Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele [...] in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen, Straatsburg, 16-09-1963

Geraadpleegd op 25-04-2024.
Geldend van 01-11-1998 t/m heden

Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tot het waarborgen van bepaalde rechten en vrijheden die niet reeds in het Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen

Authentiek : EN

Protocol No. 4 to the Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms, securing certain rights and freedoms other than those already included in the Convention and in the first Protocol thereto

The Governments signatory hereto, being Members of the Council of Europe,

Being resolved to take steps to ensure the collective enforcement of certain rights and freedoms other than those already included in Section I of the Convention for the Protection of Human Rights and Fundamental Freedoms signed at Rome on 4th November 1950 (hereinafter referred to as “the Convention”) and in Articles 1 to 3 of the First Protocol to the Convention, signed at Paris on 20th March 1952,

Have agreed as follows:

Article 1. Prohibition of imprisonment for debt

No one shall be deprived of his liberty merely on the ground of inability to fulfil a contractual obligation.

Article 2. Freedom of movement

  • 1 Everyone lawfully within the territory of a State shall, within that territory, have the right to liberty of movement and freedom to choose his residence.

  • 2 Everyone shall be free to leave any country, including his own.

  • 3 No restrictions shall be placed on the exercise of these rights other than such as are in accordance with law and are necessary in a democratic society in the interests of national security or public safety, for the maintenance of ordre public, for the prevention of crime, for the protection of health or morals, or for the protection of the rights and freedoms of others.

  • 4 The rights set forth in paragraph 1 may also be subject, in particular areas, to restrictions imposed in accordance with law and justified by the public interest in a democratic society.

Article 3. Prohibition of expulsion of nationals

  • 1 No one shall be expelled, by means either of an individual or of a collective measure, from the territory of the State of which he is a national.

  • 2 No one shall be deprived of the right to enter the territory of the State of which he is a national.

Article 4. Prohibition of collective expulsion of aliens

Collective expulsion of aliens is prohibited.

Article 5. Territorial application

  • 1 Any High Contracting Party may, at the time of signature or ratification of this Protocol, or at any time thereafter, communicate to the Secretary-General of the Council of Europe a declaration stating the extent to which it undertakes that the provisions of this Protocol shall apply to such of the territories for the international relations of which it is responsible as are named therein.

  • 2 Any High Contracting Party which has communicated a declaration in virtue of the preceding paragraph may, from time to time, communicate a further declaration modifying the terms of any former declaration or terminating the application of the provisions of this Protocol in respect of any territory.

  • 4 The territory of any State to which this Protocol applies by virtue of ratification or acceptance by that State, and each territory to which this Protocol is applied by virtue of a declaration by that State under this Article, shall be treated as separate territories for the purpose of the references in Articles 2 and 3 to the territory of a State.

  • 5 Any State which has made a declaration in accordance with paragraph 1 or 2 of this Article may at any time thereafter declare on behalf of one or more of the territories to which the declaration relates that it accepts the competence of the Court to receive applications from individuals, non-governmental organisations or groups of individuals as provided in Article 34 of the Convention in respect of all or any of Articles 1 to 4 of this Protocol.

Article 6. Relationship to the Convention

As between the High Contracting Parties the provisions of Articles 1 to 5 of this Protocol shall be regarded as additional Articles to the Convention, and all the provisions of the Convention shall apply accordingly.

Article 7. Signature and ratification

  • 1 This Protocol shall be open for signature by the Members of the Council of Europe who are the signatories of the Convention; it shall be ratified at the same time as or after the ratification of the Convention. It shall enter into force after the deposit of five instruments of ratification. As regards any signatory ratifying subsequently, the Protocol shall enter into force at the date of the deposit of its instrument of ratification.

  • 2 The instruments of ratification shall be deposited with the Secretary-General of the Council of Europe, who will notify all Members of the names of those who have ratified.

IN WITNESS WHEREOF, the undersigned, being duly authorised thereto, have signed this Protocol.

DONE at Strasbourg, this 16th day of September 1963, in English and in French, both texts being equally authoritative, in a single copy which shall remain deposited in the archives of the Council of Europe. The Secretary-General shall transmit certified copies to each of the signatory States.

Vertaling : NL

Vierde Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, tot het waarborgen van bepaalde rechten en vrijheden die niet reeds in het Verdrag en in het eerste Protocol daarbij zijn opgenomen

De Regeringen die dit Protocol hebben ondertekend, Leden van de Raad van Europa,

Vastbesloten om maatregelen te nemen teneinde de collectieve handhaving te verzekeren van bepaalde rechten en vrijheden die niet zijn genoemd in Titel I van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, ondertekend te Rome op 4 november 1950 (hierna te noemen „het Verdrag”) en in de artikelen 1 tot en met 3 van het eerste Protocol bij het Verdrag, ondertekend te Parijs op 20 maart 1952,

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1. Verbod van vrijheidsbeneming wegens schulden

Aan niemand mag zijn vrijheid worden ontnomen op de enkele grond dat hij niet in staat is een contractuele verplichting na te komen.

Artikel 2. Vrijheid van verplaatsing

  • 1 Een ieder die wettig op het grondgebied van een Staat verblijft, heeft binnen dat grondgebied het recht zich vrijelijk te verplaatsen en er vrijelijk zijn verblijfplaats te kiezen.

  • 2 Een ieder heeft het recht welk land ook, met inbegrip van het eigen land, te verlaten.

  • 3 De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden gebonden dan die die bij de wet zijn voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid of van de openbare veiligheid, voor de handhaving van de openbare orde, voor de voorkoming van strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of van de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.

  • 4 De in het eerste lid genoemde rechten kunnen ook, in bepaalde omschreven gebieden, worden onderworpen aan beperkingen die bij de wet zijn voorzien en gerechtvaardigd worden door het algemeen belang in een democratische samenleving.

Artikel 3. Verbod van uitzetting van onderdanen

  • 1 Niemand mag, bij wege van een maatregel van individuele of collectieve aard, worden uitgezet uit het grondgebied van de Staat, waarvan hij een onderdaan is.

  • 2 Aan niemand mag het recht worden ontnomen het grondgebied te betreden van de Staat, waarvan hij onderdaan is.

Artikel 4. Verbod van collectieve uitzetting van vreemdelingen

Collectieve uitzetting van vreemdelingen is verboden.

Artikel 5. Territoriale werkingssfeer

  • 1 Iedere Hoge Verdragsluitende Partij kan, ten tijde van de ondertekening of van de bekrachtiging van dit Protocol of op ieder tijdstip nadien, aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een verklaring doen toekomen, waarin wordt medegedeeld in hoeverre zij zich verbindt de bepalingen van dit Protocol eveneens te doen gelden voor die in de verklaring genoemde gebieden voor welker internationale betrekkingen zij verantwoordelijk is.

  • 2 Iedere Hoge Verdragsluitende Partij die krachtens het vorige lid een verklaring heeft overgelegd kan van tijd tot tijd een nadere verklaring overleggen, waarbij het gestelde in een voorgaande verklaring kan worden gewijzigd of waarbij de toepassing van de bepalingen van dit Protocol met betrekking tot een bepaald gebied wordt beëindigd.

  • 4 Het gebied van een Staat waarvoor dit Protocol geldt krachtens bekrachtiging of aanvaarding door die Staat en ieder gebied waarvoor dit Protocol geldt krachtens een door die Staat ingevolge dit artikel afgelegde verklaring, worden voor de toepassing van de artikelen 2 en 3, in zover deze gewagen van het grondgebied van een Staat, als afzonderlijke grondgebieden aangemerkt.

  • 5 Iedere Staat die een verklaring heeft afgelegd in overeenstemming met het eerste of tweede lid van dit artikel, kan te allen tijde daarna voor één of meer gebieden waarop de verklaring betrekking heeft, verklaren dat hij de bevoegdheid van het Hof aanvaardt om kennis te nemen van verzoekschriften van natuurlijke personen, niet-gouvernementele organisaties of groepen personen, bedoeld in artikel 34 van het Verdrag, ten aanzien van de artikelen 1 tot en met 4 van dit Protocol of één of meer van deze artikelen.

Artikel 6. Verhouding tot het Verdrag

De Hoge Verdragsluitende Partijen beschouwen de artikelen 1 tot en met 5 van dit Protocol als aanvullende artikelen van het Verdrag en alle bepalingen van het Verdrag zijn dienovereenkomstig van toepassing.

Artikel 7. Ondertekening en bekrachtiging

  • 1 Dit Protocol is opengesteld voor ondertekening door de Leden van de Raad van Europa die het Verdrag hebben ondertekend; het wordt bekrachtigd tegelijkertijd met of na de bekrachtiging van het Verdrag. Het treedt in werking na de nederlegging van vijf akten van bekrachtiging. Met betrekking tot iedere ondertekenaar die het daarna bekrachtigt treedt het Protocol in werking op de dag van de nederlegging van de akte van bekrachtiging.

  • 2 De akten van bekrachtiging worden nedergelegd bij de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die aan alle Leden kennis geeft van de namen van hen die het Protocol hebben bekrachtigd.

TEN BLIJKE WAARVAN de ondergetekenden, daartoe behoorlijk gemachtigd, dit Protocol hebben ondertekend.

GEDAAN te Straatsburg, de 16e september 1963, in de Engelse en de Franse taal, zijnde beide teksten gelijkelijk authentiek, in een enkel exemplaar, hetwelk zal worden nedergelegd in het archief van de Raad van Europa. De Secretaris-Generaal zal gewaarmerkte afschriften doen toekomen aan elk van de ondertekenende Staten.

Naar boven