De Regeringen van het Koninkrijk België, het Koninkrijk Denemarken, de Bondsrepubliek
Duitsland, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden
op grond van Richtlijn 1999/62/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese
Unie van 17 juni 1999 betreffende het in rekening brengen van het gebruik van bepaalde
infrastructuurvoorzieningen aan zware vrachtvoertuigen, ter vervanging van Richtlijn
93/89/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 25 oktober 1993, zoals laatstelijk
gewijzigd bij Richtlijn (EU) 2022/362 van het Europees Parlement en de Raad van 24 februari 2022,
op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Belgische, de Deense, de Duitse,
de Luxemburgse en de Nederlandse delegatie inzake een gemeenschappelijk stelsel van
gebruiksrechten, afgelegd tijdens de 1.668e zitting van de Raad van de Europese Gemeenschappen
op 7, 8 en 19 juni 1993 te Luxemburg,
op grond van de gemeenschappelijke verklaring van de Regeringen van België, Denemarken,
Duitsland, Luxemburg, Nederland en Zweden om alles in het werk te stellen om hun gemeenschappelijk
stelsel van gebruiksrechten aan te passen aan de maximumbedragen genoemd in artikel
7, zevende lid, en Bijlage II bij de Richtlijn, afgelegd tijdens de 2142ste zitting
van de Raad van de Europese Unie op 30 november en 1 december 1998,
zijn het volgende overeengekomen: