden opgezegd.

    Indien een Verdragsluitende Partij gebruik maakt van haar opzeggingsrecht, dan kunnen de overige Verdragsluitende Partijen hunnerzijds het Verdrag opzeggen met inachtneming van een tot zes maanden bekorte opzegtermijn.

    De Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van haar opzeggingsrecht, mag geen nationaal tijdgebonden gebruiksrecht invoeren.

  • 2 In geval van een opzegging overeenkomstig het eerste lid passen de overgebleven Verdragsluitende Partijen de in artikel 13, derde lid, genoemde verdeelsleutel aan. De aanneming van deze aanpassing geschiedt door middel van diplomatieke-notawisseling

Artikel 19. Inwerkingtreding

  • 1 Dit Verdrag treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin alle Verdragsluitende Partijen de Commissie van de Europese Gemeenschappen langs diplomatieke weg schriftelijk hebben medegedeeld dat aan de binnen hun staten geldende voorwaarden voor de inwerkingtreding van het Verdrag is voldaan.

  • 2 De Depositaris doet de Regeringen van alle Verdragsluitende Partijen de in het eerste lid bedoelde mededelingen toekomen en deelt hun de datum van de inwerkingtreding van het Verdrag mede.

  • 3 Indien een of meer Verdragsluitende Partijen de in het eerste lid bedoelde mededeling niet voor 1 januari 1995 kunnen doen, kunnen de overige Verdragsluitende Partijen of zelfs slechts één van hen het onderhavige Verdrag vanaf die datum voorlopig toepassen.

Artikel 20. Geldigheidsduur

Dit Verdrag geldt tot 25 maart 2032. Het kan worden verlengd indien twee of meer Verdragsluitende Partijen zulks overeenkomen.

GEDAAN te Brussel op 9 februari 1994 in de Deense, de Duitse, de Franse en de Nederlandse taal, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek, in één oorspronkelijk exemplaar, dat wordt nedergelegd en bewaard in het archief van de Commissie van de Europese Gemeenschappen; deze doet iedere Verdragsluitende Partij een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift toekomen.