TITEL I. RECHTEN EN VRIJHEDEN
Artikel 2. Recht op leven
Artikel 3. Verbod van foltering
Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende
behandelingen of bestraffingen.
Artikel 4. Verbod van slavernij en dwangarbeid
Artikel 5. Recht op vrijheid en veiligheid
-
3 Een ieder die is gearresteerd of gedetineerd, overeenkomstig lid 1.c van dit artikel,
moet onverwijld voor een rechter worden geleid of voor een andere magistraat die door
de wet bevoegd verklaard is rechterlijke macht uit te oefenen en heeft het recht binnen
een redelijke termijn berecht te worden of hangende het proces in vrijheid te worden
gesteld. De invrijheidstelling kan afhankelijk worden gesteld van een waarborg voor
de verschijning van de betrokkene ter terechtzitting.
-
4 Een ieder, wie door arrestatie of detentie zijn vrijheid is ontnomen, heeft het recht
voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid
van zijn detentie en zijn invrijheidstelling beveelt, indien de detentie onrechtmatig
is.
Artikel 6. Recht op een eerlijk proces
-
1 Bij het vaststellen van zijn burgerlijke rechten en verplichtingen of bij het bepalen
van de gegrondheid van een tegen hem ingestelde vervolging heeft een ieder recht op
een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak, binnen een redelijke termijn,
door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat bij de wet is ingesteld. De uitspraak
moet in het openbaar worden gewezen maar de toegang tot de rechtszaal kan aan de pers
en het publiek worden ontzegd, gedurende de gehele terechtzitting of een deel daarvan,
in het belang van de goede zeden, van de openbare orde of nationale veiligheid in
een democratische samenleving, wanneer de belangen van minderjarigen of de bescherming
van het privé leven van procespartijen dit eisen of, in die mate als door de rechter
onder bijzondere omstandigheden strikt noodzakelijk wordt geoordeeld, wanneer de openbaarheid
de belangen van een behoorlijke rechtspleging zou schaden.
Artikel 7. Geen straf zonder wet
-
1 Niemand mag worden veroordeeld wegens een handelen of nalaten, dat geen strafbaar
feit naar nationaal of internationaal recht uitmaakte ten tijde dat het handelen of
nalaten geschiedde. Evenmin mag een zwaardere straf worden opgelegd dan die, die ten
tijde van het begaan van het strafbare feit van toepassing was.
-
2 Dit artikel staat niet in de weg aan de berechting en bestraffing van iemand, die
schuldig is aan een handelen of nalaten, dat ten tijde van het handelen of nalaten,
een misdrijf was overeenkomstig de algemene rechtsbeginselen die door de beschaafde
volken worden erkend.
Artikel 8. Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven
-
2 Geen inmenging van enig openbaar gezag is toegestaan in de uitoefening van dit recht,
dan voor zover bij de wet is voorzien en in een democratische samenleving noodzakelijk
is in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid of het economisch
welzijn van het land, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de bescherming
van de gezondheid of de goede zeden of voor de bescherming van de rechten en vrijheden
van anderen.
Artikel 9. Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst
-
1 Een ieder heeft recht op vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst; dit recht omvat
tevens de vrijheid om van godsdienst of overtuiging te veranderen, alsmede de vrijheid
hetzij alleen, hetzij met anderen, zowel in het openbaar als privé zijn godsdienst
te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht,
in practische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften.
-
2 De vrijheid zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uiting te brengen kan aan
geen andere beperkingen worden onderworpen dan die die bij de wet zijn voorzien en
in een democratische samenleving noodzakelijk zijn in het belang van de openbare veiligheid,
voor de bescherming van de openbare orde, gezondheid of goede zeden of voor de bescherming
van de rechten en vrijheden van anderen.
Artikel 10. Vrijheid van meningsuiting
-
1 Een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een
mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of
te verstrekken, zonder inmenging van enig openbaar gezag en ongeacht grenzen. Dit
artikel belet Staten niet radio- omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen
aan een systeem van vergunningen.
-
2 Daar de uitoefening van deze vrijheden plichten en verantwoordelijkheden met zich
brengt, kan zij worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen
of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving
noodzakelijk zijn in het belang van de nationale veiligheid, territoriale integriteit
of openbare veiligheid, het voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, de
bescherming van de gezondheid of de goede zeden, de bescherming van de goede naam
of de rechten van anderen, om de verspreiding van vertrouwelijke mededelingen te voorkomen
of om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen.
Artikel 11. Vrijheid van vergadering en vereniging
-
2 De uitoefening van deze rechten mag aan geen andere beperkingen worden onderworpen
dan die, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk
zijn in het belang van de nationale veiligheid, de openbare veiligheid, het voorkomen
van wanordelijkheden en strafbare feiten, voor de bescherming van de gezondheid of
de goede zeden of de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen. Dit artikel
verbiedt niet dat rechtmatige beperkingen worden gesteld aan de uitoefening van deze
rechten door leden van de krijgsmacht, van de politie of van het ambtelijk apparaat
van de Staat.
Artikel 12. Recht te huwen
Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten
volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.
Artikel 13. Recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel
Een ieder wiens rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, zijn geschonden,
heeft recht op een daadwerkelijk rechtsmiddel voor een nationale instantie, ook indien
deze schending is begaan door personen in de uitoefening van hun ambtelijke functie.
Artikel 14. Verbod van discriminatie
Het genot van de rechten en vrijheden die in dit Verdrag zijn vermeld, moet worden
verzekerd zonder enig onderscheid op welke grond ook, zoals geslacht, ras, kleur,
taal, godsdienst, politieke of andere mening, nationale of maatschappelijke afkomst,
het behoren tot een nationale minderheid, vermogen, geboorte of andere status.
Artikel 15. Afwijking in geval van noodtoestand
-
1 In tijd van oorlog of in geval van enig andere algemene noodtoestand die het bestaan
van het land bedreigt, kan iedere Hoge Verdragsluitende Partij maatregelen nemen die
afwijken van zijn verplichtingen ingevolge dit Verdrag, voor zover de ernst van de
situatie deze maatregelen strikt vereist en op voorwaarde dat deze niet in strijd
zijn met andere verplichtingen die voortvloeien uit het internationale recht.
-
2 De voorgaande bepaling staat geen enkele afwijking toe van artikel 2, behalve ingeval
van dood als gevolg van rechtmatige oorlogshandelingen, en van de artikelen 3, 4,
eerste lid, en 7.
-
3 Elke Hoge Verdragsluitende Partij die gebruik maakt van dit recht om af te wijken,
moet de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa volledig op de hoogte houden van
de genomen maatregelen en van de beweegredenen daarvoor. Zij moet de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa eveneens in kennis stellen van de datum waarop deze maatregelen
hebben opgehouden van kracht te zijn en de bepalingen van het Verdrag opnieuw volledig
worden toegepast.
Artikel 16. Beperkingen op politieke activiteiten van vreemdelingen
Geen der bepalingen van de artikelen 10, 11 en 14 mag beschouwd worden als een beletsel
voor de Hoge Verdragsluitende Partijen beperkingen op te leggen aan politieke activiteiten
van vreemdelingen.
Artikel 17. Verbod van misbruik van recht
Geen der bepalingen van dit Verdrag mag worden uitgelegd als zou zij voor een Staat,
een groep of een persoon een recht inhouden enige activiteit aan de dag te leggen
of enige daad te verrichten met als doel de rechten of vrijheden die in dit Verdrag
zijn vermeld teniet te doen of deze verdergaand te beperken dan bij dit Verdrag is
voorzien.
Artikel 18. Inperking van de toepassing van beperkingen op rechten
De beperkingen die volgens dit Verdrag op de omschreven rechten en vrijheden zijn
toegestaan, mogen slechts worden toegepast ten behoeve van het doel waarvoor zij zijn
gegeven.
TITEL II. EUROPEES HOF VOOR DE RECHTEN VAN DE MENS
Artikel 19. Instelling van het Hof
Teneinde de nakoming te verzekeren van de verplichtingen die de Hoge Verdragsluitende
Partijen in het Verdrag en de Protocollen daarbij op zich hebben genomen, wordt een
Europees Hof voor de Rechten van de Mens ingesteld, hierna te noemen „het Hof”. Het
functioneert op een permanente basis.
Artikel 20. Aantal rechters
Het Hof bestaat uit een aantal rechters dat gelijk is aan het aantal Hoge Verdragsluitende
Partijen.
Artikel 21. Voorwaarden voor uitoefening van de functie
Artikel 22. Verkiezing van rechters
-
1 Voor elke Hoge Verdragsluitende Partij worden de rechters gekozen door de Parlementaire
Vergadering, met een meerderheid van de uitgebrachte stemmen, uit een lijst van drie
kandidaten, voorgedragen door de Hoge Verdragsluitende Partij.
-
3 Teneinde zo veel mogelijk te bewerkstelligen dat elke drie jaar de ambtstermijn van
de helft van de rechters wordt verlengd, kan de Parlementaire Vergadering, alvorens
tot een volgende verkiezing over te gaan, besluiten dat de ambtstermijn van één of
meer te verkiezen rechters een andere duur heeft dan zes jaar, doch ten hoogste negen
en ten minste drie jaar.
Artikel 24. Ontheffing uit het ambt
Een rechter kan slechts van zijn functie worden ontheven indien de overige rechters
bij een meerderheid van tweederde besluiten dat hij niet meer aan de vereiste voorwaarden
voldoet.
Artikel 25. Griffie en referendarissen
Het Hof beschikt over een griffie, waarvan de taken en de organisatie worden vastgesteld
in het reglement van het Hof. Het Hof wordt bijgestaan door referendarissen.
Artikel 26. Hof in voltallige vergadering bijeen
Het Hof in voltallige vergadering bijeen:
-
a. kiest zijn President en één of twee Vice-Presidenten voor een periode van drie jaar;
zij zijn herkiesbaar;
-
b. stelt Kamers in, voor bepaalde tijd;
-
c. kiest de Voorzitters van de Kamers van het Hof; zij zijn herkiesbaar;
-
d. neemt het reglement van het Hof aan; en
-
e. kiest de Griffier en één of twee Plaatsvervangend Griffiers.
Artikel 27. Comités, Kamers en Grote Kamer
-
1 Ter behandeling van bij het Hof aanhangig gemaakte zaken, houdt het Hof zitting in
comités van drie rechters, in Kamers van zeven rechters en in een Grote Kamer van
zeventien rechters. De Kamers van het Hof stellen comités in voor bepaalde tijd.
-
3 De Grote Kamer bestaat mede uit de President van het Hof, de Vice-Presidenten, de
Voorzitters van de Kamers en andere rechters, aangewezen overeenkomstig het reglement
van het Hof. Wanneer een zaak op grond van artikel 43 naar de Grote Kamer wordt verwezen,
mag een rechter van de Kamer die uitspraak heeft gedaan, geen zitting nemen in de
Grote Kamer, met uitzondering van de voorzitter van de Kamer en de rechter die daarin
zitting had voor de betrokken Staat.
Artikel 28. Verklaringen van niet-ontvankelijkheid van comités
Een comité kan, met eenparigheid van stemmen, een individueel verzoekschrift, ingediend
op grond van artikel 34, niet-ontvankelijk verklaren of van de rol schrappen, wanneer
deze beslissing zonder nader onderzoek kan worden genomen. De beslissing geldt als
einduitspraak.
Artikel 29. Beslissingen van Kamers inzake ontvankelijkheid en gegrondheid
-
3 De beslissing inzake ontvankelijkheid wordt afzonderlijk genomen, tenzij het Hof,
in uitzonderlijke gevallen, anders beslist.
Artikel 30. Afstand van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer
Indien de bij een Kamer aanhangige zaak aanleiding geeft tot een ernstige vraag betreffende
de interpretatie van het Verdrag of de Protocollen daarbij of wanneer de oplossing
van een vraag aanhangig voor een Kamer een resultaat kan hebben dat strijdig is met
een eerdere uitspraak van het Hof, kan de Kamer, te allen tijde voordat zij uitspraak
doet, afstand doen van rechtsmacht ten gunste van de Grote Kamer, tenzij één van de
betrokken partijen daartegen bezwaar maakt.
Artikel 31. Bevoegdheden van de Grote Kamer
De Grote Kamer,
-
a. doet uitspraak over op grond van artikel 33 of artikel 34 ingediende verzoekschriften
wanneer een Kamer ingevolge artikel 30 afstand van rechtsmacht heeft gedaan of wanneer
de zaak ingevolge artikel 43 naar de Grote Kamer is verwezen; en
-
b. behandelt verzoeken om advies, gedaan ingevolge artikel 47.
Artikel 32. Rechtsmacht van het Hof
Artikel 33. Interstatelijke zaken
Elke Hoge Verdragsluitende Partij kan elke vermeende niet-nakoming van de bepalingen
van het Verdrag en de Protocollen daarbij door een andere Hoge Verdragsluitende Partij
bij het Hof aanhangig maken.
Artikel 34. Individuele verzoekschriften
Het Hof kan verzoekschriften ontvangen van ieder natuurlijk persoon, iedere niet-gouvernementele
organisatie of iedere groep personen die beweert slachtoffer te zijn van een schending
door een van de Hoge Verdragsluitende Partijen van de rechten die in het Verdrag of
de Protocollen daarbij zijn vervat. De Hoge Verdragsluitende Partijen verplichten
zich ertoe de doeltreffende uitoefening van dit recht op generlei wijze te belemmeren.
Artikel 35. Voorwaarden voor ontvankelijkheid
-
1 Het Hof kan een zaak pas in behandeling nemen nadat alle nationale rechtsmiddelen
zijn uitgeput, overeenkomstig de algemeen erkende regels van internationaal recht,
en binnen een termijn van zes maanden na de datum van de definitieve nationale beslissing.
-
3 Het Hof verklaart elk individueel verzoekschrift, ingediend op grond van artikel 34,
niet ontvankelijk, wanneer het van oordeel is dat dit niet verenigbaar is met de bepalingen
van het Verdrag of de Protocollen daarbij, kennelijk ongegrond is of een misbruik
betekent van het recht tot het indienen van een verzoekschrift.
Artikel 36. Tussenkomst door derden
-
2 De President van het Hof kan, in het belang van een goede rechtsbedeling, elke Hoge
Verdragsluitende Partij die geen partij bij de procedure is of elke belanghebbende
die niet de verzoeker is, uitnodigen schriftelijke conclusies in te dienen of aan
zittingen deel te nemen.
Artikel 37. Schrapping van de rol
-
1 Het Hof kan in elk stadium van de procedure beslissen een verzoekschrift van de rol
te schrappen wanneer de omstandigheden tot de conclusie leiden dat
-
a. de verzoeker niet voornemens is zijn verzoekschrift te handhaven; of
-
b. het geschil is opgelost; of
-
c. het om een andere door het Hof vastgestelde reden niet meer gerechtvaardigd is de
behandeling van het verzoekschrift voort te zetten.
Het Hof zet de behandeling van het verzoekschrift evenwel voort, indien de eerbiediging
van de in het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven rechten van de mens zulks
vereist.
Artikel 38. Behandeling van de zaak en procedure voor minnelijke schikking
Artikel 39. Totstandbrenging van een minnelijke schikking
Indien het tot een minnelijke schikking komt, schrapt het Hof de zaak van de rol bij
een beslissing, die beperkt blijft tot een korte uiteenzetting van de feiten en de
bereikte oplossing.
Artikel 40. Openbare zittingen en toegang tot de stukken
Artikel 41. Billijke genoegdoening
Indien het Hof vaststelt dat er een schending van het Verdrag of van de Protocollen
daarbij heeft plaatsgevonden en indien het nationale recht van de betrokken Hoge Verdragsluitende
Partij slechts gedeeltelijk rechtsherstel toelaat, kent het Hof, indien nodig, een
billijke genoegdoening toe aan de benadeelde.
Artikel 42. Uitspraken van Kamers
Uitspraken van Kamers gelden als einduitspraak in overeenstemming met de bepalingen
van artikel 44, tweede lid.
Artikel 43. Verwijzing naar de Grote Kamer
-
1 Binnen een termijn van drie maanden na de datum van de uitspraak van een Kamer kan
elke bij de zaak betrokken partij, in uitzonderlijke gevallen, verzoeken om verwijzing
van de zaak naar de Grote Kamer.
Artikel 44. Einduitspraken
Artikel 45. Redenen die aan uitspraken en beslissingen ten grondslag liggen
-
2 Indien een uitspraak niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters
weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke
mening toe te voegen.
Artikel 46. Bindende kracht en tenuitvoerlegging van uitspraken
-
2 Deze adviezen mogen geen betrekking hebben op vragen die verband houden met de inhoud
of strekking van de in Titel I van het Verdrag en de Protocollen daarbij omschreven
rechten en vrijheden, noch op andere vragen waarvan het Hof of het Comité van Ministers
kennis zou moeten kunnen nemen ten gevolge van het instellen van een procedure overeenkomstig
het Verdrag.
Artikel 48. Bevoegdheid van het Hof met betrekking tot adviezen
Het Hof beslist of een verzoek om advies van het Comité van Ministers behoort tot
zijn bevoegdheid als omschreven in artikel 47.
Artikel 49. Redenen die aan adviezen ten grondslag liggen
-
2 Indien een advies niet, geheel of gedeeltelijk, de eenstemmige mening van de rechters
weergeeft, heeft iedere rechter het recht een uiteenzetting van zijn persoonlijke
mening toe te voegen.
Artikel 50. Kosten van het Hof
De kosten van het Hof worden gedragen door de Raad van Europa.
Artikel 51. Voorrechten en immuniteiten van de rechters
De rechters genieten, gedurende de uitoefening van hun functie, de voorrechten en
immuniteiten bedoeld in artikel 40 van het Statuut van de Raad van Europa en de op grond van dat artikel gesloten overeenkomsten.
TITEL III. DIVERSE BEPALINGEN
Artikel 52. Verzoeken om inlichtingen van de Secretaris-Generaal
Iedere Hoge Verdragsluitende Partij verschaft op verzoek van de Secretaris-Generaal
van de Raad van Europa een uiteenzetting van de wijze waarop haar nationaal recht
de daadwerkelijke uitvoering waarborgt van iedere bepaling van dit Verdrag.
Artikel 53. Waarborging van bestaande rechten van de mens
Geen bepaling van dit Verdrag zal worden uitgelegd als beperkingen op te leggen of
inbreuk te maken op de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden die verzekerd
kunnen worden ingevolge de wetten van enige Hoge Verdragsluitende Partij of ingevolge
enig ander Verdrag waarbij de Hoge Verdragsluitende Partij partij is.
Artikel 54. Bevoegdheden van het Comité van Ministers
Geen bepaling van dit Verdrag maakt inbreuk op de bevoegdheden door het Statuut van de Raad van Europa verleend aan het Comité van Ministers.
Artikel 55. Uitsluiting van andere wijzen van geschillenregeling
De Hoge Verdragsluitende Partijen komen overeen dat zij, behoudens bijzondere overeenkomsten,
zich niet zullen beroepen op tussen haar van kracht zijnde verdragen, overeenkomsten
of verklaringen om door middel van een verzoekschrift een geschil, hetwelk is ontstaan
uit de interpretatie of toepassing van dit Verdrag te onderwerpen aan een andere wijze
van regeling dan die die bij dit Verdrag zijn voorzien.
Artikel 56. Territoriale werkingssfeer
-
1 Iedere Staat kan, ten tijde van de bekrachtiging of op elk later tijdstip door middel
van een kennisgeving gericht aan de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa verklaren,
dat dit Verdrag met inachtneming van het vierde lid van dit artikel van toepassing
zal zijn op alle of op één of meer van de gebieden voor welker buitenlandse betrekkingen
hij verantwoordelijk is.
-
4 Iedere Staat die een verklaring heeft afgelegd overeenkomstig het eerste lid van
dit artikel, kan op elk later tijdstip, met betrekking tot één of meer van de gebieden
die in de verklaring worden bedoeld, verklaren dat hij de bevoegdheid van het Hof
aanvaardt om kennis te nemen van verzoekschriften van natuurlijke personen, (niet
gouvernementele) organisaties of groepen van particulieren, zoals bepaald in artikel
34 van het Verdrag.
-
1 Iedere Staat kan, ten tijde van de ondertekening van dit Verdrag of van de nederlegging
van zijn akte van bekrachtiging, een voorbehoud maken met betrekking tot een specifieke
bepaling van dit Verdrag, voor zover een wet die op dat tijdstip op zijn grondgebied
van kracht is, niet in overeenstemming is met deze bepaling. Voorbehouden van algemene
aard zijn niet toegestaan krachtens dit artikel.
-
1 Een Hoge Verdragsluitende Partij kan dit Verdrag slechts opzeggen na verloop van een
termijn van 5 jaar na de datum waarop het Verdrag voor haar in werking is getreden
en met een opzeggingstermijn van 6 maanden, vervat in een kennisgeving gericht aan
de Secretaris-Generaal van de Raad van Europa, die de andere Hoge Verdragsluitende
Partijen hiervan in kennis stelt.
-
2 Deze opzegging kan niet tot gevolg hebben dat zij de betrokken Hoge Verdragsluitende
Partij ontslaat van de verplichtingen, nedergelegd in dit Verdrag, die betrekking
hebben op daden die een schending van deze verplichtingen zouden kunnen betekenen
en door haar gepleegd zouden zijn voor het tijdstip waarop de opzegging van kracht
werd.
Artikel 59. Ondertekening en bekrachtiging
-
4 De Secretaris-Generaal van de Raad van Europa geeft aan alle Leden van de Raad van
Europa kennis van de inwerkingtreding van het Verdrag, van de namen der Hoge Verdragsluitende
Partijen die het bekrachtigd hebben, evenals van de nederlegging van iedere akte van
bekrachtiging die later heeft plaats gehad.