De Regeringen die dit Verdrag hebben ondertekend, leden van de Raad van Europa,
Overwegende dat het doel van de Raad van Europa is het tot stand brengen van een grotere eenheid tussen zijn leden;
Overwegende dat dit doel kan worden bereikt door het sluiten van overeenkomsten of door het volgen van een gemeenschappelijke gedragslijn op juridisch gebied;
Overtuigd dat het aanvaarden van eenvormige regels op het gebied van uitlevering bevorderlijk is voor deze eenwording;
Zijn als volgt overeengekomen:
Artikel 1. Verplichting tot uitlevering
De Verdragsluitende Partijen verbinden zich om, overeenkomstig de regels en onder de voorwaarden in de volgende artikelen bepaald, elkander de personen uit te leveren, die door de rechterlijke autoriteiten van de verzoekende Partij vervolgd worden ter zake van een strafbaar feit of gezocht worden tot tenuitvoerlegging van een straf of maatregel.
Artikel 2. Feiten die tot uitlevering kunnen leiden
1 Tot uitlevering zullen kunnen leiden feiten die krachtens de wetten van de verzoekende Partij en van de aangezochte Partij strafbaar zijn gesteld met een vrijheidsstraf of met een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt, met een maximum van ten minste een jaar of met een zwaardere straf. Wanneer er binnen het gebied van de verzoekende Partij een straf of een maatregel is opgelegd moet die straf of die maatregel ten minste de duur van vier maanden hebben.
2 Indien het verzoek om uitlevering betrekking heeft op verscheidene, afzonderlijke feiten die alle krachtens de wet van de verzoekende en van de aangezochte Partij strafbaar zijn gesteld met vrijheidsstraf of met een maatregel welke vrijheidsbeneming medebrengt, maar waarvan sommige niet voldoen aan de voorwaarde met betrekking tot de hoogte van de straf, is de aangezochte Partij bevoegd de uitlevering eveneens voor deze laatste feiten toe te staan.
Deze bevoegdheid geldt ook met betrekking tot feiten die slechts met geldstraffen worden bedreigd.
4 Iedere Verdragsluitende Partij die van de mogelijkheid, voorzien in het derde lid van dit artikel, gebruik wil maken, doet bij de nederlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa een lijst van de strafbare feiten waarvoor uitlevering wordt toegestaan of een lijst van de strafbare feiten waarvoor uitlevering niet wordt toegestaan, toekomen, een en ander met vermelding van de wettelijke voorschriften die uitlevering toestaan dan wel uitsluiten. De Secretaris-Generaal van de Raad doet deze lijsten aan de andere ondertekenende regeringen toekomen.
5 Indien later andere strafbare feiten door de wetgeving van een Verdragsluitende Partij van uitlevering worden uitgesloten, geeft die Partij hiervan kennis aan de Secretaris-Generaal van de Raad, die de andere ondertekenende regeringen ter zake inlicht. Deze kennisgeving heeft eerst gevolg na afloop van een termijn van drie maanden, te rekenen van de datum van ontvangst door de Secretaris-Generaal.
6 Iedere Partij die van de in de beide voorgaande leden voorziene mogelijkheid gebruik heeft gemaakt, kan te allen tijde strafbare feiten die van de werking van dit Verdrag waren uitgesloten, daaraan onderwerpen. Zij brengt deze wijzigingen ter kennis van de Secretaris-Generaal van de Raad, die deze aan de andere ondertekenende regeringen mededeelt.
Artikel 3. Politieke delicten
1 Uitlevering wordt niet toegestaan, indien het strafbare feit waarvoor zij wordt verzocht, door de aangezochte Partij als een politiek delict of als een met een dergelijk delict samenhangend feit wordt beschouwd.
2 Hetzelfde geldt, indien de aangezochte Partij ernstige redenen heeft aan te nemen dat het verzoek tot uitlevering voor een niet-politiek delict is gedaan met de bedoeling een persoon te vervolgen of te straffen op grond van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid, dan wel dat de positie van de betrokkene om een van deze redenen ongunstig dreigt te worden beïnvloed.
Artikel 4. Militaire delicten
Dit Verdrag is niet van toepassing op uitlevering voor militaire delicten, die niet tevens strafbare feiten naar de gewone strafwet zijn.
Artikel 5. Fiscale delicten
1 Inzake retributies, belastingen, douane en deviezen vindt uitlevering tussen de Verdragsluitende Partijen plaats in overeenstemming met de bepalingen van het Verdrag, indien het feit naar de wetgeving van de aangezochte Partij overeenkomt met een strafbaar feit van dezelfde aard.
2 Uitlevering mag niet worden geweigerd op grond van het feit, dat naar de wetgeving van de aangezochte Partij niet dezelfde soort retributies of belastingen worden geheven, of die wetgeving niet dezelfde soort regeling op het gebied van retributies, belastingen, douane en deviezen bevat als de wetgeving van de verzoekende Partij.
Artikel 6. Uitlevering van onderdanen
1
(a) Iedere Verdragsluitende Partij is bevoegd de uitlevering van haar onderdanen te weigeren.
(b) Iedere Verdragsluitende Partij kan in een verklaring afgelegd bij ondertekening of bij nederlegging van haar akte van bekrachtiging of toetreding, een definitie geven van de betekenis die de uitdrukking „onderdanen” in het onderhavige Verdrag voor haar heeft.
(c) De hoedanigheid van onderdaan wordt beoordeeld naar de toestand op het ogenblik van de beslissing over de uitlevering. Niettemin kan de aangezochte Partij zich eveneens op het bepaalde onder (a) beroepen, indien de hoedanigheid van onderdaan eerst is toegekend tussen het tijdstip der beslissing en de voor de overlevering voorziene datum.
2 Indien de aangezochte Partij haar onderdaan niet uitlevert, moet zij op verzoek van de andere Partij de zaak aan haar bevoegde autoriteiten voorleggen, opdat, indien daartoe aanleiding bestaat, een strafvervolging kan worden ingesteld. Te dien einde zullen de op het strafbare feit betrekking hebbende dossiers, inlichtingen en voorwerpen kosteloos worden toegezonden op de in het eerste lid van artikel 12 bepaalde wijze. De verzoekende Partij wordt van het gevolg dat aan haar verzoek is gegeven op de hoogte gesteld.
Artikel 7. Plaats waar het feit begaan is
2 Wanneer het strafbare feit dat aan het verzoek tot uitlevering ten grondslag ligt is begaan buiten het grondgebied van de verzoekende Partij, kan de uitlevering slechts geweigerd worden, indien de wet van de aangezochte Partij, hetzij vervolging van een dergelijk buiten haar grondgebied gepleegd strafbaar feit, hetzij uitlevering wegens het aan het verzoek ten grondslag liggende feit, niet toelaat.
Artikel 8. Vervolging ter zake van dezelfde feiten
Een aangezochte Partij kan weigeren een persoon wiens uitlevering is verzocht, uit te leveren, indien die persoon door haar wordt vervolgd ter zake van het feit of de feiten waarvoor uitlevering is verzocht.
Artikel 9. Non bis in idem
1 Uitlevering wordt niet toegestaan, wanneer de persoon wiens uitlevering is verzocht, ter zake van het feit of van de feiten waarop dit verzoek was gegrond, door de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij onherroepelijk is berecht. Uitlevering kan worden geweigerd, indien de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij hebben besloten ter zake van hetzelfde feit of dezelfde feiten geen vervolging in de stellen, dan wel een ingestelde vervolging te staken.
Uitlevering wordt niet toegestaan, indien volgens de wet van de verzoekende Partij of die van de aangezochte Partij het recht tot strafvervolging of de straf is verjaard.
Indien op het feit waarvoor uitlevering wordt verzocht, door de wet van de verzoekende Partij de doodstraf is gesteld en deze straf volgens de wet van de aangezochte Partij tegen dat feit niet wordt bedreigd of met betrekking tot dat feit door die Partij algemeen niet wordt toegepast, kan de inwilliging van het uitleveringsverzoek afhankelijk worden gesteld van de voorwaarde dat de verzoekende Partij ter beoordeling van de aangezochte Partij genoegzame waarborgen biedt dat de doodstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd.
Artikel 12. Verzoek en stukken ter ondersteuning daarvan
Artikel 13. Aanvullende inlichtingen
Indien de door de verzoekende Partij verstrekte inlichtingen onvoldoende blijken te zijn om de aangezochte Partij in staat te stellen overeenkomstig dit Verdrag een beslissing te nemen, doet de laatstgenoemde Partij het verzoek de noodzakelijke aanvullingen op deze inlichtingen te mogen ontvangen en kan zij een termijn stellen waarbinnen deze ontvangen moeten zijn.
Artikel 14. Specialiteitsbeginsel
1 De uitgeleverde persoon wordt niet vervolgd, berecht of in hechtenis gesteld met het oog op de tenuitvoerlegging van een straf of maatregel, noch aan enige andere beperking van zijn persoonlijke vrijheid onderworpen, wegens enig ander voor de overlevering begaan feit dan dat hetwelk de reden tot uitlevering is geweest, behalve in de volgende gevallen:
(a) wanneer de Partij die hem uitgeleverd heeft, erin toestemt. Daartoe moet een verzoek worden ingediend vergezeld van de in artikel 12 genoemde stukken en van een door een rechterlijk ambtenaar opgemaakt proces-verbaal, waarin de verklaringen van de uitgeleverde persoon zijn opgenomen. De toestemming wordt gegeven, indien het strafbare feit waarvoor zij verzocht wordt, op zichzelf de verplichting tot uitlevering krachtens dit Verdrag meebrengt;
(b) wanneer de uitgeleverde persoon, hoewel hij daartoe de mogelijkheid had, niet binnen de 45 dagen die op zijn definitieve invrijheidstelling volgden, het grondgebied van de Partij aan welke hij was uitgeleverd, heeft verlaten of indien hij na dit gebied verlaten te hebben daarin is teruggekeerd.
Artikel 15. Verderlevering aan een derde staat
Behoudens in het geval bedoeld in het eerste lid onder (b) van artikel 14, heeft de verzoekende Partij de toestemming van de aangezochte Partij nodig om de persoon die aan haar overgeleverd is en die gezocht wordt door een andere Partij of door een derde staat die geen Partij bij dit Verdrag is, aan die andere Partij of aan die staat uit te leveren ter zake van strafbare feiten, gepleegd voor de overlevering. De aangezochte Partij kan overlegging van de in artikel 12, tweede lid, bedoelde stukken eisen.
Artikel 16. Voorlopige aanhouding
2 Het verzoek om voorlopige aanhouding dient te vermelden dat een van de in artikel 12, tweede lid, onder (a) bedoelde stukken aanwezig is en kennis te geven van het voornemen een uitleveringsverzoek te zenden; het vermeldt tevens het strafbare feit waarvoor uitlevering zal worden verzocht, de tijd waarop en de plaats waar het begaan is, alsmede voor zover mogelijk, het signalement van de gezochte persoon.
3 Het verzoek om voorlopige aanhouding wordt aan de bevoegde autoriteiten van de aangezochte Partij toegezonden, hetzij langs diplomatieke weg, hetzij rechtstreeks per post of telegram, hetzij via de Organisation internationale de Police criminelle - Interpol, hetzij op iedere andere wijze waarbij schriftelijk van het verzoek blijkt of die door de aangezochte Partij wordt toegelaten. De verzoekende autoriteit wordt onverwijld ingelicht omtrent het gevolg dat aan haar verzoek is gegeven.
4 De voorlopige aanhouding kan worden beëindigd, indien de aangezochte Partij niet binnen een termijn van 18 dagen na het begin van de aanhouding het uitleveringsverzoek en de in artikel 12 genoemde stukken ontvangen heeft; de voorlopige aanhouding mag in geen geval langer duren dan 40 dagen. Voorlopige invrijheidstelling is evenwel op ieder ogenblik mogelijk, met dien verstande dat de aangezochte Partij daarbij alle maatregelen dient te nemen, die zij noodzakelijk acht om de vlucht van de persoon wiens aanhouding is verzocht te voorkomen.
Artikel 17. Samenloop van verzoeken
Indien de uitlevering van een persoon door verschillende staten wordt verzocht, hetzij voor hetzelfde feit, hetzij voor verschillende feiten, houdt de aangezochte Partij bij haar beslissing rekening met alle omstandigheden en met name met de ernst van de strafbare feiten, de plaats waar zij begaan zijn, de dagtekening van de onderscheiden verzoeken, de nationaliteit van de opgeëiste persoon en de mogelijkheid van latere uitlevering aan een andere staat.
Artikel 18. Overlevering van de uitgeleverde
4 Onverminderd het bepaalde in het vijfde lid van dit artikel kan de opgeëiste persoon, indien hij niet op de vastgestelde datum is overgenomen, na afloop van een termijn van 15 dagen te rekenen van die datum, in vrijheid worden gesteld en hij wordt in elk geval in vrijheid gesteld na verloop van een termijn van 30 dagen; de aangezochte Partij kan weigeren om hem voor hetzelfde feit uit te leveren.
5 In geval de overlevering of de overneming van de uit te leveren persoon door overmacht verhinderd wordt, stelt de belanghebbende Partij de andere Partij daarvan op de hoogte; de twee Partijen komen een nieuwe datum van overlevering overeen en de bepalingen van het vierde lid van dit artikel zijn van toepassing.
Artikel 19. Uitgestelde of voorwaardelijke overlevering
1 De aangezochte Partij kan, nadat zij een beslissing over het verzoek tot uitlevering genomen heeft, de overlevering van de opgeëiste persoon uitstellen opdat hij door haar vervolgd kan worden of, indien hij reeds veroordeeld is, op haar grondgebied een straf kan ondergaan wegens een ander feit dan dat waarvoor de uitlevering is verzocht.
Artikel 20. Overdracht van voorwerpen
1 De doortocht door het grondgebied van een van de Verdragsluitende Partijen wordt, na indiening van een verzoek gedaan op de in het eerste lid van artikel 12 bedoelde wijze, toegestaan op voorwaarde dat het niet gaat om een strafbaar feit dat door de Partij aan wie toestemming tot doortocht wordt verzocht, op grond van de artikelen 3 en 4 van dit Verdrag wordt beschouwd als een politiek of een zuiver militair delict.
2 De doortocht van een onderdaan, in de zin van artikel 6, van het land waaraan toestemming tot doortocht wordt verzocht, kan worden geweigerd.
6 Een uitgeleverde persoon mag niet worden geleid over een grondgebied waarop, naar mag worden aangenomen, zijn leven of zijn vrijheid bedreigd zou kunnen worden uit hoofde van zijn ras, godsdienst, nationaliteit of politieke gezindheid.
Voorzover in dit Verdrag niet anders is bepaald, is uitsluitend de wet van de aangezochte Partij van toepassing op de procedure van uitlevering en van voorlopige aanhouding.
De over te leggen stukken dienen te zijn gesteld in de taal van de verzoekende Partij of in die van de aangezochte Partij. Laatstgenoemde Partij kan een vertaling eisen in de door haar te kiezen officiële taal van de Raad van Europa.
Artikel 25. Definitie van de term „maatregelen”
Voor de toepassing van dit Verdrag betekent de term „maatregelen” alle maatregelen die vrijheidsbeneming meebrengen en die bij vonnis van de strafrechter worden opgelegd naast of in plaats van een straf.
2 Iedere Verdragsluitende Partij die een voorbehoud heeft gemaakt trekt dit, zodra de omstandigheden haar dit veroorloven, in. Een voorbehoud wordt ingetrokken door een mededeling gericht tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa.
Artikel 27. Territoriale toepasselijkheid
4 Bij rechtstreekse overeenkomst tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen kan de toepasselijkheid van dit Verdrag onder bij die overeenkomst te stellen voorwaarden worden uitgebreid tot elk grondgebied van een van die Partijen hetwelk niet behoort tot het grondgebied bedoeld in de voorgaande leden, voor zover de buitenlandse betrekkingen van die gebieden door een der Partijen worden behartigd.
Artikel 28. De verhouding tussen dit Verdrag en bilaterale overeenkomsten
1 Dit Verdrag doet wat betreft de gebieden waarop het van toepassing is, de bepalingen uit bilaterale verdragen, conventies of overeenkomsten vervallen, die de uitlevering tussen twee Verdragsluitende Partijen regelen.
3 Wanneer de uitlevering tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen plaatsvindt op grond van een eenvormige wet, zijn die Partijen bevoegd om hun betrekkingen op dit terrein te regelen uitsluitend op basis van dat stelsel, niettegenstaande de bepalingen van dit Verdrag. Hetzelfde geldt tussen twee of meer Verdragsluitende Partijen, indien bij elk van die Partijen een wet geldt die het mogelijk maakt op het grondgebied van die Partij bevelen tot vrijheidsbeneming ten uitvoer te leggen, die op het grondgebied van de andere Partij of de andere Partijen zijn gegeven. De Verdragsluitende Partijen die in hun betrekkingen de toepassing van dit Verdrag van het begin af aan of nadien uitsluiten overeenkomstig de bepalingen van dit lid, dienen ter zake een mededeling te richten tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. Deze stelt de andere Partijen in kennis van elke mededeling die hij krachtens dit lid heeft ontvangen.
Artikel 29. Ondertekening, bekrachtiging, inwerkingtreding
Iedere Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag voor wat haar betreft opzeggen door een daartoe strekkende kennisgeving te richten tot de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa. De opzegging treedt in werking zes maanden na de datum waarop de kennisgeving door de Secretaris-Generaal van de Raad is ontvangen.
De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft alle leden van de Raad en de regering van elke staat die tot het Verdrag is toegetreden, kennis van:
(a) de nederlegging van elke akte van bekrachtiging of van toetreding;
(b) de datum van inwerkingtreding;
(c) elke verklaring afgelegd krachtens het eerste lid van artikel 6 en het vijfde lid van artikel 21;
(d) elk voorbehoud gemaakt krachtens het eerste lid van artikel 26;
(e) intrekking van elk voorbehoud krachtens het tweede lid van artikel 26;
(f) elke kennisgeving van opzegging ontvangen krachtens artikel 31 van dit Verdrag en de datum waarop deze in werking treedt.