PRÉAMBULE
De Hoge Verdragsluitende Partijen,
Overwegende, dat het Handvest van de Verenigde Naties en de op 10 december 1948 door de Algemene Vergadering goedgekeurde Universele Verklaring van de Rechten van de Mens het beginsel hebben bevestigd, dat de menselijke wezens, zonder onderscheid, de fundamentele
rechten van de mens en vrijheden dienen te genieten,
Overwegende, dat de Verenigde Naties bij verschillende gelegenheden blijk hebben gegeven van haar
grote bezorgdheid voor de staatlozen en er naar gestreefd hebben de uitoefening van
deze fundamentele rechten en vrijheden door de staatlozen in de grootst mogelijke
mate te verzekeren,
Overwegende, dat alleen op die staatlozen die tevens vluchtelingen zijn van toepassing is het
Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 28 juli 1951, en dat er vele staatlozen zijn op wie dat Verdrag niet toepasselijk
is,
Overwegende, dat het wenselijk is, de status van staatlozen door middel van een internationale
overeenkomst te regelen en te verbeteren,
Zijn het volgende overeengekomen: