Publicatiepiek op wetten.overheid.nl.
Per 1 juli 2025 wordt er een groot aantal regelingen gewijzigd. Mogelijk zijn nog niet alle wijzigingen verwerkt op de datum van inwerkingtreding en ziet u een oude versie van de tekst. Raadpleeg bij twijfel de bekendmaking. Deze publicatiepiek vangt aan op 16 juni en zal tot 1 augustus 2025 duren.

Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES

Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2024. Zie het overzicht van wijzigingen.
Geraadpleegd op 20-07-2025.
Geldend van 01-01-2025 t/m heden

Besluit van 9 november 2024, houdende regels over maatschappelijke ondersteuning en de bestrijding van huiselijk geweld en kindermishandeling op Bonaire, Sint Eustatius en Saba (Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van 7 juli 2023, kenmerk 3627843-1049128-WJZ;

Gelet op artikel 18.4.5 en 18.4.7i Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba en artikel 3.5 van de Wet kinderopvang;

De Afdeling advisering van de Raad van State gehoord (advies van 6 december 2023, no. W13.23.00170/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 4 november 2024, kenmerk 3988477-1073792-WJZ;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen en algemene bepalingen

Artikel 1.1

In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

  • aanbieder van maatschappelijke ondersteuning: natuurlijke persoon of rechtspersoon die een algemene voorziening of een maatwerkvoorziening levert;

  • aanbieder van jeugdzorg: aanbieder van jeugdzorg als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • AMHK: advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling;

  • algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

  • begeleiding: activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van een cliënt opdat de cliënt zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven of zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kan handhaven in de samenleving;

  • beroepskracht: natuurlijke persoon die beroepsmatig werkzaam is voor een aanbieder;

  • beschermd wonen: wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving;

  • beschermingscode: beschermingscode huiselijk geweld en kindermishandeling als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef;

  • bijzondere persoonsgegevens: persoonsgegevens als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

  • cliënt: persoon die gebruik maakt van een voorziening of door of voor wie een melding als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, is gedaan;

  • gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de partner, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten;

  • (gezins)voogdij-instelling: (gezins)voogdij-instelling als bedoeld in artikel 18.4.7a van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba;

  • houder van een kindercentrum: een natuurlijk persoon van achttien jaar of ouder of een rechtspersoon die een voorziening waar kinderopvang plaatsvindt, niet zijnde gastouderopvang, exploiteert;

  • huiselijk geweld: lichamelijk, geestelijk of seksueel geweld of bedreiging daarmee door iemand uit de huiselijke kring;

  • huiselijke kring: de partner of voormalige partner, een familielid, een huisgenoot of een persoon die regelmatig de woning bezoekt;

  • hulpmiddel: roerende zaak die bedoeld is om beperkingen in de zelfredzaamheid of de participatie te verminderen of weg te nemen;

  • inkomen: de belastbare som, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting BES;

  • kindcheck: gestandaardiseerde controle of een vermoedelijk slachtoffer, pleger of getuige van huiselijk geweld of kindermishandeling met wie de medewerker beroepsmatig in contact staat, verantwoordelijk is voor de verzorging en opvoeding van een minderjarige, met het oog op de veiligheid van die minderjarige;

  • kindermishandeling: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel;

  • maatschappelijke ondersteuning: activiteiten gericht op het:

    • a. bevorderen van sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking en het bevorderen van de veiligheid en leefbaarheid, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

    • b. ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

    • c. bieden van beschermd wonen en opvang;

  • maatwerkvoorziening: op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

    • a. ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van een mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen;

    • b. ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer alsmede hulpmiddelen en andere maatregelen;

    • c. ten behoeve van beschermd wonen en opvang;

  • mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdzorg, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen of zorg en overige diensten als bedoeld in het Besluit zorgverzekering BES die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep;

  • medewerker: een medewerker als bedoeld in artikel 3.7, eerste lid, aanhef, en tweede lid, onder a, en een ambtenaar als bedoeld in artikel 3.7, tweede lid, onder b;

  • Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • opvang: onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld of mensenhandel, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit hun sociale netwerk te handhaven in de samenleving;

  • participatie: deelnemen aan het maatschappelijke verkeer;

  • partner: de echtgenoot, de in de zin van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek geregistreerde partner of de ongehuwde partner;

  • persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid: persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

  • verantwoordelijke: de verantwoordelijke, bedoeld in artikel 1, tweede lid, onderdeel d, van de Wet bescherming persoonsgegevens BES;

  • vertegenwoordiger: een curator, mentor of gevolmachtigde van een cliënt, of indien deze ontbreekt, de partner van een cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, dan wel, indien ook deze ontbreekt, een familielid van een cliënt, tenzij deze persoon dat niet wenst, die een cliënt vertegenwoordigt die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake;

  • voogdijraad: de voogdijraad, bedoeld in artikel 1:238 van het Burgerlijk Wetboek BES;

  • voorziening: algemene voorziening of maatwerkvoorziening;

  • woningaanpassing: bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte of aan een buitenruimte die aan een woonruimte is verbonden;

  • zelfredzaamheid: in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden;

  • zorgaanbieder: de zorgaanbieder, bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van het Besluit zorgverzekering BES.

Artikel 1.2

  • 1 Voor de toepassing van dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt:

    • a. als ongehuwde partner aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft;

    • b. als echtgenoot niet aangemerkt degene die duurzaam gescheiden leeft van de persoon met wie degene gehuwd is.

  • 2 Van een gezamenlijke huishouding is sprake indien de betrokkenen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar door middel van het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins.

  • 3 Een gezamenlijke huishouding wordt in ieder geval aanwezig geacht indien de betrokkenen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning en:

    • a. zij voormalig partners zijn;

    • b. uit hun relatie een kind is geboren of erkenning heeft plaatsgevonden van een kind van de een door de ander;

    • c. zij zich wederzijds verplicht hebben tot een bijdrage aan de huishouding krachtens een geldend samenlevingscontract; of

    • d. zij op grond van een bij regeling van Onze Minister aangewezen registratie worden aangemerkt als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking overeenkomt met de gezamenlijke huishouding, bedoeld in het tweede lid.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister:

    • a. kunnen regels worden gesteld over welke registraties, gedurende welk tijdvak, in aanmerking worden genomen voor de toepassing van het derde lid, onderdeel d;

    • b. kunnen regels worden gesteld over het blijk geven zorg te dragen voor een ander als bedoeld in het tweede lid.

Artikel 1.3

  • 1 Een ingezetene komt overeenkomstig de bepalingen van dit besluit in aanmerking voor een voorziening.

  • 2 Ingezetene in de zin van dit besluit is degene die rechtmatig op het grondgebied van een openbaar lichaam woont.

  • 3 Waar iemand woont wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

  • 4 Een vreemdeling komt voor het verstrekken van een maatwerkvoorziening slechts in aanmerking indien deze:

  • 5 In aanvulling op het vierde lid kan bij regeling van Onze Minister worden bepaald in welke gevallen bepaalde categorieën van vreemdelingen, geheel of gedeeltelijk in aanmerking komen voor bij die regeling aan te geven maatwerkvoorzieningen.

Hoofdstuk 2. Maatschappelijke ondersteuning

Paragraaf 2.1. Algemene maatregelen en algemene voorzieningen

Artikel 2.1

Het bestuurscollege draagt zorg voor algemene maatregelen ter bevordering van de sociale samenhang, mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid, alsmede het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld.

Artikel 2.2

  • 1 Het bestuurscollege draagt zorg voor de beschikbaarheid, kwaliteit en continuïteit van de algemene voorzieningen.

  • 2 Het bestuurscollege bevordert en treft algemene voorzieningen:

    • a. om mantelzorgers en vrijwilligers zoveel mogelijk in staat te stellen hun taken als mantelzorger of vrijwilliger uit te voeren;

    • b. ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie en opvang.

  • 3 Een algemene voorziening is erop gericht dat cliënten zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven of dat cliënten zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht kunnen handhaven in de samenleving.

  • 4 De inhoud en omvang van de algemene voorzieningen kan per openbaar lichaam verschillen.

Artikel 2.3

Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en de omvang van algemene voorzieningen, waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de openbare lichamen.

Paragraaf 2.2. Maatwerkvoorzieningen

Artikel 2.4

  • 1 Onze Minister draagt zorg voor de beschikbaarheid, kwaliteit en continuïteit van de maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang.

  • 2 Het bestuurscollege draagt zorg voor de beschikbaarheid, kwaliteit en continuïteit van opvang.

Artikel 2.5

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de inhoud en de omvang van een maatwerkvoorziening waarbij onderscheid kan worden gemaakt tussen de openbare lichamen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kan worden bepaald dat een cliënt een bijdrage in de kosten van de maatwerkvoorziening betaalt en kunnen regels worden gesteld over de hoogte van de bijdrage.Deze regels kunnen betrekking hebben op de wijze waarop het inkomen bij de vaststelling van de hoogte van de bijdrage worden betrokken.

Artikel 2.6

  • 1 Indien bij het bestuurscollege melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het bestuurscollege in samenspraak met de cliënt en waar mogelijk met diens mantelzorger of vertegenwoordiger uiterlijk binnen zes weken een onderzoek uit. Het bestuurscollege bevestigt de ontvangst van de melding.

  • 2 Het bestuurscollege onderzoekt:

    • a. de behoeften, persoonskenmerken en de voorkeuren van de cliënt;

    • b. de mogelijkheden om op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening of gebruikelijke hulp de zelfredzaamheid of participatie van de cliënt te verbeteren of te voorzien in diens behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • c. de mogelijkheden om met mantelzorg of hulp van andere personen uit het sociale netwerk van de cliënt te komen tot verbetering van diens zelfredzaamheid of participatie of te voorzien in diens behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • d. de behoefte aan ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt;

    • e. de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te komen tot verbetering van zijn zelfredzaamheid of zijn participatie, of de mogelijkheden om met gebruikmaking van een algemene voorziening te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang;

    • f. de mogelijkheden om door middel van samenwerking met het Zorgverzekeringskantoor BES, bedoeld in artikel 1 van het Besluit zorgverzekering BES, zorgaanbieders en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdzorg, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening met het oog op de behoefte aan verbetering van zijn zelfredzaamheid, zijn participatie of aan beschermd wonen of opvang;

    • g. redenen om een eventuele aanvraag te weigeren als bedoeld in artikel 2.8, vierde lid.

  • 3 De cliënt of diens vertegenwoordiger verschaft het bestuurscollege de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover diegene redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4 Het bestuurscollege bespreekt de uitkomsten van het onderzoek met de cliënt of diens vertegenwoordiger en verstrekt indien gewenst een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek aan de cliënt.

Artikel 2.7

  • 1 Een cliënt kan bij Onze Minister een aanvraag indienen voor een maatwerkvoorziening, niet zijnde opvang.

  • 2 Een aanvraag kan worden gedaan nadat het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6, is uitgevoerd of de termijn voor het uitvoeren van dit onderzoek is verstreken.

  • 3 Indien een cliënt een aanvraag doet, verstrekt het bestuurscollege aan Onze Minister een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4 Bij de beoordeling van de aanvraag baseert Onze Minister zich op de uitkomsten van het onderzoek.

  • 5 Onze Minister overlegt met het bestuurscollege indien dat nodig is om tot een besluit te kunnen komen.

Artikel 2.8

  • 1 Onze Minister besluit over verstrekking van een maatwerkvoorziening, met uitzondering van opvang, voor zover de cliënt in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit diens sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is, voldoende in staat is tot participatie of in staat is om zich te handhaven in de samenleving.

  • 2 De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin:

    • a. de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven; of

    • b. wordt voldaan aan de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen en de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 3 De maatwerkvoorziening is, voor zover daartoe aanleiding bestaat, afgestemd op:

    • a. de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt;

    • b. zorg en overige diensten als bedoeld bij of krachtens het Besluit zorgverzekering BES,

    • c. pleegzorg als bedoeld in het Besluit Pleegzorg BES die de cliënt ontvangt of kan ontvangen;

    • d. scholing die of onderwijs dat de cliënt volgt dan wel kan volgen;

    • e. betaalde werkzaamheden;

    • f. de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de cliënt.

  • 4 Onze Minister kan een maatwerkvoorziening weigeren:

    • a. indien de maatwerkvoorziening niet beschikbaar is op het grondgebied van het openbaar lichaam waar de cliënt woonachtig is;

    • b. voor zover de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van het Besluit zorgverzekering BES, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande;

    • c. indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouden hebben geleid;

    • d. indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat een cliënt niet zal voldoen aan verplichtingen verbonden aan de maatwerkvoorziening;

    • e. indien er een gegronde reden bestaat om aan te nemen dat de maatwerkvoorziening niet passend of doeltreffend zal zijn, door de cliënt niet of oneigenlijk zal worden gebruikt, of een gevaar zal vormen voor de cliënt of diens omgeving; of

    • f. indien de noodzaak tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening aan de cliënt te wijten is of redelijkerwijs aan de cliënt kan worden toegerekend of indien een eerder verstrekte maatwerkvoorziening nog voldoende ondersteuning biedt.

  • 5 Onze Minister besluit binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 2.9

  • 1 Het bestuurscollege tot welke de cliënt zich wendt, besluit tot verstrekking van opvang, voor zover de cliënt niet in staat is om zich met gebruikmaking van algemene voorzieningen te handhaven in de samenleving.

  • 2 Bij het nemen van het besluit baseert het bestuurscollege zich op de uitkomsten van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6.

  • 3 Opvang levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 2.6 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin wordt voldaan aan de behoefte van de cliënt aan opvang en de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 5 Het bestuurscollege besluit binnen twee weken nadat het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6, is uitgevoerd of de termijn voor het uitvoeren van dit onderzoek is verstreken.

Artikel 2.10

In spoedeisende gevallen:

  • a. besluit Onze Minister op advies van het bestuurscollege na een melding als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, ambtshalve zo spoedig mogelijk tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening, met uitzondering van opvang, in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de cliënt;

  • b. besluit het bestuurscollege na een melding als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, ambtshalve zo spoedig mogelijk tot verstrekking van tijdelijke opvang in afwachting van de uitkomst van het onderzoek.

Artikel 2.11

Artikel 2.12

Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over het verstrekken van een tegemoetkoming aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie.

Artikel 2.13

  • 1 Onze Minister of het bestuurscollege kan voorwaarden of verplichtingen verbinden aan een besluit als bedoeld in artikel 2.8, 2.9 of 2.14.

  • 2 Onze Minister of het bestuurscollege geeft een belanghebbende op diens verzoek schriftelijk kennis van een besluit als bedoeld in artikel 2.8, 2.9 of 2.14.

  • 3 De beschikking vermeldt in ieder geval de dagtekening, de gronden waarop deze berust, alsmede de rechtsmiddelen die tegen de beschikking openstaan.

Paragraaf 2.3. Wijziging beschikking

Artikel 2.14

  • 1 Een cliënt doet aan Onze Minister of het bestuurscollege mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een besluit als bedoeld in artikel 2.8 of 2.9.

  • 2 De verplichting, bedoeld in het eerste lid, geldt niet indien die feiten en omstandigheden door Onze Minister of het bestuurscollege kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens.

  • 3 De cliënt is verplicht aan Onze Minister of het bestuurscollege desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4.

Artikel 2.15

  • 1 Het bestuurscollege onderzoekt periodiek of er aanleiding is een besluit als bedoeld in artikel 2.8 of 2.9 te heroverwegen.

  • 2 Indien het bestuurscollege van oordeel is dat er aanleiding is een besluit als bedoeld in artikel 2.8 te heroverwegen, deelt zij dit mee aan Onze Minister.

Artikel 2.16

  • 1 Onze Minister of het bestuurscollege kan een besluit ambtshalve of naar aanleiding van de uitkomsten van het periodiek onderzoek wijzigen of intrekken, indien deze vaststelt dat:

    • a. een cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een ander besluit zou hebben geleid;

    • b. een cliënt niet langer op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

    • c. een maatwerkvoorziening niet meer toereikend is te achten;

    • d. een cliënt niet voldoet aan de aan de maatwerkvoorziening verbonden voorwaarden of verplichtingen;

    • e. een cliënt de maatwerkvoorziening niet of voor een ander doel gebruikt.

  • 2 Onze Minister of het bestuurscollege bepaalt in het besluit het tijdstip waarop het besluit in werking treedt.

  • 3 Indien Onze Minister een besluit wijzigt of intrekt, deelt Onze Minister dit mee aan het bestuurscollege.

Paragraaf 2.4. Verhaal van kosten

Artikel 2.17

  • 1 Indien Onze Minister of het bestuurscollege een besluit met toepassing van artikel 2.16, eerste lid, onderdeel a, heeft herzien of ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan Onze Minister respectievelijk het bestuurscollege van de cliënt en van degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening.

  • 2 Voor zover de geldswaarde van de maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de manier waarop de geldswaarde van een maatwerkvoorziening wordt geschat.

Artikel 2.18

Roerende zaken die aan de cliënt zijn verstrekt als onderdeel van een maatwerkvoorziening, zijn niet vatbaar voor vervreemding, verpanding, belening of beslag gedurende de periode waarvoor een beslissing als bedoeld in artikel 2.8, 2.9 of 2.16 geldt.

Artikel 2.19

  • 1 Bij de vaststelling van de schadevergoeding, waarop de cliënt naar burgerlijk recht aanspraak kan maken ter zake van een feit, dat aanleiding geeft tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening houdt de rechter rekening met de aanspraken, die de cliënt krachtens dit besluit heeft.

  • 2 Onze Minister of het bestuurscollege heeft voor de krachtens dit besluit gemaakte kosten verhaal op degene, die jegens de cliënt naar burgerlijk recht tot schadevergoeding is verplicht in verband met het feit dat aanleiding heeft gegeven tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening.

  • 3 Het verhaal beloopt tot ten hoogste het bedrag, waarvoor de aansprakelijke persoon bij het ontbreken van de maatwerkvoorziening naar burgerlijk recht aansprakelijk zou zijn, verminderd met een bedrag, gelijk aan dat van de schadevergoeding tot betaling waarvan de aansprakelijke persoon jegens de cliënt naar burgerlijk recht is gehouden.

  • 4 Voor zover de geldswaarde van de maatwerkvoorziening niet kan worden vastgesteld, wordt deze bepaald op een geschat bedrag.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere regels worden gesteld over de manier waarop de geldswaarde van een maatwerkvoorziening wordt geschat.

  • 6 Indien de cliënt in dienstbetrekking werkzaam is, gelden het eerste tot en met vierde lid, ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte werkgever van de cliënt, onderscheidenlijk ten aanzien van de naar burgerlijk recht tot schadevergoeding verplichte persoon, die in dienstbetrekking staat tot dezelfde werkgever als de cliënt jegens wie naar burgerlijk recht de verplichting tot schadevergoeding bestaat, slechts indien het in het eerste lid bedoelde feit is te wijten aan opzet of bewuste roekeloosheid van die werkgever onderscheidenlijk persoon.

Paragraaf 2.5. Evaluatie van beleid

Artikel 2.20

  • 1 Het bestuurscollege onderzoekt tweejaarlijks hoe de cliënten het aanbod en de kwaliteit van algemene voorzieningen en opvang ervaren.

  • 2 Onze Minister onderzoekt tweejaarlijks hoe de cliënten het aanbod en de kwaliteit van de maatwerkvoorzieningen, met uitzondering van opvang, ervaren.

  • 3 Het bestuurscollege en Onze Minister verstrekken aan elkaar de uitkomsten van het onderzoek.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels gesteld worden over de inrichting van het onderzoek, bedoeld in het eerste en derde lid.

Artikel 2.21

  • 1 Het bestuurscollege verstrekt desgevraagd kosteloos aan Onze Minister de gegevens die Onze Minister nodig heeft om de werking van dit besluit met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning te kunnen beoordelen.

  • 2 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over de door het bestuurscollege te verstrekken gegevens, de wijze van verstrekking, de tijdvakken waarop de te verstrekken gegevens betrekking hebben en de tijdstippen waarop de verstrekking plaatsvindt.

Paragraaf 2.6. Kwaliteit

Artikel 2.22

  • 1 Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning draagt er zorg voor dat een voorziening van goede kwaliteit is.

  • 2 Een voorziening wordt in elk geval:

    • a. veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht verstrekt;

    • b. afgestemd op de reële behoefte van de cliënt en op andere vormen van zorg of hulp die de cliënt ontvangt;

    • c. verstrekt in overeenstemming met de op de beroepskracht rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit een professionele standaard;

    • d. verstrekt met respect voor en inachtneming van de rechten van de cliënt.

  • 3 Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning richt de administratie, waaronder in ieder geval de financiële administratie, op een zodanige wijze in dat te allen tijde inzicht kan worden verkregen in het functioneren van de aanbieder in het kader van hoofdstuk 2 van dit besluit.

  • 4 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning een klachtenregeling opstellen en de inhoud van deze klachtenregeling.

  • 5 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning een medezeggenschapsregeling opstellen en de inhoud van een dergelijke regeling.

  • 6 Bij regeling van Onze Minister kunnen nadere eisen worden gesteld aan aanbieders van maatschappelijke ondersteuning betreffende de organisatie van deze aanbieders of de kwaliteit van de voorzieningen.

  • 7 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning jaarlijks een verslag openbaar maken over het beleid dat in het afgelopen jaar is gevoerd met betrekking tot de kwaliteit van de voorzieningen en kunnen regels worden gesteld over de inhoud van dit verslag. Een afschrift van het verslag wordt verzonden aan de minister of het bestuurscollege.

Artikel 2.23

  • 1 Bij regeling van Onze Minister kunnen regels worden gesteld over welke aanbieders van maatschappelijke ondersteuning, niet zijnde aanbieders die alleen hulpmiddelen of woningaanpassingen leveren, beschikken over een verklaring omtrent het gedrag als bedoeld in artikel 15, derde lid, van de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES, voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met diens cliënten in contact kunnen komen, welke niet eerder is afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor deze aanbieder ging werken.

  • 2 Indien de aanbieder van maatschappelijke ondersteuning redelijkerwijs mag vermoeden dat een beroepskracht niet voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring als bedoeld in het eerste lid, verlangt deze aanbieder dat die beroepskracht binnen tien weken een verklaring overlegt die niet ouder is dan drie maanden.

  • 3 Indien de aanbieder van maatschappelijke ondersteuning voor een beroepskracht bij het verstrijken van de in het tweede lid genoemde termijn niet in het bezit is van een verklaring omtrent het gedrag, neemt deze aanbieder zo spoedig mogelijk de maatregelen die noodzakelijk zijn ter bescherming van zijn cliënten.

Hoofdstuk 3. Bestrijden huiselijk geweld en kindermishandeling

Paragraaf 3.1. Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel 3.2

  • 1 Het AMHK verstrekt desgevraagd advies aan degene die een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling heeft, over de stappen die in verband daarmee kunnen worden ondernomen en verleent daarbij zo nodig ondersteuning.

  • 2 Het AMHK fungeert als meldpunt voor gevallen of vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling en oefent na ontvangst van de melding de volgende taken uit:

    • a. het uitvoeren van een veiligheidsbeoordeling;

    • b. het binnen zeven dagen na ontvangst van een melding beantwoorden van de vraag of en zo ja tot welke stappen de uitgevoerde veiligheidsbeoordeling aanleiding geeft;

    • c. het in kennis stellen van een instantie die passende professionele hulp kan verlenen bij huiselijk geweld of kindermishandeling, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

    • d. het in kennis stellen van de politie of de voogdijraad van de melding, indien het belang van de betrokkene dan wel de ernst van de situatie waarop de melding betrekking heeft daartoe aanleiding geeft;

    • e. het op de hoogte stellen van degene die de melding heeft gedaan, van de stappen die naar aanleiding van de melding zijn ondernomen.

  • 3 Het bestuurscollege bevordert een goede samenwerking tussen het AMHK, de hulpverlenende instanties, de politie, de (gezins)voogdij-instelling en de voogdijraad.

Artikel 3.3

  • 1 Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat het AMHK herkenbaar en toegankelijk is en dat het kosteloos telefonisch bereikbaar is.

  • 2 Het AMHK legt de wijze waarop het zijn taken uitvoert, schriftelijk vast. Daarbij wordt in ieder geval aangegeven op welke wijze:

    • a. wordt gewaarborgd dat persoonsgegevens, waaronder bijzondere persoonsgegevens, die door het AMHK worden verwerkt, slechts worden verwerkt voor het doel waarvoor deze zijn verzameld of voor zover het verwerken met dat doel verenigbaar is, alsmede hoe daarop wordt toegezien; en

    • b. uitvoering wordt gegeven aan artikel 3.5, eerste lid.

Artikel 3.4

  • 1 Het AMHK draagt er zorg voor dat de uitvoering van zijn taken van goede kwaliteit is.

  • 2 Het AMHK organiseert zich op zodanige wijze, voorziet zich kwalitatief en kwantitatief zodanig van personeel en materieel en draagt zorg voor een zodanige verantwoordelijkheidstoedeling, dat een en ander leidt of redelijkerwijs moet leiden tot een goede uitvoering van de taken.

  • 3 Het AMHK neemt bij zijn werkzaamheden de zorg van een goede professional in acht en handelt daarbij in overeenstemming met de op hem rustende verantwoordelijkheid, voortvloeiende uit de voor die professional geldende professionele standaard.

Artikel 3.5

  • 1 Het bestuurscollege draagt er zorg voor dat voor het AMHK voldoende deskundigheid beschikbaar is op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling.

  • 2 Het AMHK draagt er zorg voor dat de taken worden uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een professional die minimaal hbo werk- en denkniveau heeft.

Artikel 3.6

  • 2 Een verklaring omtrent het gedrag is niet eerder afgegeven dan drie maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor het AMHK taken ging uitvoeren.

  • 3 Indien het AMHK redelijkerwijs mag vermoeden dat een persoon niet langer voldoet aan de eisen voor het afgeven van een verklaring omtrent het gedrag, verlangt deze dat die persoon binnen tien weken opnieuw een verklaring overlegt, die niet ouder is dan drie maanden.

Paragraaf 3.2. Verplichte beschermingscode huiselijk geweld en kindermishandeling

Artikel 3.7

  • 3 De in dit artikel genoemde partijen bevorderen de kennis en het gebruik van de beschermingscode.

Artikel 3.8

  • 1 Een beschermingscode bevat ten minste de volgende elementen:

    • a. een stappenplan, inhoudende een omschrijving van de stappen voor het omgaan door medewerkers met signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    • b. een afwegingskader op basis waarvan de medewerkers het risico op en de aard en de ernst van het huiselijk geweld of de kindermishandeling wegen en op basis waarvan zij in geval van twijfel het AMHK raadplegen;

    • c. een toebedeling van verantwoordelijkheden aan de medewerkers, bedoeld in artikel 3.7, eerste en tweede lid, bij de stappen inclusief vermelding van de functie van degene die eindverantwoordelijk is voor de beslissing over het al dan niet doen van een melding;

    • d. indien van toepassing instructies voor het uitvoeren van een kindcheck;

    • e. specifieke aandacht voor de wijze waarop medewerkers moeten omgaan met gegevens waarvan zij het vertrouwelijk karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden.

  • 2 Het stappenplan bevat ten minste de volgende stappen:

    • a. het in kaart brengen van de signalen van huiselijk geweld of kindermishandeling;

    • b. collegiale consultatie en zo nodig raadplegen van een AMHK;

    • c. een gesprek met het vermoedelijk slachtoffer, de vermoedelijk pleger of getuige van huiselijk geweld of kindermishandeling met wie de medewerker beroepsmatig in contact staat;

    • d. het toepassen van het afwegingskader;

    • e. het beslissen over:

      • 1°. zelf hulp bieden of hulp organiseren; of

      • 2°. het doen van een melding.

Hoofdstuk 4. Verwerking van persoonsgegevens

Paragraaf 4.1. Verwerking van persoonsgegevens in het kader van maatschappelijke ondersteuning

Artikel 4.1

  • 1 Onze Minister en het bestuurscollege zijn de verantwoordelijken voor de verwerking van persoonsgegevens in de uitoefening van hun taken.

  • 2 Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van diens behoefte aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang en beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens partner, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt bieden of kunnen bieden, voor zover deze zijn verkregen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, of artikel 2.15 en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16.

  • 3 Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt en van andere personen in het sociale netwerk van de cliënt dan die bedoeld in het tweede lid, die noodzakelijk zijn om vast te stellen welke hulp deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van betrokkene of van de cliënt en noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16.

  • 4 Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de behoefte van de cliënt aan ondersteuning van zijn participatie of zelfredzaamheid dan wel opvang of beschermd wonen, alsmede persoonsgegevens van diens partner, ouders, inwonende kinderen en andere huisgenoten die noodzakelijk zijn met het oog op een goede afstemming van te verlenen ondersteuning op hulp aan die personen, die het bestuurscollege of Onze Minister heeft verkregen ten behoeve van de uitvoering van de taken die bij of krachtens artikel 18.4.1 tot met 18.4.7 van de Invoeringswet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba aan Onze Minister of het bestuurscollege zijn opgedragen, tevens te verwerken voor zover dat noodzakelijk is voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16.

  • 5 Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd tot verwerking van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de overeenkomst met een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning tot levering van maatwerkvoorzieningen.

  • 6 Onze Minister, het bestuurscollege en een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning gebruiken, indien de cliënt hierover beschikt, het identificatienummer van de cliënt met het doel te waarborgen dat de in het kader van de maatschappelijke ondersteuning te verwerken persoonsgegevens op die cliënt betrekking hebben.

  • 7 Bij gegevensuitwisseling tussen Onze Minister, het bestuurscollege en een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning wordt, voor zover die personen en instanties tot gebruik van dat nummer bevoegd zijn, het identificatienummer van de cliënt gebruikt.

Artikel 4.2

  • 1 Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning is de verantwoordelijke voor de verwerking van persoonsgegevens in de uitoefening van zijn taken.

  • 2 Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning die een maatwerkvoorziening levert, is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid en, voor zover dit noodzakelijk is in aanvulling op de verwerking van persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, en persoonsgegevens van de mantelzorger van de cliënt met betrekking tot de hulp die deze aan de cliënt biedt of kan bieden, voor zover deze zijn verkregen van het bestuurscollege, Onze Minister, van de cliënt of van de mantelzorger en noodzakelijk zijn voor:

    • a. het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe deze aanbieder zich jegens Onze Minister, het bestuurscollege dan wel de cliënt heeft verbonden;

    • b. de uitvoering van artikel 2.5, tweede lid.

  • 3 Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning die een algemene voorziening levert, is bevoegd tot het verwerken van de persoonsgegevens van de cliënt, voor zover deze van de cliënt zijn verkregen en noodzakelijk zijn voor het leveren van de algemene voorziening.

Artikel 4.3

Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht op verzoek binnen een bij dat verzoek genoemde termijn, uit de onder hun verantwoordelijkheid gevoerde administratie, aan elkaar, aan een daartoe door of vanwege hen aangewezen persoon, kosteloos, de gegevens, waaronder persoonsgegevens, daaronder begrepen persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16.

Artikel 4.4

Onze Minister en het bestuurscollege zijn bevoegd aan een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning die een maatwerkvoorziening levert persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, te verstrekken, die het bestuurscollege en Onze Minister hebben verkregen in het kader van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.6, tweede lid, of artikel 2.15, voor zover deze noodzakelijk zijn voor het aan de cliënt leveren van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen waartoe deze aanbieder zich jegens Onze Minister, het bestuurscollege dan wel de cliënt heeft verbonden.

Artikel 4.5

Een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning die aan een cliënt een maatwerkvoorziening verleent, en die de kosten daarvan krachtens een door hem met Onze Minister of het bestuurscollege gesloten overeenkomst rechtstreeks bij Onze Minister of het bestuurscollege in rekening brengt, verstrekt aan Onze Minister of het bestuurscollege kosteloos de persoonsgegevens van de cliënt, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16 en artikel 6.1, tweede lid.

Artikel 4.6

  • 1 Het Zorgverzekeringskantoor BES en een zorgaanbieder zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan Onze Minister, het bestuurscollege of een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning kosteloos persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid, te verstrekken van een verzekerde ingevolge dat besluit, die zorg als omschreven in dat besluit ontvangt of heeft ontvangen en in aanvulling of in aansluiting daarop aangewezen is of kan zijn op een maatwerkvoorziening, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitvoering van de artikelen 2.6 tot en met 2.16.

  • 2 Onze Minister, het bestuurscollege of een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning zijn bevoegd uit eigen beweging en desgevraagd verplicht aan het Zorgverzekeringskantoor BES en een zorgaanbieder kosteloos persoonsgegevens te verstrekken van een cliënt, voor zover die persoonsgegevens voor de uitvoering van de taken die bij of krachtens het Besluit zorgverzekering BES aan het zorgverzekeringkantoor BES of de zorgaanbieder zijn opgedragen, noodzakelijk zijn.

Paragraaf 4.2. Verwerking van persoonsgegevens door het AMHK

Artikel 4.7

  • 1 Het AMHK is bevoegd tot het verwerken van persoonsgegevens ten behoeve van de goede vervulling van zijn taken. Het AMHK is de verantwoordelijke voor deze verwerking.

  • 2 Voorts is het AMHK bevoegd persoonsgegevens, waaronder persoonsgegevens betreffende iemands godsdienst of levensovertuiging, ras, gezondheid, seksuele leven en strafrechtelijke persoonsgegevens, te verwerken van personen die betrokken zijn bij huiselijk geweld of kindermishandeling, indien uit een melding redelijkerwijs een vermoeden van huiselijk geweld of kindermishandeling kan worden afgeleid en de verwerking noodzakelijk is te achten voor de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid

Artikel 4.8

  • 1 Het AMHK verschaft aan degene die advies vraagt, degene die een melding doet, degene op wie een melding betrekking heeft of degene aan wie om informatie wordt verzocht in het kader van een veiligheidsbeoordeling naar aanleiding van een melding bij het eerste contact informatie over:

    • a. de procedure met betrekking tot een advies of een melding;

    • b. de verwerking van persoonsgegevens; en

    • c. het recht op inzage in of afschrift van de hem betreffende bescheiden.

  • 2 Indien aan het AMHK bij de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, persoonsgegevens worden verstrekt door een ander dan betrokkene, brengt het AMHK betrokkene hiervan zo spoedig mogelijk, doch in ieder geval binnen zeven dagen na het moment van vastlegging van de hem betreffende gegevens, op de hoogte.

  • 3 Het AMHK verstrekt geen inlichtingen over de herkomst van persoonsgegevens die het naar aanleiding van een melding heeft verkregen van een persoon die niet in een beroepsmatige, hulpverlenende of pedagogische relatie tot het slachtoffer of het vermoedelijke slachtoffer of zijn huiselijke kring staat, behoudens voor zover zij daarvoor toestemming hebben gegeven.

Artikel 4.9

[Treedt in werking op een nader te bepalen tijdstip]

Dit onderdeel is (nog) niet in werking getreden; zie het overzicht van wijzigingen

Paragraaf 4.3. Verwerking van persoonsgegevens overig

Artikel 4.10

  • 1 Het bestuurscollege, Onze Minister, een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning en het AMHK verstrekken aan anderen dan de betrokkene geen inlichtingen over betrokkene, dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden dan met toestemming van betrokkene.

  • 2 Onder anderen dan betrokkene zijn niet begrepen degenen van wie beroepshalve de medewerking vereist is bij de uitvoering van de taken van het bestuurscollege, Onze Minister, een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning en het AMHK.

  • 3 Bij regeling van Onze Minister, voor zover nodig in overeenstemming met Onze Minister van Justitie en Veiligheid, kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een AMHK gegevens verwerkt en over de wijze van uitwisseling van gegevens tussen een AMHK en andere AMHK’s en met de voogdijraad, aanbieders van jeugdzorg, (gezins)voogdij-instellingen, politie en andere bij die regeling aan te wijzen organisaties.

Artikel 4.11

  • 1 Onze Minister, het bestuurscollege en een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning bewaren de persoonsgegevens die zij op grond van dit besluit met betrekking tot een betrokkene onder zich hebben, gedurende vijftien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging van die persoonsgegevens is vastgelegd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige uitvoering van hun taken op grond van dit besluit noodzakelijk is.

  • 2 Het AMHK bewaart de persoonsgegevens die het in verband met de uitoefening van de taken, bedoeld in artikel 3.2, tweede lid, met betrekking tot een betrokkene onder zich heeft, gedurende tien jaren, te rekenen vanaf het tijdstip waarop de laatste wijziging van die persoonsgegevens is vastgelegd, of zoveel langer als redelijkerwijs in verband met een zorgvuldige uitvoering van deze taken noodzakelijk is.

Artikel 4.12

  • 1 In afwijking van artikel 4.11 vernietigen Onze Minister, het bestuurscollege, een aanbieder van maatschappelijke ondersteuning en het AMHK de persoonsgegevens die het op grond van dit besluit onder zich heeft binnen drie maanden na een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van degene op wie de persoonsgegevens betrekking hebben.

  • 2 Het eerste lid geldt niet voor zover het verzoek persoonsgegeven betreft waarvan redelijkerwijs aannemelijk is dat de bewaring van aanmerkelijk belang is voor een ander dan de verzoeker.

Hoofdstuk 5. Integrale samenwerking

Artikel 5.1

De bestuurscolleges werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van dit besluit aangewezen is.

Artikel 5.2

  • 1 De bestuurscolleges en Onze Minister werken met elkaar samen, indien dat voor een doeltreffende en doelmatige uitvoering van dit besluit aangewezen is.

  • 2 De bestuurscolleges en Onze Minister maken schriftelijke afspraken over de samenwerking, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 5.3

  • 1 Het bestuurscollege en Onze Minister stemmen de wijze waarop zij de taken omschreven in hoofdstuk 2 uitvoeren af op de uitvoering van het Besluit zorgverzekering BES, met het oog op de wettelijke taken.

  • 2 Het bestuurscollege en Onze Minister maken afspraken over beleid ten aanzien van maatschappelijke ondersteuning, publieke gezondheid, zorg, jeugdzorg, welzijn en preventie, teneinde te komen tot een integrale dienstverlening aan cliënten en verzekerden.

Hoofdstuk 6. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1

  • 1 Indien een cliënt onmiddellijk voorafgaand aan het tijdstip waarop hoofdstuk 2 in werking treedt een maatwerkvoorziening ontvangt, behoudt deze cliënt een maatwerkvoorziening tot de eerste dag van het tweede kalenderjaar na dat tijdstip, tenzij deze cliënt niet meer op een maatwerkvoorziening is aangewezen of eerder een besluit als bedoeld in artikel 2.8 of artikel 2.9 wordt genomen.

  • 2 Met betrekking tot een cliënt als bedoeld in het eerste lid, verstrekt de aanbieder van maatschappelijke ondersteuning aan Onze Minister en het bestuurscollege zo spoedig mogelijk:

    • a. het identificatienummer van de cliënt;

    • b. de reden waarom de maatwerkvoorziening is toegekend;

    • b. de aard, inhoud en omvang van de maatwerkvoorziening en de aanbieder van maatschappelijke ondersteuning van wie de cliënt de voorziening ontvangt.

  • 3 Het bestuurscollege voert, met overeenkomstige toepassing van artikel 2.6, tweede tot en met het vierde lid, zonder melding als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid, het in dat artikel bedoelde onderzoek uit op een zodanig tijdstip dat de cliënt bij Onze Minister een aanvraag als bedoeld in artikel 2.7 kan doen of het bestuurscollege een besluit als bedoeld in artikel 2.9 kan nemen.

Artikel 6.2

In afwijking van artikel 2.23, eerste lid, zijn de op grond van dat lid bij regeling aangewezen aanbieders van maatschappelijke ondersteuning voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met diens cliënten in contact kunnen komen en op het tijdstip van inwerkingtreding van dat lid voor hem werkzaam zijn uiterlijk binnen een bij regeling van Onze Minister vast te stellen termijn na dat tijdstip in het bezit van een verklaring omtrent het gedrag die niet eerder dan drie maanden voor het verstrijken van de vastgestelde termijn is afgegeven. De termijn kan voor verschillende groepen beroepskrachten verschillend worden vastgesteld.

Artikel 6.3

Onze Minister zendt binnen vijf jaar na de inwerkingtreding van dit besluit aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van dit besluit in de praktijk.

Artikel 6.5

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2025, met uitzondering van de artikelen 4.9 en 6.4. Artikel 4.9 treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Artikel 6.4 treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 juli 2022.

Artikel 6.6

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit maatschappelijke ondersteuning en bestrijding huiselijk geweld en kindermishandeling BES.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 9 november 2024

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

V.P.G. Karremans

Uitgegeven de dertiende november 2024

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D.M. van Weel