Voor het gehele hoger beroepsonderwijs wordt gestreefd naar samenwerking resp. vergemakkelijking
van de uitwisseling van studenten, voorzover aan de hogescholen van beide Staten overeenkomstige
studierichtingen worden aangeboden. De Overeenkomst is niet van toepassing op studierichtingen
in de sectoren
die in Nederland tot het hoger beroepsonderwijs behoren, omdat in deze sectoren in
Noordrijn-Westfalen geen studierichtingen aan Fachhochschulen worden aangeboden.
Indien door de Fachhochschulen in Noordrijn-Westfalen in de toekomst studierichtingen
worden aangeboden in deze sectoren (b.v. op het gebied van de verpleging), is de Overeenkomst
tevens van toepassing op deze opleidingen.
De Overeenkomst heeft, overeenkomstig de hieronder genoemde nadere bepalingen, betrekking
op
-
3.1 Het Land Noordrijn-Westfalen erkent in overeenstemming met de „Bewertungsvorschlage
Niederlande" van de „Zentralstelle für ausländisches Bildungswesen" (secretariaat
van de „Kultusministerkonferenz") de voor de toelating tot de studie aan de hogescholen
in Nederland vereiste schooldiploma's
-
- diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs (HAVO)
-
- diploma middelbaar beroepsonderwijs (MBO), voor zover dit diploma toegang geeft tot
de studie aan de hogescholen
-
- diploma van een vooropleiding waarvan het diploma gelijkgesteld is aan de beide genoemde
diploma's
tevens voor de toelating tot de studie aan de Fachhochschulen in Noordrijn-Westfalen.
Indien in Nederland voor een bepaalde opleiding als vereiste geldt dat bepaalde vakken
deel hebben uitgemaakt van het eindexamen, dan geldt dit ook voor de toelating tot
de desbetreffende opleiding in Noordrijn-Westfalen.
De Nederlandse studenten overeenkomstig artikel 2, derde lid van deze Overeenkomst
dienen aan te tonen dat zij voldoen aan de in Noordrijn-Westfalen voor de opneming
van een studie eventueel vereiste bijzondere inschrijvingsvoorwaarden (speciale vooropleiding,
geschiktheid voor de studierichting en een stage voor het begin van de studie) als
voorwaarde voor de inschrijving.
Voor de Nederlandse studenten overeenkomstig artikel 2, tweede lid, is een dergelijk
bewijs niet vereist.
Voor de in het eerste lid van artikel 2 bedoelde studenten worden de eventueel vereiste
bijzondere inschrijvingsvoorwaarden in het voor de gemeenschappelijke studierichting
door beide hogescholen op te stellen gemeenschappelijke examenreglement uniform voor
alle aspirant-studenten vastgelegd. Als bijzondere voorwaarde voor de inschrijving
voor een gemeenschappelijke studierichting dient te worden gesteld dat het bezit van
voldoende kennis van de taal van het partnerland wordt aangetoond.
De partnerhogeschool dient te waarborgen dat voldoende kennis van de taal van het
respectieve partnerland kan worden verworven.
De in het eerste lid van artikel 2 van deze Overeenkomst bedoelde studenten worden
aan beide partnerhogescholen ingeschreven, opdat zij zonder restricties aan beide
hogescholen het afsluitend examen kunnen afleggen en de overeenkomstige titel kunnen
verkrijgen. De in het tweede lid van artikel 2 van deze Overeenkomst bedoelde studenten
blijven studenten van de uitzendende hogeschool; zij dienen aan de ontvangende Fachhochschule
als „Zweithörer" met het recht op het bezoeken van colleges en op het afleggen van examens respectievelijk
aan de ontvangende hogeschool via de procedure van de tweede inschrijving te worden
toegelaten.
Beide Partijen zijn het erover eens dat uitwisselingsprogramma's en gemeenschappelijke
studierichtingen in beginsel met telkens dezelfde aantallen studenten van de partnerhogescholen
moeten worden gerealiseerd. Op deze grondslag stelt de Nederlandse zijde de studenten
uit Noordrijn-Westfalen die in het kader van een uitwisselingsprogramma of in een
gemeenschappelijke studierichting aan een Nederlandse hogeschool studeren, vrij van
de betaling van collegegeld; de regeling van de compensatie van collegegeld geschiedt
in dit verband door de Nederlandse zijde op dezelfde wijze als dit voor Nederlandse
studenten geschiedt. Aan hogescholen van het Land Noordrijn-Westfalen wordt geen collegegeld
geheven; de als gewone studenten aan de Fachhochschulen in Noordrijn-Westfalen ingeschreven
Nederlandse studenten zijn echter tijdens hun studie aan de Fachhochschule verplicht
tot betaling van de bijdrage voor de sociale en culturele voorzieningen ten behoeve
van de studenten aan de desbetreffende hogeschool en voor de door studenten verrichte
bestuurlijke taken.
Beide Partijen zijn het erover eens dat met betrekking tot de studiefinanciering voor
de studenten het recht van het land van herkomst geldt, ook indien de studie in het
partnerland wordt gevolgd; dit laat bestaande verdergaande regelingen in het respectieve
partnerland onverlet.
Studenten uit Nederland behouden bij een studie aan een Fachhochschule in Noordrijn-Westfalen
hun aanspraak op studiefinanciering op voorwaarde dat zij voldoen aan de naar Nederlands
recht vereiste voorwaarden, in het bijzonder inzake de studievorderingen, het daadwerkelijk
studeren, alsmede de maximale inschrijvingsduur en de duur van de studiefinanciering;
de voor de verlening van studiefinanciering vereiste informatie dient door de betrokken
onderwijsinstelling tijdig beschikbaar te worden gesteld.
Voor studenten uit Noordrijn-Westfalen worden bij een studie in Nederland de bepalingen
van het „Bundesausbildungsförderungsgesetz" en de daartoe uitgevaardigde uitvoeringswetgeving
als criterium voor studiefinanciering gehanteerd.
Beide Partijen zijn het erover eens dat de studenten bedoeld in artikel 2, eerste,
tweede en derde lid, een bewijs moeten overleggen waaruit blijkt dat zij een adequate
ziektekostenverzekering hebben afgesloten overeenkomstig het recht van het land waar
de studie wordt gevolgd. Indien de student in het land van herkomst een ziektekostenverzekering
heeft afgesloten, kan hij in het partnerland op verzoek worden vrijgesteld van de
verplichting tot verzekering tegen ziektekosten.
De erkenning van studietijden en studieresultaten geschiedt op de grondslag van de
„Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering
van de Bondsrepubliek Duitsland inzake de erkenning van equivalenties op het gebied
van het hoger onderwijs" van 23 maart 1983. Beide Partijen zijn het erover eens dat
deze Overeenkomst mede van toepassing is op de destijds nog niet bestaande hogescholen
in Nederland.
-
10.1 Door een Fachhochschule en een hogeschool in het kader van een samenwerkingovereenkomst
gemeenschappelijk in het leven geroepen studierichtingen als bedoeld in het eerste
lid van artikel 2 zijn uitsluitend studierichtingen met een uniforme studiestructuur
en voor alle studenten verbindende, uniforme examenregelingen en een uniforme studieduur,
die in een uniform studie- en examenreglement voor de gemeenschappelijke studierichting
worden vastgelegd.
-
11.1 Voor studies aan Duitse hogescholen is een normstudieduur vastgelegd, ten aanzien
waarvan overschrijdingen geen sancties met zich meebrengen. In Nederland is voor alle
studies van de eerste fase tot en met het eerste afsluitend examen aan hogescholen
en universiteiten wettelijk een minimale studieduur voorgeschreven van in de regel
vier jaar (een jaar basisstudie [propedeuse] en drie jaar hoofdstudie) bij een eveneens
wettelijk vastgestelde maximale inschrijvingsduur van in de regel zes jaar (maximaal
twee jaar propedeuse en vier jaar hoofdstudie); voor deeltijdstudies is een overeenkomstige
langere maximale inschrijvingsduur vastgelegd.
-
11.2 Beide Partijen komen overeen voor een in het kader van een samenwerkingsovereenkomst
van twee partnerhogescholen in het leven geroepen gemeenschappelijke studierichting
een maximale studieduur van vier jaar en een maximale inschrijvingsduur van zes jaar
(maximaal twee jaar basisstudie en vier jaar hoofdstudie) in het gemeenschappelijke
examenreglement vast te leggen. Behalve om gewichtige redenen (b.v. ziekte, zwangerschap,
deelneming in commissies van de hogeschool en van de studentenraad) mag de maximale
inschrijvingsduur niet worden overschreden. Voor deeltijdstudies zijn de studieduur
en de maximale inschrijvingsduur overeenkomstig langer.
Voor de realisering en begeleiding van het stagesemester in een gemeenschappelijke
studierichting dienen overeenkomstig artikel 10 van de Overeenkomst uniforme regelingen
te worden vastgelegd. De begeleiding in het kader van uitwisselingsprogramma's en
in gemeenschappelijke studierichtingen wordt verzorgd door de hogeschool in het gebied
waarvan de stage wordt gelopen.
Beide Partijen zijn het erover eens de door Fachhochschulen en hogescholen gemeenschappelijk
in het leven geroepen studierichtingen door onafhankelijke commissies te laten evalueren
om een evenredig hoog opleidingsniveau te kunnen waarborgen; de commissies worden
ingesteld door het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen en het „Ministerium für
Wissenschaft und Forschung". Elke commissie mag uit niet meer dan vijf leden bestaan,
van wie er een respectievelijk twee door elke Partij worden benoemd; beide Partijen
benoemen gezamenlijk de voorzitter, die van geen van de desbetreffende hogescholen
deel mag uitmaken. De desbetreffende hogescholen dienen erbij te worden betrokken.
Beide Partijen verplichten zich ertoe hun hogescholen in het kader van de gevoteerde
middelen uit de begroting in redelijke mate financiële middelen ter beschikking te
stellen om de doeleinden van de Overeenkomst te kunnen realiseren.
Deze Overeenkomst treedt in werking op de eerste dag van de tweede maand volgend op
de datum waarop de Overeenkomstsluitende Partijen elkaar schriftelijk hebben medegedeeld
dat aan de constitutionele eisen is voldaan.
Deze Overeenkomst kan per 30 augustus van elk jaar met inachtneming van een termijn
van zes maanden worden opgezegd. De opzegging dient schriftelijk te geschieden.
In een dergelijk geval blijven de bepalingen van de Overeenkomst met betrekking tot
de tijdens de geldingsduur van de Overeenkomst getroffen regelingen van kracht voor
de duur van de periode waarin de studenten hun studie op de voorgeschreven wijze kunnen
voltooien, echter in geen geval langer dan zes jaar na opzegging van de Overeenkomst.
Deze Overeenkomst is slechts van toepassing op het Europese deel van het Koninkrijk
der Nederlanden.