Regeling politieonderwijs

Geraadpleegd op 07-10-2024.
Geldend van 01-01-2023 t/m 23-04-2024

Regeling van de Minister van Justitie en Veiligheid van 29 februari 2024, nr. 5202197, houdende de vaststelling van de kwalificatiestructuur en de aanwijzing van politieopleidingen en overige opleidingen (Regeling politieonderwijs)

De Minister van Justitie en Veiligheid,

Gelet op artikel 86, tweede lid, en artikel 87, eerste, derde en vierde lid, van de Politiewet 2012;

Besluit:

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van deze aanhef. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 1. Kwalificatiestructuur politieonderwijs

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Het stelsel van kwalificatiedossiers is vastgesteld en de kwalificatiedossiers zijn in bijlage I bij deze regeling opgenomen.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 2. Politieopleidingen met een diploma

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 1 De politieopleidingen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel s, subonderdeel 1°, van de Politiewet 2012, worden als volgt aangewezen:

    • a. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent GGP (niveau 4);

    • b. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent VVC (niveau 4);

    • c. De opleidingen ter verkrijging van het diploma Bachelor of Policing (niveau 6);

    • d. De opleiding ter verkrijging van het diploma Rechercheur (niveau 6);

    • e. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieagent (niveau 6);

    • f. De opleiding ter verkrijging van het diploma Wijkagent (niveau 6);

    • g. De opleiding ter verkrijging van het diploma Politieleider (niveau 6);

    • h. De combinatie van de opleiding pre-master recherchekunde en de opleiding ter verkrijging van het diploma Master of Criminal Investigation (niveau 7).

  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het diploma te behalen voor een opleiding als bedoeld in het eerste lid, zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 3. Politieopleiding die leidt tot een deeldiploma

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het deeldiploma te behalen, zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 4. Politieopleidingen die leiden tot een certificaat

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
  • 2 De vereisten waaraan voldaan moet worden om het certificaat te behalen zijn neergelegd in het bijbehorende kwalificatiedossier in bijlage I bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 5. Overige opleidingen

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De overige opleidingen, bedoeld in artikel 74, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2°, van de Politiewet 2012, worden aangewezen in bijlage III bij deze regeling.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 6. Intrekking Regeling landelijke politieopleidingen PO2002

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

De Regeling landelijke politieopleidingen PO2002 wordt ingetrokken.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2023.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Artikel 8. Citeertitel

Terugwerkende kracht

Voor dit artikel is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling politieonderwijs.

Terugwerkende kracht

Stcrt. 2024, 7016, datum inwerkingtreding 24-04-2024, bevat een wijziging met terugwerkende kracht van dit artikel. Deze wijziging werkt terug tot en met 01-01-2023.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius

Bijlage I. Kwalificatiedossiers behorende bij de Regeling politieonderwijs

Terugwerkende kracht

Voor deze bijlage is een wijziging met terugwerkende kracht gepubliceerd. Zie opmerking onder de tekst voor nadere informatie.
 

Naam kwalificatie

1

Aanrijdingsselecteur

2

Adviseur bewaken en beveiligen

3

Afname celmateriaal t.b.v. DNA-onderzoek

4

Algemeen commandant

5

AVIM Hulpofficier van Justitie

6

AVIM Aangewezen Ambtenaar

7

Bachelor Politiekunde

8

Basis motorsurveillant

9

Basis PD-onderzoek forensische opsporing

10

Basis ruiter bereden politie

11

Basis Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM)

12

Hulpofficier van Justitie

13

Basis rijvaardigheid auto

14

Bedienaar Radar

15

Bedienaar meetmiddelen verkeer

16

Besturen van een VRT-voertuig

17

Bloedspoorpatroonanalyse (BPA)

18

Bloodstain pattern analysis advanced (BPA Advanced)

19

Brand advanced

20

Brand basis

21

Chauffeur binnen een ME-inzet

22

Chauffeur waterwerper

23

Controleren van voertuigen

24

Coördinatie Plaats Delict unit

25

Forensische opsporing dactyloscopie

26

Dossiervorming verdieping

27

Dreigingsinschatting

28

Eerste hulp door politie

29

Familieagent

30

Familierechercheur

31

Financieel-administratieve waarheidsvinding

32

Forensic Network Exploration

33

Forensic Scripting

34

Forensisch coördinator

35

Forensische opsporing – schietincidenten

36

Forensisch onderzoek aan besturingssystemen

37

Forensische opsporing zeden

38

Forensische opsporing, Opsporen, Bergen en Identificeren

39

Forensische opsporing, Overlijdensonderzoek

40

Forensisch-digitaal opsporen in complexe situaties

41

Forensisch-digitaal opsporen in eenvoudige situaties

42

Forensische analyse verkeer – Rekenmodellen 2

43

Fotoconfrontatie organiseren, coördineren, uitvoeren en schrijven

44

Fysiek-motorische vaardigheid

45

Gebruik van traangas in ME-verband

46

Gebruiken van computersimulatie bij verkeersongevalsanalyse

47

Generalist operationeel centrum

48

Groepscommandant in het CCB-domein

49

Hacking Investigation

50

Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme (HZKK)

51

Handelen in zedenzaken

52

Herkennen en beschrijven van wapens en munitie (HBWM)

53

Hoofd Communicatie (HCOM) in SGBO

54

Hoofd taakorganisatie

55

Informatiecoördinatie

56

Integraal opsporen in meeromvattende zaken

57

Intelligence Zaaks Analyse

58

Internet en opsporing (specialist)

59

Leidinggeven aan een AE-sectie

60

Leidinggeven aan een groep hondengeleiders ME

61

Leidinggeven aan een ME-sectie

62

Leidinggeven aan een peloton ME

63

Lid Aanhoudingseenheid

64

Lid Ondersteuningsgroep

65

Live Data Forensics

66

Master of Crisis and Public Order Management

67

Master Politiekunde

68

Master Recherchekunde

69

Master Tactisch Leidinggeven (MTL)

70

Medewerker Real-Time Intelligence Center

71

Meewerken aan een financieel recherche onderzoek

72

Milieuagent

73

Motorrijder AOT

74

Motorrijder DKDB

75

Officier van Dienst Intelligence

76

Officier van Dienst Operationeel Centrum

77

Officier van Dienst Politie

78

Onderzoek explosies en explosieven

79

Onopvallend en veilig motorrijden OT (Rijdeel)

80

Operationele sturing

81

Opsporing en handhaving in het kader van dieren

82

Opsporing mensenhandel en migratiecriminaliteit

83

Opstellen van vermogensvergelijking, kasopstelling en financieel verslag

84

Optreden als beredene ME

85

Optreden als hondengeleider

86

Optreden als ME-lid

87

Optreden als verkenner bij CBRN-explosieven veiligheid

88

Optreden bij handel, gebruik en bezit van illegale wapens en munitie

89

Optreden lid verkenningseenheid

90

Optreden op en nabij water: groepslid

91

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een groep

92

Optreden op en nabij water: leidinggeven aan een sectie

93

PD onderzoek verkeer

94

Pedagogisch-didactische aantekening Vaardigheidsdocenten (PDA-V)

95

Pedagogisch-didactische aantekening Vaardigheidsdocenten (PDA-V) fase 1

96

Politieagent (niveau 6)

97

Politieagent GGP (niveau 4)

98

Politieagent VVC (niveau 4)

100

Politieleider (niveau 6)

101

Politiemedewerker specifieke inzet

102

Politierijinstructeur

103

Professioneel Verhoor

104

Rechercheur (niveau 6)

105

Rijvaardigheid voor het OG-team (Ondersteuningsgroep)

106

Rijvaardigheid Dienst Infrastructuur

107

Rijvaardigheid Politieonderhandelaar

108

Signaleren en adviseren binnen verkeersinfrastructuur

109

Slachtofferidentificatie (RIT)

110

Specialist onderwijs geweldsbeheersing

111

Specialist wapens, munitie en explosieven

112

Specifieke inzet – digitaal

113

Specifieke inzet – financieel

114

Tactisch Data Onderzoek

115

Teamleider bij CBRN-explosieven veiligheid

116

Toepassen van Sociale Wetenschappen in sociale netwerkanalyse

117

Toetser RTGP

118

Toezicht houden op beroepsgoederenvervoer

119

Toezicht houden op beroepspersonenvervoer

120

Uitlezen Communicatiemiddelen voor de Opsporing (UCO)

121

Uitvoeren Drugstesten

122

Uitvoeren van een videobewijs en Osloconfrontatie

123

Vaste Kern Leidinggeven (VKL) – TGO

124

Vastlegging verdiepend

125

Verdachtenverhoor in kinderpornozaken

126

Verhoor Complex

127

Verhoren van kwetsbare getuigen in zedenzaken

128

Verhoren van kwetsbare verdachten

129

Verkeerstechnisch begeleiden met een motor

130

Vervolg PD-onderzoek forensische opsporing generiek

131

Verzorgen van verbindingsverkeer

132

Vorming en toetsing van scenario’s

133

Voortgezette Rijvaardigheid Motor (VRM)

134

Wijkagent

135

Wijkagent (niveau 6)

136

Wijkagent-senior

1. Kwalificatiedossier Aanrijdingsselecteur

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De verkeersspecialist selecteert de juiste informatie bij een ernstig verkeersongeval; hij wint informatie in over het ongeval en geeft advies/instructie met betrekking tot de behandeling van het ongeval aan een BPZ collega ter plaatse. Ook coördineert de verkeersspecialist ernstige verkeersongevallen op de PD. Hierbij controleert/beoordeelt hij het dossier van een ernstig verkeersongeval op kwaliteit en volledigheid voor behandeling door het OM. Dit gebeurt binnen een context van menselijk leed (zwaar gewonden of doden) waarbij snel beslissingen genomen moeten worden en emoties een rol kunnen spelen.

Kerntaken

  • Selecteren

  • Coördineren

  • Afhandelen

Resultaat

  • Selectie van verkeersongevallen uitgevoerd volgens aanwijzing Verkeersongevallen

  • Controle op proces ongevalsonderzoek uitgevoerd

  • Ondersteuning BPZ bij dossiersamenstelling geboden

  • Kwalitatief goed en compleet PV ingestuurd naar OM

  • Adequate informatievoorziening externen1

II. Examenvereisten

  • Verzamelt en deelt informatie om een zo volledig mogelijk beeld te krijgen van het incident en de aangetroffen situatie

  • Toetst situatie aan Aanwijzing Verkeersongevallen en onderbouwt in welke categorie het ongeval waarschijnlijk valt

  • Adviseert snel, doortastend, daadkrachtig en vasthoudend over afhandeling op de plaats delict en houdt hierbij rekening met de belangen van alle betrokkenen

  • Verantwoordt zijn advies ten opzichte van de Aanwijzing Verkeersongevallen, netwerkpartners en ondersteunende diensten

  • Heeft overzicht over het ongeval: situatie, mogelijke oorzaak, mogelijke toedracht, getroffen maatregelen, uitgevoerd onderzoek

  • Beoordeelt het dossier op volledigheid, kwaliteit van onderzoeksproces, rapportage en of het voldoet aan de Aanwijzing Verkeersongevallen

  • Onderbouwt het belang van vervolgstappen op het gebied van vervolgonderzoek en nazorg

2. Kwalificatiedossier Adviseur Bewaken en beveiligen

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. Voor de Adviseur bewaken en beveiligen is er één kerntaak: Adviseren van bevoegd gezag.

Bij een kerntaak zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. Voor de Adviseur bewaken en beveiligen kunnen bij de kerntaak de volgende werkprocessen worden onderscheiden:

Kerntaken

Werkprocessen

1. Adviseren van het bevoegd gezag

1.1 Inzichtelijk maken van de situatie

1.2 Opstellen en indienen maatregelenadvies

1.3 Regie uitvoeren op de geadviseerde maatregelen

1.4 Evalueren genomen maatregelen

Werkproces 1.1: Inzichtelijk maken van de situatie

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen achterhaalt informatie over de melding door open vragen te stellen en door te vragen bij relevante derden. Hij bundelt en interpreteert de schriftelijke of mondelinge informatie en beoordeelt of dit aan de eisen voor een risicoproduct voldoet. Als dit het geval is, verzoekt hij de DRIO om een risicoproduct te maken.

• Probleemanalyse

• Flexibel gedrag

• Netwerkvaardigheid

• Creativiteit

• Besluitvaardigheid

• Integriteit

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Analyseert de situatie op zorgvuldige en accurate wijze.

• Maakt een reële inschatting van de dreiging op basis van de verkregen informatie of melding van relevante derden en kan op basis hiervan, aan de hand van BLOOS/IRS, scenario’s opstellen.

• Schakelt tussen verschillende niveaus van ketenpartners en brengt gedachten vlot en duidelijk onder woorden.

• Bundelt en weegt informatie door gebruik te maken van verschillende aangeleerde ondersteunende hulpmiddelen en technieken.

• Stelt op voorhand maatregelen op wanneer de situatie dat vraagt (onvoorziene of spoedzaken) in afwachting van definitieve besluitvorming.

• Communiceert op het juiste moment effectief met relevante personen en organisaties bij het in kaart brengen van de situatie.

• Werkt veilig met afgeschermde middelen en financiële stromingen.

• Gedraagt zich onopvallend in het publiek domein.

• Stemt (voorgenomen) maatregelen af met beleidsmedewerker BB&C.

• Doorgrondt de informatieproducten en onderscheidt hierin hoofd- en bijzaken.

• Logt belangrijke informatie in Summ-IT.

• Heeft kennis van relevante wet- en regelgeving.

• Hanteert een logische en begrijpelijke structuur in het inzetconcept.

Werkproces 1.2: Opstellen en indienen maatregelenadvies

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen neemt bij het formuleren van het advies de verschillende informatiebronnen en informatieproducten tot zich. Hij combineert dit tot één geheel waarbij hij nagaat welke interne en externe informatie relevant is voor het opstellen van het maatregeladvies. Daarnaast denkt hij vooruit en schat de gevolgen in. In het onafhankelijke maatregelenadvies beschrijft de adviseur bewaken en beveiligen welke dreiging en risico’s moeten worden beheerst. Hierin zijn de belangen van betrokken netwerkpartners voor de uitvoering van

beveiligingsmaatregelen meegenomen. De besluitvorming kan hierdoor plaatsvinden op verantwoordelijkheidsverdeling,

werkwijze en de daarbij behorende kwantitatieve en kwalitatieve inzet van mensen en middelen.

Vervolgens informeert hij de BB&C’er over het opgestelde maatregelenadvies en legt hij verantwoording af aan het hoofd RCCB/hoofd DROS inzake zijn maatregeladvies.

• Creativiteit

• Probleemanalyse

• Besluitvaardigheid

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

• Inlevingsvermogen

• Stressbestendigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Schriftelijke uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Formuleert maatregelen en procedures passend bij de gegevens uit de informatieproducten en randvoorwaarden.

• Maakt onderscheid tussen persoon, werkgever en overheid betreffende de te nemen maatregelen en houdt daarbij rekening, voor zover mogelijk, met een zo ongestoord mogelijk verloop van het privé leven van de bedreigde persoon.

• Beargumenteert waarom bepaalde typen maatregelen worden aangeraden of juist ontraden op basis van proportionaliteit en potentiele dreiging.

• Durft buiten kaders te denken en te gaan maar verplaatst zich daarbij in de positie van de ketenpartners.

• Gebruikt nieuwe invalshoeken en meerdere ideeën bij de formulering van het maatregelenadvies.

• Verwerkt veel en complexe informatie in korte tijd.

• Houdt rekening met politiek-bestuurlijke sensitiviteit van onderwerpen.

• Hakt knopen door, naar gelang de situatie of de tijd daarom vraagt

• Legt verantwoording af aan het hoofd CCB/hoofd DROS inzake zijn maatregeladvies.

Werkproces 3: Regie uitvoeren op de geadviseerde maatregelen

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen monitort of de gemaakte afspraken met de betreffende ketenpartners worden nageleefd en bekijkt de voortgang. Indien noodzakelijk stuurt hij hier op bij, in de vorm van aanpassingen of uitbreidingen, waarbij de politiek-bestuurlijke context niet uit het oog wordt verloren.

• Samenwerken

• Organisatievermogen

• Overtuigingskracht

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Maakt concrete afspraken over de uit te voeren werkzaamheden en laat de uitvoering daarna over aan de betrokken ketenpartner.

• Zoekt samenwerking en overleg met de beleidsmedewerker BB&C en DRIO over de lopende casus en zet zijn argumenten extra kracht bij door stelligheid.

• Controleert de voortang van de genomen maatregelen en stuurt bij waar nodig

• Liaison-functie bij TBP bezoeken.

• Gaat kritisch na of de benodigde mensen, middelen en randvoorwaarden (efficiënt) worden ingezet.

• Bekijkt of (nieuwe) maatregelen moeten worden opgesteld, aangepast en/of beëindigd.

• Anticipeert op en onderkent de relevantie van gebeurtenissen in de politiek-bestuurlijke context.

Werkproces 4: Evalueren genomen maatregelen

Omschrijving

Competenties

De Adviseur Bewaken en Beveiligen evalueert zowel tijdens als na de uitvoering van de maatregelen. Hierbij houdt hij rekening met de belangen van de ketenpartners. Daarnaast reflecteert hij zowel op zijn eigen handelen als het handelen van de ketenpartners.

• Zelfreflectie

• Samenwerken

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

De Adviseur Bewaken en Beveiligen:

• Evalueert tussentijds bij nieuwe informatie of na een afgesproken periode en controleert of boodschap goed overkomt.

• Staat open voor feedback en opbouwende kritiek en geeft zelf op een constructieve, tactvolle manier feedback aan betrokken ketenpartners.

• Stelt het gezamenlijke belang boven het eigenbelang en zet zich in voor het gemeenschappelijke doel.

• Draagt binnen de juridische kaders verantwoordelijkheid voor zijn eigen optreden en hanteert daarbij argumenten die anderen aanspreken.

• Reflecteert op persoonlijke acties en ervaringen, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Evalueert na beëindiging van de maatregelen met de betrokken ketenpartners.

3. Kwalificatiedossier Afname celmateriaal tbv DNA onderzoek

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris neemt zelfstandig celmateriaal (wangslijm en hoofdhaar) van een vrijwillige donor af en verpakt dit zonder dat hierbij contaminatie optreed. Hij werkt volgens de FT normen en draagt hierbij zelf de verantwoordelijkheid voor alle benodigde hulpmiddelen. De functionaris vult de documentstroom in en relateert deze aan de afname van het celmateriaal.

Kerntaken

  • Afname wangslijm

  • Afname hoofdhaar

Resultaat

  • Volgens FT-norm 250.07 correct afgenomen wangslijmvlies dat op de juiste wijze is verpakt en verzendklaar gemaakt

  • Volgens FT-norm 250.09 correct afgenomen hoofdharen die op de juiste wijze zijn verpakt en verzendklaar gemaakt

II. Examenvereisten

  • Stelt de identiteit van de donor vast

  • Voorkomt contaminatie

  • Draagt zorg voor de veiligheid

  • Past DNA wetgeving toe

  • Toont een professionele beroepshouding: kan de procedure uitleggen, kan omgaan met emotioneel gedrag, kan zich inleven in andere mensen en culturen

  • Kan zelfstandig een wangslijm bemonstering voorbereiden, uitvoeren en verpakken conform bijlage 1 van FT-norm 250.07

  • Kan zelfstandig een hoofdhaar bemonstering voorbereiden, uitvoeren en verpakken conform bijlage 1 van FT-norm 250.09

  • Kan toelichten waarom hij formulieren voorafgaand en na afloop van de afname moet invullen en waar deze voor dienen

  • Toont inzicht in de kwaliteit van het werkproces van de afname van celmateriaal

  • Werkt samen met andere recherchemedewerkers binnen en buiten de politie

4. Kwalificatiedossier Algemeen Commandant

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid. De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Algemeen Commandant (hierna: AC) is er één kerntaak: Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciet SGBO.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de AC kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciet SGBO.

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Sturing geven aan de inzet

1.3 Afronden van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de AC wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de AC uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1.1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De AC is in staat om relevante informatie voor het grootschalig en bijzonder optreden te beoordelen en de situatie of verkregen opdracht in te schatten. Op basis van deze informatie bepaalt de AC in welke mate de taakorganisatie op functioneel niveau uitgerold dient te worden door de benodigde hoofden en activeert hun ondersteuning, en stelt daarmee zijn SGBO samen. De AC draagt zorg voor de afstemming met en tussen de hoofden in de taakorganisatie, de eigen staf-AC, bevoegd gezag (eenheidsleiding, burgemeester en hoofdofficier van justitie, danwel afgevaardigden hiervan) en (multi) partners.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Organisatievermogen

• Probleemanalyse

Gedrag

De AC:

• Laat zich informeren door de Eenheidsleiding over de opdracht en stelt indien nodig vragen ter verduidelijking.

• Analyseert de beschikbare informatie op volledigheid, betrouwbaarheid en relevantie, en ziet verbanden.

• Stelt kaders vast waarbinnen geopereerd kan worden en stelt op basis hiervan zijn SGBO samen.

• Houdt rekening bij het inrichten van de SGBO met mogelijke problemen of kritische situaties.

• Stemt af met het bevoegd gezag en (multi) partners over de te behalen prestaties, het beleid en de opdracht en vertaalt dit naar een passend handelingskader.

• Organiseert de benodigde middelen en randvoorwaarden aansluitend bij de verkregen opdracht.

• Creëert en onderhoudt een veilige werkomgeving in de SGBO.

Werkproces 1.2: Sturing geven aan de inzet

Omschrijving

Competenties

Op basis van de verkregen opdracht laat de AC de hoofden taakorganisatie relevante informatie verzamelen voor de inzet van de SGBO en stuurt aan op het vormen van een algemeen beeld van de situatie. De AC draagt zorg voor het vaststellen van eenduidig beeld en vult informatie aan waar nodig. Voor het vormen van een oordeel van de situatie laat de AC de hoofden taakorganisatie potentiële risico’s en scenario’s uitwerken, gevolgd door mogelijk in te zetten maatregelen. De AC houdt rekening met de mogelijke effecten van de voorgestelde maatregelen in relatie tot de verkregen opdracht en de kaders en bepaalt de prioritering van de maatregelen. Vervolgens geeft de AC de opdracht aan de hoofden taakorganisatie om de geprioriteerde maatregelen uit te voeren. De AC laat zich continu informeren over het effect van de ingezette maatregelen.

• Besluitvaardigheid

• Oordeelvorming

• Politiek-bestuurlijke sensitiviteit

• Resultaatgerichtheid

• Samenbindend leidinggeven

Gedrag

De AC:

• Laat een beeld van de situatie schetsen, geeft hier betekenis aan en bepaalt of aanvullende informatie noodzakelijk is.

• Anticipeert op en onderkent de relevantie van het algemeen beeld in de politieke en/of maatschappelijke context en houdt hierbij rekening met de positionering van de politie.

• Vertaalt de verkregen opdracht in een strategie en operationele doelen, verwerkt dit in een handelingskader en houdt daarbij rekening met de politieke en bestuurlijke context.

• Laat risico’s en scenario’s uitwerken met meerdere strategieën en monitort of rekening gehouden wordt met het draagvlak, praktische uitvoerbaarheid, beleidsuitgangspunten en de verkregen opdracht.

• Schat de aangedragen risico’s in op kans en effect, zowel voor de processen binnen de taakorganisatie, die van de (keten)partners als van andere belanghebbenden.

• Stuurt aan op een eenduidige afstemming met de hoofden taakorganisatie en eventuele (keten)partners om te waarborgen dat strategieën op elkaar aansluiten.

• Laat tijdig gerichte maatregelen uitwerken door de taakorganisatie, doorgrondt ad hoc situaties, houdt overzicht in kritische situaties en voorziet zelf in passende maatregelen waar nodig.

• Stuurt aan op de uitvoering van de geprioriteerde maatregelen door de hoofden taakorganisatie en stemt het advies voor de maatregelen af met de opdrachtgever.

• Zorgt continu voor eenduidige beeldvorming, oordeelsvorming en besluitvorming in een SGBO.

Werkproces 1.3: Afronden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De AC verstrekt aan diens opvolger (AC) eenduidige informatie over het verloop van de tot dan toe uitgevoerde opdracht, maatregelen en adviezen. De AC stelt zich kritisch op ten aanzien van het team functioneren en zijn eigen functioneren. Op basis van zijn ervaringen doet hij, indien nodig en gewenst, verbeteringsgerichte suggesties.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

De AC:

• Weet op een duidelijke en zakelijke manier te communiceren over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd tijdens de inzet, bespreekt hoe de opdracht tot dan toe is verlopen en controleert of zijn boodschap is overgekomen.

• Bespreekt welke maatregelen tot dan toe zijn genomen, licht toe waarom deze maatregelen zijn ingezet en benoemt welke partners betrokken waren.

• Benoemt welke maatregelen nog genomen dienen te worden op basis van de tot dan toe beschikbare informatie.

• Draagt zorg dat de relevante details met betrekking tot verloop van de inzet beschikbaar zijn.

• Reflecteert op eigen gedrag, op de eigen rol en op het eigen persoonlijk functioneren, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Staat open voor feedback en kan constructief en tactvol feedback geven aan collega’s binnen een SGBO.

5. Kwalificatiedossier AVIM Hulpofficier van Justitie

Examenvereisten

  • De AVIM hulpofficier van justitie kan in verschillende situaties juist handelen of beslissen op grond van wettelijke bevoegdheden en een juiste belangenafweging maken.

  • Formuleert prioriteitsvragen, doet dit gemotiveerd en voorzien van relevante wetsartikelen en jurisprudentie uitgewerkt tot een juridisch verantwoorde conclusie en/of belangenafweging.

  • Betrekt in de analyse alle voorwaarden die het resultaat van de handeling beïnvloeden en deze rechtmatig of onrechtmatig kunnen maken.

  • Betrekt in de analyse ook het betreden van plaatsen, de vormvoorschriften en de rechtsbeginselen.

6. Kwalificatiedossier AVIM Aangewezen Ambtenaar

Examenvereisten

  • De AVIM Aangewezen Ambtenaar kan in verschillende situaties juist handelen of beslissen op grond van wettelijke bevoegdheden en een juiste belangenafweging maken.

  • Formuleert prioriteitsvragen, doet dit gemotiveerd en voorzien van relevante wetsartikelen en jurisprudentie uitgewerkt tot een juridisch verantwoorde conclusie en/of belangenafweging.

  • Betrekt in de analyse alle voorwaarden die het resultaat van de handeling beïnvloeden en deze rechtmatig of onrechtmatig kunnen maken.

7. Kwalificatiedossier Bachelor Politiekunde

Inhoudsopgave

Inleiding

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

 

A.1 Beroep

 

A.2 Beroepsprofiel

Deel B. Kwalificaties

 

B.1 Diploma’s

 

B.2 Deeldiploma’s

 

B.3 Certificaten van na- en bijscholing

Deel C. Examenvereisten

 

C.1 Examenvereisten diploma’s

 

C.2 Examenvereisten deeldiploma’s

 

C.3 Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

 

D.1 Verantwoording

 

D.2 Ontwikkelpunten

Begrippenlijst

Descriptoren NLQF 6

Inleiding

Het politieonderwijs leidt in grote lijnen op voor drie soorten beroepen, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Dit kwalificatiedossier (KD) betreft het politieberoep Politieman/-vrouw. Dit beroep wordt uitgeoefend op meerdere kwalificatieniveaus. De kwalificatie waar het in dit dossier om gaat, bevindt zich op kwalificatieniveau 6, conform het NLQF.

In deel A wordt onder A.1 het politieberoep Politieman/-vrouw op NLQF-niveau 6 beschreven. Onder A.2 wordt ingegaan op de herijkte competenties van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op hbo-niveau, zoals geformuleerd in Schakelen in Verantwoordelijkheid (februari 2011)2 en vastgesteld door de Minister van Veiligheid en Justitie (juni, 2011). Daarbij wordt de verbinding gemaakt met het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP).

In deel B is onder deel B.1 het ongedeelde diploma Bachelor Politiekunde vermeld en het bijbehorende kwalificatieprofiel. Daarbinnen bestaan differentiatiemogelijkheden. Onder andere is er de differentiatie Recherchekunde (30C). Door het onderscheiden van een eigenstandig beroep Rechercheur vindt hieromtrent heroverweging plaats (zie deel D.2 van dit KD en het KD Bachelor Recherchekunde). Onder deel B.2 is het deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV) vermeld. Onder deel B.3 zijn ook geen certificaten van na- en bijscholing vermeld.

In deel C zijn de examenvereisten beschreven van het diploma Bachelor Politiekunde. Deze examenvereisten zijn gereconstrueerd vanuit de bestaande examineringspraktijk. Examenvereisten zoals beoogd onder deel C dienen een aanmerkelijke concretisering van de kwalificatieprofielen in te houden. Formulering dient zodanig te gebeuren dat leerwegneutrale examinering mogelijk wordt. Deel C is onderwerp van ontwikkelwerk (zie deel D.2 van dit KD).

In deel D volgt de verantwoording van hetgeen is vermeld onder de delen A, B en C. Daarbij worden criteria van onderbouwing, navolgbaarheid, samenhang en doelmatigheid gehanteerd (deel D.1). In deel D.2 zijn ontwikkelpunten met betrekking tot dit KD vermeld. De gehanteerde begrippen zijn toegelicht in bijlage 1 bij dit KD.

Deel A. Beroep en beroepsprofiel

A.1. Beroep

De beroepskolom Politieman/ -vrouw heeft betrekking op meerdere vakgebieden en werkterreinen in het LFNP. Het beroep van Politieman/-vrouw wordt uitgeoefend in dikwijls sterk verschillende en wisselende omstandigheden en in uiteenlopende functies. In Schakelen (2011) heeft de Politieonderwijsraad een balans opgemaakt van veranderingen in het werk van de politie en de (benodigde) doorwerking daarvan in de beroepsprofielen van de politie. Het centrale thema bleek het toenemend belang van intelligence. De samenleving wordt complexer en minder kenbaar door globalisering, digitalisering en toenemende sociaal-culturele diversiteit. De aard en afbakening van het beroep van Politieman/ -vrouw wordt beïnvloed door een verschuiving van politietaken naar andere publieke uitvoeringsdiensten (gemeentelijke bijvoorbeeld) en soms ook naar particuliere beveiligingsdiensten. Enerzijds leidde dit tot een inperking van de politietaak, anderzijds vergrootte het de noodzaak tot samenwerken en het belang van een functionele, nodale oriëntatie.

Vakbekwame Politiemannen en -vrouwen op NLQF-niveau 6 zijn algemeen opsporingsbekwaam, breed inzetbaar op diverse vakgebieden en werkterreinen binnen de politie en in meerdere rollen (zoals niveau 4), maar beschikken tevens over brede aanvullende politiekundige en organisatorische expertise op hoger onderwijsniveau. Zij kunnen presteren in een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving, ook internationaal. Zij begrijpen hoe het politiewerk in de noodhulp, de handhaving en de opsporing samenhangt, bijvoorbeeld in wijken, bij evenementen en bij calamiteiten, en weten effectief en proportioneel te handelen. Een situatie kan zo ontwikkelen of escaleren, dat een ingezette actie niet afgemaakt kan worden en een andere actie vereist is. Het adequaat kunnen kiezen uit meerdere opties vraagt een goed ontwikkeld oordeelsvermogen, in politietermen gezegd, een groot vermogen ‘om te schakelen’. Zij zijn in staat zowel territoriaal, als nodaal te opereren (met oog voor de virtuele kanten van het politiewerk) en weten een adequate keuze te maken tussen correctie en preventie. In de veiligheidsregio dragen zij adequaat bij aan het publieke gezag en de samenwerking met de brandweer en de GHOR. Deels kan dit geleerd worden in een opleiding, deels vergt dit meerjarige werkervaring. Het gaat erom de dingen goed te doen, maar ook om de goede dingen te doen.

A.2. Beroepsprofiel

Het volledige beroepsprofiel van de vakbekwame Politieman/ -vrouw op NLQF-niveau 6 is na te lezen in Schakelen in Verantwoordelijkheid (2011: 70–72). De vermelde competenties zijn als gevolg van de herijking in belangrijke mate nieuw, deels geconcretiseerd en slechts nog in beperkte mate hetzelfde als het beroepsprofiel dat werd vastgesteld in het jaar 1999. Nieuw geformuleerde competenties betreffen onder andere actuele juridische kennis en vaardigheden (strafrecht, bestuursrecht, civiel recht, internationale wet- en regelgeving) en het adequaat opstellen van dossiers, rapportages en adviezen, niet alleen in het Nederlands maar ook in een vreemde taal. Verder zijn het gebruik van (digitale) informatiebronnen benadrukt en het vermogen daar trends uit af te leiden en het toenemende belang van het kunnen ‘schakelen’. Op het terrein van de opsporing zijn diverse nieuwe competenties verwoord, onder andere op het terrein van de digitale recherche, sociale media en in internationaal verband. Adequaat kunnen omgaan met een overvloed aan informatie blijkt onontbeerlijk, alsook het vermogen om intelligence-gestuurd te handelen.

Een citaat uit Schakelen op pg. 70 gaat als volgt: “De Bachelor Politiekunde is als allround operationeel expert en drager van het geweldsmonopolie volledig executief inzetbaar in zowel alle politiële kerntaken van handhaving tot en met opsporing als in het mobiliseren, organiseren of coördineren van de afstemming daarvan op de bevoegdheden van gelijksoortige ketenpartners. Hij/zij is in veranderlijke en hectische situaties verantwoordelijk voor het eigen brede handelen en een adequate doorverwijzing naar specialisten of effectieve samenwerking met ketenpartners. Op basis van het analyseren en evalueren van omgevingsontwikkelingen en scenario’s en de combinatie van lokale en nodale ‘intelligence’ zorgt hij/zij voor duurzame veiligheidsarrangementen en een proactieve aanpak van criminaliteit. Zowel het brede en tegelijkertijd gedifferentieerde taakgebied als de operationele positie in een bepaalde keten van handhaving of opsporing vraagt om cognitieve flexibiliteit, ofwel het vermogen om in het politiële handelen – zowel intern als extern – permanent te switchen tussen invalshoeken, opties, benaderingen, uitvoerders, rechtsgebieden. Politiewerk op dit niveau stelt hoge eisen aan balanceren tussen ‘street wise’ en ‘science wise’ handelen, het beantwoorden en realiseren van de verantwoordelijkheidsvraag en het winnen van gezag.”

Het beroepsprofiel is vertaald naar het niveau van startbekwaamheid in het kwalificatieprofiel dat vermeld is in deel B van dit kwalificatiedossier. Tevens werkt het herijkte beroepsprofiel door in de examenvereisten en het onderwijs dat daartoe opleidt. De startbekwame Politieman/ -vrouw, die opgeleid is als Bachelor Politiekunde, is breed inzetbaar op de functieniveaus Generalist en Senior, en bij verdere doorgroei als Operationeel Expert. Een gerichte vorm van na- en bijscholing kan nuttig of noodzakelijk zijn, zodra sprake is van inzet op specifieke werkterreinen, bijv. Milieu of Verkeer, of in bepaalde rollen, zoals de Mobiele Eenheden (ME). In voorkomende gevallen kan de Politieman/ vrouw die opgeleid is als Bachelor Politiekunde gebruik maken van het bij- en nascholingsaanbod op niveau 3–5 (zie het KD Politiemedewerker en het KD Associate Politiekunde). Ook na afronding van een opleiding als Bachelor Politiekunde vergt vakbekwaamheid meerdere jaren van werkervaring.

Deel B. Kwalificaties

B.1. Diploma’s

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel diploma

FA

1.6.1

 

240

Bachelor Politiekunde

 

Kwalificatieprofiel

Een Politiekundige Bachelor kan:

Noodhulp

Vakmatig

  • 1. al dan niet in groepsverband als ‘troubleshooter’ opereren in de (veranderlijke) omgeving van veiligheidsregio’s, heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en niet te plannen activiteiten

  • 2. zelfstandig beslissingen nemen op voorbereidend, uitvoerend en coördinerend niveau wat betreft de prioriteit van de inzet, omvang en aard van de middelen

  • 3. samen met partners beleid, modellen en strategieën ontwikkelen voor de organisatie en het monitoren van hulpverlening, noodhulp en de opschaling daarvan

  • 4. een integraal plan van aanpak van noodhulp en rampenbestrijding ontwerpen, uitvoeren en evalueren – op basis van het inschatten van potentiële risico’s

Contextueel

  • 5. in het netwerk van uitvoeringsorganisaties op het terrein van intake en noodhulp opereren, coördineren en partners activeren

  • 6. omgaan met technologische vernieuwingen in apparatuur (voor de meldkamer of van medische aard) en de juridische dimensie van noodhulpsituaties

  • 7. positie kiezen in de politiek-bestuurlijke en organisatorische ontwikkelingen met betrekking tot het meldkamerdomein en de voorbereiding op rampen en calamiteiten (veiligheidsregio’s, samenwerking met gemeente en provincie en de toenemende rol van de landelijke overheid)

  • 8. capaciteitsmanagement, het National Intelligence Model (NIM) of het Referentiemodel Bedrijfsprocessen Politie (RBP) 2008 benutten om omgevingsontwikkelingen te kanaliseren

Sociaal

  • 9. conflicten tussen verschillende partijen en stressvolle situaties evenwichtig hanteren en daarbij fysiek, mentaal en verbaal schakelen, ook bij grotere mensenmassa’s

  • 10. verwachtingen – wat kunnen/ mogen (ontevreden, lastige of bedreigde) burgers van politiehulp verwachten – vertrouwenwekkend managen

  • 11. bij noodhulpvragen van burgers gebruik maken van hun potentieel aan zelfredzaamheid

  • 12. in de interactie met bestuur, partners en publiek alert zijn op de kenmerken/ eigenschappen van elke partij, resp. formele positie, taakopvatting, diversiteit

Individueel

  • 13. adviseren over een adequate (her)inrichting van processen van intake en noodhulp

  • 14. de toepassing van protocollen en standaardprocessen combineren met actie-intelligent en situatie-intelligent optreden

  • 15. de wijze van informatievergaring optimaal afstemmen op die van samenwerkingspartners

  • 16. bijdragen aan de verbetering van het uitvoeren en monitoren van noodhulpvraagstukken

Handhaving

Vakmatig

  • 1. in (on)verwachte en kritische openbare orde situaties methodisch en systematisch het hoofd bieden aan hectiek en mediadruk

  • 2. discretionair omgaan met (inter)nationale wet- en regelgeving

  • 3. overtredingspatronen herkennen, daarin verbanden leggen en hypothesen voor een proactieve, preventieve of repressieve aanpak daarvan vormen en toetsen

  • 4. beleidsplannen, plannen van aanpak, draaiboeken en projecten aangaande risicosituaties op het gebied van bv. verkeer, milieu en evenementen formuleren, uitvoeren en evalueren

Contextueel

  • 5. bij het coördineren van gezamenlijke projecten voortgangsbeslissingen nemen tegen de achtergrond van uiteenlopende (criteria voor) besluitvormingsprocessen

  • 6. omgaan met diverse rechtsgebieden (staats- en bestuursrecht, strafrecht, civiel recht, internationaal recht)

  • 7. rekening houden met (inter)nationale veranderingen in de organisatie en het object van handhaving van de openbare orde (bv. afstoten van taken, nodale i.p.v. gebiedsoriëntatie)

  • 8. totstandkoming van (inter)nationale wettelijke kaders en jurisprudentie duiden en veranderingen daarin vertalen in beleidsvoorstellen en procesbewaking

Sociaal

  • 9. het eigen handelen en dat van collega’s toetsen op correctheid

  • 10. in het netwerken, onderhandelen en vergaderen met instanties rekening houden met verschillende protocollen, procedures en culturen

  • 11. extern schakelen en acties afstemmen in termen van gedragsbeïnvloeding en concrete activiteiten, rekening houdend met doelgroep en partners

  • 12. integer optreden, rekening houdend met de diversiteit aan medewerkers en betrokkenen

Individueel

  • 13. gedragsmodellen en handhavingsscenario’s ontwerpen en evalueren naar diverse vormen

  • 14. adviseren omtrent handhaving, zowel strategisch, tactisch en operationeel

  • 15. de effecten van multidisciplinair delen van informatie en het veredelen ervan afwegen en evalueren

  • 16. de impact van handhaving relateren aan het duurzame nut voor de organisatie, partners en de burger

Opsporing

Vakmatig

  • 1. omgaan met hectiek, (georganiseerde) criminaliteit, diverse actoren (media, raadslieden etc.) en diversiteit in rechercheprocessen

  • 2. bij het rechercheren rechtmatigheid en wetmatigheid inschatten alsmede rechtsbeginselen en rechtsmiddelen afwegen

  • 3. forensische en tactische informatie tot ‘intelligence’ verheffen, onderbrengen in een te formuleren opsporingsplan en de onderzoeksresultaten vastleggen in een dossier

  • 4. vanuit een breed politiekundig referentiekader en criminologische expertise een tactische aanpak van (georganiseerde) criminaliteit ontwerpen en het proces ervan bewaken

Contextueel

  • 5. in samenwerking met het OM, externe opsporingsinstanties en specialisten de reikwijdte van ieders bevoegdheden benutten en (internationale) rechtshulpverzoeken verwerken

  • 6. een ruim arsenaal aan opsporingsactiviteiten (waaronder digitaal/ financieel) overzien en (laten) inzetten

  • 7. bij een meer omvattend opsporingsonderzoek rekening houden met maatschappelijke, bestuurlijke, juridische en rechtspsychologische ontwikkelingen (trends in kapitale delicten, politiek-bestuurlijke prioriteiten, jurisprudentie, forensische vernieuwingen, EU-richtlijnen)

  • 8. een operationele en strategische criminaliteitsanalyse (laten) doen

Sociaal

  • 9. in opsporingsonderzoek relaties managen en medewerkers coachen

  • 10. in teamverband samenwerken met personen met verschillende culturele en vakmatige achtergronden en ervaringen (intern, extern, nationaal, internationaal)

  • 11. in PV’s, verhoren, zaaksoverleg en (de)briefings: informatie, instructies, conclusies of nazorg helder communiceren en – juridisch en taalkundig – accuraat rapporteren, waar van toepassing in een vreemde taal

  • 12. in de opsporing integer gebruik maken van kennis en vaardigheden

Individueel

  • 13. denken in opsporingsscenario’s

  • 14. het proces en de resultaten van een opsporingsonderzoek omzetten in een advies en aangeleverd advies benutten

  • 15. relevantie en gevoeligheid van (inter)nationaal gedeelde ‘intelligence’ inschatten, erop anticiperen en ervan leren

  • 16. recherche-ervaring omzetten in persoonlijke effectiviteit en kwaliteitsverbetering voor de organisatie

Gemeenschappelijke veiligheid

Vakmatig

  • 1. opereren in een versnipperd veld van heterogeen bestuurde en wisselende veiligheidsnetwerken en -instanties

  • 2. behalve in een functie ook verantwoordelijkheid en leiding nemen in een rol of positie, met inachtneming van proportionaliteit, subsidiariteit en opportuniteit

  • 3. onderzoek naar gebiedsgebonden informatiepatronen koppelen aan nodale informatiestromen

    (ook internationaal) en de bevindingen omzetten in ‘intelligence’

  • 4. samen met de ketenpartners integrale veiligheidsarrangementen opstellen, uitvoeren en evalueren in termen van resultaat, processen, organisatie en samenwerking

Contextueel

  • 5. de regie nemen in de samenwerking met publieke en private ketenpartners of burgers bij het bevorderen of realiseren van veiligheid en leefbaarheid in lokaal of regionaal verband

  • 6. geografisch of functioneel interventies plannen en plegen, gericht op het beïnvloeden van mechanismen en patronen

  • 7. zich vergewissen van het belang van het onderscheid tussen objectieve en subjectieve veiligheid en het effect daarvan op het verwachtingspatroon van de burger

  • 8. bovenlokale en internationale problemen, politiek-bestuurlijke en digitale ontwikkelingen vertalen in risico-inventarisaties en integraal veiligheidsbeleid

Sociaal

  • 9. collega’s, partners en burgers mobiliseren, motiveren, inspireren en waar nodig in een vreemde taal te woord staan

  • 10. netwerkrelaties initiëren en onderhouden met zowel gebiedsgebonden groeperingen als niet-gebiedsgebonden ‘communities’

  • 11. burgerparticipatie in het bestrijden van onveiligheid bevorderen

  • 12. rekening houden met de culturele verscheidenheid en andere vormen van diversiteit van burgers, maar objectief en zonder aanzien des persoons

Individueel

  • 13. de maatschappelijke en politieel-juridische omgeving adviseren en de media te woord staan over veiligheidsvraagstukken

  • 14. onorthodoxe veiligheidsoplossingen kiezen in variabele contexten

  • 15. binnen het kader van de National Intelligence Model (NIM) actief informatie delen over de aanpak van gemeenschappelijke veiligheid op alle niveaus (intern en extern)

  • 16. de eigen ervaringen m.b.t. (on)veiligheid productief maken voor anderen en de organisatie

Beroepstaken

De competenties in het kwalificatieprofiel hebben betrekking op de onderstaande positie, taken en te bereiken resultaten. In deel C zijn deze uitgewerkt in examenvereisten.

Context, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid

De Bachelor Politiekunde is een zelfstandig functionerende agent die in staat is een complexe situatie, in een veranderlijke omgeving, af te handelen. Hij/ zij overziet de situatie, signaleert, analyseert, adviseert en onderscheidt daarbij hoofd- en bijzaken. Bij het signaleren denkt de bachelor buiten traditionele kaders. Bij het adviseren, op diverse niveaus, draagt hij/ zij bij aan creatieve en wellicht onconventionele oplossingen. De bachelor kan systematisch, probleemoplossend optreden en hierbij snel schakelen. De bachelor kan de samenhang tussen verschillende domeinen van het politievak overzien. Hij bezit onderzoeksvaardigheden en kan wetenschappelijk onderzoek vertalen naar de beroepspraktijk. De bachelor werkt zelfstandig, regisseert grote projecten, coacht collega’s en adviseert het management. Hij/zij is in het korps de schakel tussen de collega-dienders op straat en de leidinggevenden. Hij heeft een groot maatschappelijk besef en kan de positie van de politie en andere actoren inschatten. Hij werkt (multidisciplinair) samen met cruciale netwerkpartners en kan hierbij het concept van gemeenschappelijke veiligheidszorg hanteren.

De politiekundige bachelor neemt beleidsinitiatieven, hij neemt zijn eigen standpunten in en verdedigt deze. De politiekundige bachelor heeft inzicht in zijn eigen functioneren en dat van anderen. Hij staat open voor, en geeft feedback. De bachelor politiekunde is een startbekwame beroepsbeoefenaar die in staat is om relevante actoren uit de omgeving (buitenwereld) te mobiliseren, te organiseren en operationeel te regisseren gericht op het tot stand brengen van veiligheidsarrangementen, waarin hij zelf ook een uitvoerende rol kan vervullen. Deze uitvoerende rol spitst zich toe op het managen van de context, met andere woorden, het creëren van duurzame condities voor een effectieve aanpak van vraagstukken. Dit zal veelal geografisch gericht zijn, maar kan ook een functionele oriëntatie hebben. Hij of zij doet zijn of haar werk op basis van een grondige analyse van de situatie, waarbij bestaande kennis op het vakgebied politiekunde wordt opgezocht, toegepast en geëvalueerd.

Beroepstaak Handhaving

  • Organisatie en coördinatie van verkeersveiligheid, milieuvergrijpen en evenementen

  • Risicoplekken inventariseren, analyseren en prioriteren

  • Handhavingsprojecten managen op het terrein van bijv. verkeer, milieu en evenementen

  • Mobiliseren van en overleggen met actoren in het handhavingsnetwerk

  • Briefing en debriefing (van informatie en werkproces) voorbereiden en uitvoeren

  • De openbare orde handhaven in onverwachte en verwachte situaties

  • Gebruiken van het NIM en het RBP

Beroepstaak Noodhulp

  • Organiserend optreden bij intake (meldingen) en noodhulp in situaties van geweld, ongevallen, overlast, asociaal gedrag en voorbereidende rechercheactiviteiten

  • Noodhulp aansturen, voorbereiden en verbeteren

  • Samenwerken met een netwerk van uitvoeringsorganisaties

  • Afstemmen met meldkamers van bestuurlijke en veiligheidspartners (regionaal en landelijk)

  • Opereren in de bestrijding, voorbereiding en evaluaties van rampen en calamiteiten

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement en het RBP

Beroepstaak Opsporing

  • Tactische opsporingsactiviteiten en uitvoeren of uitbesteden

  • Alle elementen van opsporingsonderzoek uitvoeren in een veranderlijke omgeving

  • Briefing en debriefing (van informatie en werkproces) voorbereiden en uitvoeren

  • Coördineren van een meer omvattend opsporingsonderzoek

  • Integraal opsporingsplan opstellen

  • Samenwerken met opsporingsinstanties en het OM

  • Netwerk opbouwen en onderhouden

  • Coördineren van een Plaats Delict

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement en het RBP

Beroepstaak Gemeenschappelijke veiligheidskunde

  • Samenwerken in veiligheidsnetwerken, met diverse veiligheidsinstanties (overheden, ketenpartners, private partijen) en met (groepen van) burgers

  • Systematisch onderzoeken van informatie en kennisbronnen

  • Definiëren van politieactiviteiten binnen een integrale aanpak

  • Creëren van effectieve samenwerkingsverbanden

  • Gemeenschappelijk veiligheidsbeleid ontwerpen en uitvoering ervan coördineren in regelmatig voorkomende gevallen van criminaliteit, overlast, allerlei vormen van geweld, discriminatie, asociaal gedrag etc.

  • Hanteren van het NIM, capaciteitsmanagement, programmasturing en het RBP

B.2. Deeldiploma’s

Code KD

Code

KSP 2013

C

Titel deeldiploma

FA

1.6.2

 

15

Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV)

 

Het deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële vorming (AOPV), dat per 1 januari 2015 deel uitmaakt van alle kwalificatiedossiers politieonderwijs vanaf NLQF-niveau 2 t/m NLQF-niveau 6, is bedoeld als ‘vaste voet’ van het politieonderwijs en staat voor een algemene basis van kennis, inzicht, vaardigheden en houding met betrekking tot wat politiewerk in de Nederlandse democratie en rechtstaat inhoudt, hoe de politie is georganiseerd en wat politiewerk vereist van individuele beroepsbeoefenaren. Het deeldiploma sluit aan op het referentiekader generieke competenties dat verwoordt met welke bagage studenten vanuit het voortgezet onderwijs het politieonderwijs binnenkomen.

Het deeldiploma AOPV is opgebouwd uit vier thema’s:

  • 1) Democratie, Rechtsstaat en Politiefunctie (‘de politie staat niet op zichzelf’)

  • 2) Nederlandse Politie (‘dit is de politie’)

  • 3) Politiewerk (‘dit doet de politie’)

  • 4) Algemene Politiële Beroepsvorming (‘weten en geweten van de politie’).

Een toelichting op de vier thema’s van de AOPV is te vinden in de deelkwalificatie AOPV, waarvan de integrale tekst te vinden is op www.politieonderwijsraad.nl.

B.3. Certificaten van na- en bijscholing

Code KD

Code KSP 2013

C

Titel certificaat

FA

1.6.3

       

Er zijn geen certificaten van na- en bijscholing bij deze kwalificatie.

Instroomeisen

Minimaal: Havo-diploma of relevant mbo 4-diploma. Ook: vwo-diploma, propedeutisch bewijs hbo of wo, een met voorgaande kwalificaties vergelijkbaar buitenlands diploma. Voor aanvang van de opleiding kunnen op grond van eerder of elders verworven competenties mogelijke vrijstellingen worden verkregen voor onderdelen van de opleiding.

Deel C. Examenvereisten

Hieronder volgt een beschrijving van de examenvereisten zoals deze worden geëxamineerd door de Politieacademie.3 In de hieronder beschreven examenvereisten zijn soms gedragsaspecten of taken opgenomen waarbij de vaardigheden en/ of de kennis nog niet in alle gevallen concreet zijn uitgewerkt.

C.1. Examenvereisten diploma Bachelor Politiekunde

De examenvereisten moeten gelezen worden in het licht van onderstaande beroepstaken:

(1) Handhaving

(2) Noodhulp

(3) Opsporing

(4) Gemeenschappelijke veiligheid4

4 In de opleiding wordt de naam Gemeenschappelijke Veiligheidskunde gehanteerd.

Vakkennis

  • Beschikt over de vakkennis beschreven in het beroepsprofiel en de kwalificatieprofielen voor de Politiekundige bachelor.

  • Kent de werkprocessen rondom aangifte-, getuigen- en verdachtenverhoor en buurtonderzoek.

  • Kent de richtlijnen binnen het korps met betrekking tot de kerntaken intake, noodhulp, opsporing en handhaving.

  • Kent relevante wet- en regelgeving.

  • Kent de juridische criteria die het Wetboek van Strafvordering stelt aan processen-verbaal.

  • Heeft kennis van de laatste ontwikkelingen in het vakgebied.

  • Kan verbindingen tussen theorie en praktijk leggen.

Vakvaardigheden

Basisvaardigheden

  • Kan afstemmen, samenwerken, bemiddelen en onderhandelen met betrokken partijen.

  • Is breed inzetbaar

  • Bezit de leervaardigheden om taken die een hoog niveau van autonomie veronderstellen, succesvol af te ronden en een vervolgstudie op dit niveau aan te gaan.

Veiligheid

  • Borgt de veiligheid van zichzelf en anderen.

  • Rijdt, verantwoord en veilig naar een (ongeval)melding.

  • Past in onverwachte en hectische situaties de protocollen en standaardprocessen toe en combineert deze met actie-intelligent en situatie-intelligent optreden.

  • Beschikt over de fysieke conditie en vaardigheden om een slachtoffer op het land of in het water in veiligheid te brengen.

  • Verleent eerste hulp volgens de geldende richtlijnen.

  • Beheerst de kennis en vaardigheden zoals beschreven in artikel 1D, 1E en 1F van de Regeling Toetsing Geweldbeheersing Politie (RTGP).

Onderzoek uitvoeren

  • Verzamelt en analyseert relevante informatie, legt verbanden en herkent patronen, ontwikkelt bruikbare scenario’s.

  • Vormt een goed onderbouwd oordeel over de essentie van de problematiek.

  • Overziet welke opsporingsactiviteiten ingezet kunnen worden.

  • Formuleert een probleemstelling.

  • Vertaalt een analyse naar een relevant projectvoorstel of plan van aanpak.

  • Neemt een verhoor af en verwerkt dit systematisch.

  • Onderbouwt en beschrijft zijn handelingswijze en de toegepaste methoden.

  • Trekt op basis van onderzoek overtuigende, onderbouwde conclusies en vormt een oordeel.

  • Doet recht aan verschillende perspectieven, benoemt de meest relevante argumenten pro en contra.

  • Verwerkt informatie reproduceerbaar en controleerbaar in een proces-verbaal.

  • Kan de gevoeligheid van intelligence correct inschatten en resultaten in intelligence omzetten.

  • Breidt het proces-verbaal indien gewenst uit met een relaas.

  • Vertaalt onderzoeksresultaten op innovatieve wijze naar de beroepspraktijk.

Communiceren

  • Communiceert en presenteert professioneel, helder, boeiend, kernachtig, efficiënt, overzichtelijk en representatief, waar nodig in een vreemde taal.

  • Onderhoudt en initieert netwerkrelaties.

  • Gaat deskundig om met kritische vragen en kan zijn oordeel met inhoudelijke argumenten onderbouwen.

Praktijkrepertoire

Functie/rol

  • Heeft een professionele grondhouding, handelt: gemotiveerd, effectief, methodisch, discretionair, proportioneel, rechtmatig, zelfstandig, samen, stressbestendig, integer, slagvaardig, vernieuwend, flexibel, probleemgericht, vanuit professionele weerbaarheid en straalt gezag uit.

  • Toont weerbaarheid en reageert effectief en evenwichtig op heftige en onverwachte incidenten, risicovolle calamiteiten en conflicten.

  • Coördineert en regisseert activiteiten op daadkrachtige, betrouwbare en deskundige wijze.

  • Neemt zelfstandig beslissingen op voorbereidend, uitvoerend en coördinerend niveau wat betreft de prioriteit van de inzet, omvang en aard van middelen.

  • Neemt (beleids)initiatieven.

  • Toont bewustzijn van de omvang en reikwijdte van zijn rol binnen de politieorganisatie en kan de positie van politie, ketenpartners en andere actoren inschatten.

  • Overziet alle belanghebbenden in een opsporingssituatie en schakelt tussen uitvoeren en doorverwijzen naar specialist of ketenpartners.

  • Benut de reikwijdte van de bevoegdheden van partners optimaal en gaat zo creatief om met ieders rol in het opsporingsproces.

Begeleiden/coachen

  • Activeert, motiveert, enthousiasmeert, stemt af met in- en externe partners en spreekt hen aan op hun verantwoordelijkheid.

  • Coacht en begeleidt collega’s. Vervult een voorbeeldfunctie.

Kwaliteit

  • Handelt ten bate van de kwaliteitsverbetering voor de organisatie.

  • Onderbouwt wat het nut van een actie is voor korps, partners en burgers.

Rekening houden met belangen

  • Houdt rekening met de belangen van alle betrokkenen.

  • Managet verwachtingen van burgers.

  • Maakt op integere wijze gebruik van de ingewonnen informatie en schat de gevoeligheid van intelligence correct in.

Expertise

Handelen op basis van expertise

  • Handelt op deskundige en professionele wijze op basis van actuele theoretische kennis en kan zijn handelen verantwoorden.

  • Kan rechtmatigheid en wetmatigheid inschatten en rechtsbeginselen en -middelen afwegen.

  • Heeft de vereiste kennis en vaardigheden om een verhoor voor te bereiden.

  • Onderbouwt welke bevoegdheden hij toepast bij het constateren van een overtreding.

  • Evalueert de resultaten van een actie.

Eigen standpunt onderbouwen

  • Neemt eigen standpunten in en kan deze verdedigen.

  • Biedt tegenspraak ten opzichte van standpunten of conclusies van collega’s.

  • Staat open voor inzichten van anderen en is, indien nodig, bereid zijn standpunt te nuanceren of bij te stellen.

Adviseren

  • Geeft bevoegd gezag deskundig en overtuigend advies en beargumenteert zijn keuzes.

  • Adviseert de maatschappelijke en politieel-juridische omgeving en staat de media te woord over veiligheidsvraagstukken.

  • Maakt afwegingen met betrekking tot het technisch en moreel handelen en beargumenteert en verantwoordt die afwegingen.

Oordeelsvermogen

Omgevings- en organisatiebewustzijn tonen

  • Signaleert ontwikkelingen en vertaalt deze naar politieel handelen.

  • Toont bewustzijn van maatschappelijke verantwoordelijkheid.

  • Weegt en evalueert de effecten van multidisciplinair delen en veredelen van informatie.

  • Neemt een stimulerende en verbindende rol aan.

  • Beschouwt veiligheids- of leefbaarheidsproblemen vanuit een breed politiekundig referentiekader.

Situatie analyseren en oplossing genereren

  • Vormt een onderbouwd oordeel gebaseerd op steekhoudende argumenten waarin de wetenschappelijke, maatschappelijke en ethische overwegingen zijn meegenomen.

  • Genereert duurzame, efficiënte, effectieve, innovatieve en creatieve probleemoplossingen en toepassingen van methodieken die bijdragen aan het oplossen van een problematiek of het verbeteren van een situatie. Deze oplossingen en toepassingen zijn gebaseerd op een breed politiekundig referentiekader.

Veiligheid genereren

  • Vertaalt bovenlokale en internationale problemen, politiek-bestuurlijke en digitale ontwikkelingen in risico-inventarisaties en integraal veiligheidsbeleid.

  • Stelt samen met de ketenpartners integrale veiligheidsarrangementen op, voert deze uit en evalueert deze in termen van resultaat, processen, organisatie en samenwerking.

  • Plant en pleegt, geografisch of functioneel, interventies, gericht op het beïnvloeden van mechanismen en patronen.

  • Kiest onorthodoxe veiligheidsoplossingen in variabele contexten.

Reflecteren en evalueren

  • Reflecteert op de door hem gemaakte keuzes en het effect van zijn handelen.

  • Geeft kritische, maar opbouwende feedback, formuleert goed onderbouwde leerpunten en duurzame aanbevelingen.

  • Evalueert op systematische wijze het proces, product, de werkwijze, zijn eigen ontwikkeling en verbindt hieraan conclusies.

C.2. Examenvereisten deeldiploma Algemene Opsporingsbekwaamheid en Politiële Vorming (AOPV)

I. Democratie, Rechtsstaat en de Politiefunctie

Recht en veiligheid

  • Kan taken van de Nederlandse staat benoemen qua recht en veiligheid, alsmede de hoofdlijnen van het Nederlands recht en de voor de politie relevante wetten.

  • Heeft inzicht in de werking van de Nederlandse democratie en trias politica, in het bijzonder het onderscheid tussen rechtshandhaving en rechtspleging.

Uitvoerende overheidsorganen

  • Kan de voornaamste overheidsorganen benoemen die werkzaam zijn in de handhaving, opsporing en hulpverlening, waaronder de politie, en de relevante wettelijke kaders.

  • Toont inzicht in de taken van deze organen, de begrenzing van hun taakopdracht en hoe ze elkaar aanvullen.

Burger en politieambtenaar

  • Kan verschillen en overeenkomsten benoemen tussen burgers en politieambtenaren qua maatschappelijke positie (rechten, plichten, verantwoordelijkheden).

  • Kan de onderscheiden maatschappelijke posities van burgers en politieambtenaren toelichten aan de hand van gegeven casuïstiek.

II. Nederlandse Politie

Nederlandse politieorganisatie

  • Kent de formele positie en taakopdracht van de Nederlandse politie, de hoofdkenmerken van de organisatiestructuur en relevante overlegstructuren (lokaal, regionaal, landelijk).

  • Kent relevante ontwikkelingen uit het verleden en hoe deze doorwerken in de huidige politieorganisatie.

Taakopdracht in delen

  • Heeft kennis van algemene, veelvoorkomende politietaken en van specifieke taken van de politie.

  • Kan uitleggen dat onderscheiden taken onderdeel uitmaken van werkprocessen binnen de politie en in samenwerking met partnerorganisaties.

Bevoegdheid, ruimte en begrenzing

  • Kent de uit de aanstelling voortvloeiende bevoegdheden van de politieambtenaar en heeft inzicht in de begrenzing daarvan, waaronder het gebruik van geweld.

  • Kan aan de hand van gegeven casuïstiek uitleggen wat de betekenis is van de begrippen ‘professionele ruimte’ en ‘discretionaire bevoegdheid’.

III. Politiewerk

Vraagstukken en schaal

  • Heeft zicht op wat politiewerk omvat in termen van vraagstukken, in Nederland en in relatie tot het buitenland.

  • Kan uitleggen waardoor veranderingen in het politiewerk worden veroorzaakt en dat dit samenhangt met de informatiepositie en de informatievaardigheid van de politie zelf.

Werk en werkrelaties

  • Kan de organisatie van het politiewerk beschrijven qua inrichting en functioneren en uitleggen hoe dat verband houdt met wet- en regelgeving.

  • Weet dat gebiedsgebonden politiewerk andere eisen stelt aan onderlinge informatie en communicatie, dan specialismen die op (inter)nationaal niveau zijn georganiseerd.

Gebruik systemen, procedures, formats

  • Kan de voornaamste systemen, procedures en formats benoemen, zoals gehanteerd binnen de Nederlandse politie.

  • Heeft inzicht in de doelen, vormen en uitgangspunten van processen-verbaal en kan een proces-verbaal opstellen in het kader van gegeven casuïstiek.

IV. Algemene Politiële Beroepsvorming

Samenleving, veiligheid en politie

  • Kent de missie en de kernwaarden van de Nederlandse politie en kan deze verbinden met relevante wetgeving en het dienstverleningsconcept van de politie.

  • Kan met casuïstiek uitleggen hoe de missie en kernwaarden door (moeten) werken in de politiepraktijk met gebruik van de begrippen ‘rechtmatig’ en ‘rechtvaardig’.

Standaarden, ruimte en rekenschap

  • Kan het belang van gestandaardiseerde werkmethoden uitleggen en ook waarom er soms van afgeweken wordt.

  • Kan met voorbeelden uitleggen waarom de politie verantwoording aflegt over het eigen handelen,

resultaten en onvoorziene effecten.

Positie, gedrag en balans

  • Weet dat belangen en emoties van mensen verschillen, dat dit inlevingsvermogen en flexibiliteit vraagt van de politie, maar ook een gezaghebbende en weerbare positie.

  • Kan aan de hand van casuïstiek laten zien wat inleven in belangen en emoties van anderen betekent voor de politie en hoe tot een bevredigende balans gekomen kan worden.

C3. Examenvereisten certificaten van na- en bijscholing

Deel D. Verantwoording en Ontwikkelpunten

D.1. Verantwoording

Doelmatigheid

In het LFNP zijn de functielagen Medewerker, Generalist, Senior en Operationeel Expert onderscheiden. Functiebeschrijvingen zijn geformuleerd in termen van vakbekwaamheid. De kwalificatie Bachelor Politiekunde correspondeert met de functielagen Medewerker en Generalist (startbekwaam, breed inzetbaar, inclusief algemene opsporingsbekwaamheid en politiële vorming).

De kwalificatie Bachelor Politiekunde is qua breedte vergelijkbaar met de kwalificatie Allround Politiemedewerker, maar stelt qua examenvereisten hogere eisen aan inzicht, overzicht en ontwikkelend vermogen. In plaats van examenvereisten op het terrein van Intake & Service, zijn er examenvereisten geformuleerd op het terrein van Gemeenschappelijke Veiligheid.

Met de kwalificatie Bachelor Politiekunde is de basis tevens gelegd voor de functielagen Senior en Operationeel Expert in de vakgebieden die tot het beroep Politieman/ -vrouw gerekend worden (Beveiliging, GGP, Interventie, Meldkamer, Intake & Service). Voor wat betreft de vakgebieden en werkterreinen die tot het beroep Rechercheur gerekend worden (Tactische Opsporing, Forensische Opsporing, Observatie, Intelligence, Informantenrunner) biedt de kwalificatie Bachelor Politiekunde een beperktere startbekwaamheid (een differentiatie met de omvang van 30C). Verbreding en deels ook verdieping is mogelijk door middel van certificaten van na- en bijscholing die geordend zijn in het KD Recherchemedewerker. Ontwikkeling van een volwaardige Bachelor Recherchekunde kan hierin verandering brengen (zie het betreffende KD).

Navolgbaarheid

Het KD is gebaseerd op analyses in Schakelen en het herijkte beroepsprofiel Bachelor Politiekunde (pg. 70–72). Parallel aan de herijking vonden consultaties plaats in de kring van de RKC en werd het curriculum opnieuw gedefinieerd (betere aansluiting op de beroepspraktijk, minder grote nadruk op ‘beleid’). De examenvereisten zijn niet onderscheiden naar de differentiaties binnen de opleiding, waaronder de differentiatie Recherchekunde. Een verdere verheldering hiervan is van belang in verband de ontwikkeling van een volwaardige bachelor Recherchekunde. Wat geldt voor alle bachelors Politiekunde en wat geldt voor hen die de differentiatie Recherchekunde kiezen? Ook een nadere verheldering is nodig op het punt van de doorstroomkwalificatie richting de wo Master Politiekunde (pre-master), zie ook KD Master Politiekunde. De kwalificatie Bachelor Politiekunde behoort al sedert 2002 tot het stelsel van politieonderwijs.

Onderbouwing

In Schakelen is het belang van een kwalificatie Politieman/ -vrouw op hbo-niveau benadrukt. De toenemende complexiteit van de samenleving en het politiewerk vraagt om een hoger niveau van kwalificatie, zodanig dat ermee een substantiële basis gelegd wordt voor de functielagen van Senior en Operationeel Expert. Werkervaring in de functielagen Medewerker en/ of Generalist is echter mede een voorwaarde voor de uitoefening van functies op een hoger niveau.

Bronnen bij deel C:

• Examen behorende bij Oriëntatiefase B000030.001, versienummer: 2015.33.7

• Examen behorende bij Functioneringsfase- handhaving B000033.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Functioneringsfase- noodhulp B000031.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Functioneringsfase- opsporing B000032.001, versienummer: 2017.05.3

• Examen behorende bij Integratiefase 5601670, versienummer 2013.45.2

• Examen behorende bij Bachelorthesis 5601218, versienummer 2014.45.4

• Beoordelingscriteria minor

• Toetsmatrix Bachelor of Policing

Samenhang

Ontwikkeling van het KD Associate Politiekunde kan niet zonder inbreng vanuit het KD Bachelor Politiekunde. NLQF 5 betreft een kwalificatieniveau dat overlapt met NLQF 6. Een volledige Associate Degree (een nieuwe graad binnen het hoger beroepsonderwijs) telt 120 C van de 240 C van de Bachelor Degree. Een vergelijkbare afstemming is nodig voor de ontwikkeling van het KD Bachelor Recherchekunde. Een vervolg op de huidige Bachelor Politiekunde is mogelijk op NLQF niveau 5 (verbreding inzetbaarheid door middel van gerichte, specialistische na- en bijscholing) en op kwalificatieniveau 7 (Master Politiekunde; Master Recherchekunde). Zie D.2.

Historie van het kwalificatiedossier

De eerste versie van het kwalificatiedossier is vastgesteld in 2014. Conform de monitor- en onderhoudsagenda, die in het Voorjaarsadvies van 2016 is voorgesteld, heeft in september 2017 een actualisatie van het kwalificatiedossier plaatsgevonden. Dit is een lichte actualisatie geweest, mede met het oog op de herijking van de beroepsprofielen, die naar verwachting in 2018 gereed is. Er wordt voorzien dat deze herijking grondige doorwerking in het kwalificatiedossier vereist. In onderstaande tabel is weergegeven welke elementen van het dossier zijn gewijzigd.

Onderdeel van het kwalificatiedossier

Wijziging

Deel A

Beroepsprofiel

In dit deel is verduidelijkt dat de kwalificatie zich op NLQF-niveau 6 bevindt.

Deel B

Kwalificatieprofiel

Dit deel is niet gewijzigd.

Deel C.

Examenvereisten

De examenvereisten zijn geactualiseerd, door deze opnieuw naast de beoordelingscriteria te leggen. Wijzigingen in de beoordelingscriteria zijn verwerkt in de examenvereisten. Deze zijn overwegend tekstueel van aard.

Deel D

Verantwoording en ontwikkelpunten

Een aantal algemene ontwikkelpunten is beoordeeld en opgelost gebleken. Als specifieke ontwikkelpunten zijn punt 2, 3 en 4 toegevoegd. Punt 1 en 5 zijn naar aanleiding van de actualisatie verder aangevuld.

D.2. Ontwikkelpunten

Algemeen

In het Najaarsadvies 2013 van de Politieonderwijsraad zijn enkele algemene ontwikkelpunten benoemd, die mede betrekking hebben op het KD Bachelor Politiekunde. Een aantal hiervan heeft al doorwerking gehad in het kwalificatiedossier, zoals de integratie van de AOPV in het dossier. Van de indertijd geformuleerde ontwikkelpunten resteert het volgende:

  • 1. Er wordt gewerkt aan Referentiekader Generieke Competenties voor het gehele politieonderwijs, waarnaar verwezen wordt bij de examenvereisten in deel C vanaf een nader te bepalen jaar (gestreefd wordt naar 2016). Dit referentiekader wordt stapsgewijs ontwikkeld. Referenties hebben betrekking op Nederlands, Moderne Vreemde Talen, Rekenen/wiskunde, Democratie en Rechtstaat, Internationalisering, Digitalisering en Diversiteit en variëren naar drie niveaus van functionele kennis en vaardigheden.

    In 2015/2016 heeft de Politieacademie een uitvoeringstoets gedaan voor deze generieke competenties. Ook voorziet de AOPV, die inmiddels in het dossier geïntegreerd is, deels in een aantal generieke competenties. Nader onderzoek is wenselijk om vast te stellen welke generieke competenties, uit het genoemde Referentiekader Generieke Competenties, nog in de kwalificatie ontbreken.

Specifiek

  • 1. Met de komst van het LFNP, in het bijzonder de functielagen vanaf Senior, moet een nieuw evenwicht gevonden worden tussen kwalificatieniveau enerzijds en differentiatie/ specialisatie (naar vakgebied en/ of werkterrein) anderzijds. Daaraan gekoppeld zijn heroverwegingen aan de orde voor wat betreft operationele sturing en de regie van netwerken, en de samenwerking met ketenpartners. Ook kan naar verwachting, als doorwerking van de herijking van de beroepsprofielen, de oriëntatie van de Bachelor Politiekunde worden uitgebreid richting de functie Operationeel Specialist, naast de bestaande oriëntatie op de Senior GGP en de Operationeel Expert.

  • 2. Het blijft essentieel dat het verschil tussen de bachelor en de allround goed geduid wordt en op het juiste niveau. Het gaat bij de bachelor om het functioneren in de operatie en de basispolitievaardigheden moeten dus gewoon goed aangelegd zijn. De verdachte zou niet moeten merken of zijn aanhouding door een allrounder of een bachelor wordt uitgevoerd. Het zijn de hbo-competenties die de bachelor in staat stellen overstijgend te denken, door analytisch vermogen patronen te zien, enz.

  • 3. De roep om meer hogeropgeleiden binnen de politie klinkt vanuit diverse dossiers en portefeuilles (o.a. opsporing, GGP), tegelijkertijd is de integratie van hogeropgeleiden in de organisatie een punt dat aandacht verdient.

  • 4. De indeling in hoofdprocessen dient nader bekeken te worden op actualiteit.

  • 5. De Associate Degree Politiekunde vergt een overlap van 120C met de Bachelor Politiekunde. Dit dient tot uitdrukking te komen in de kwalificatieprofielen en de beroepstaken (deel B) en de examenvereisten (deel C) van beide kwalificaties.

    Inmiddels ligt een wetsvoorstel voor, om de Associate Degree zelfstandig te positioneren binnen het bekostigd onderwijsbestel. Hiermee wordt de strikte koppeling aan de verwante Bacheloropleiding losgelaten. Als de voorgestelde wet in werking treedt, kan worden bezien welke gevolgen dit heeft voor de Associate Degree Politiekunde.

  • 6. Schakelen heeft zowel op NLQF-niveau 5, als NLQF-niveau 6 een beroepsprofiel Rechercheur opgeleverd, dat verder vertaald is kwalificatieprofielen (zie de betreffende KD’s). De huidige differentiatie Recherchekunde binnen het KD Bachelor Politiekunde vormt een belangrijk vertrekpunt, zoals ook de huidige certificaten van na- en bijscholing op het terrein van de recherche (zie deel B.3 van het KD Associate Recherchekunde). Uitgezocht moet worden wat de doelmatigheid kan zijn van een volwaardige Bachelor Recherchekunde, met gebruikmaking van de relevante overlap tussen beide Bachelor Degrees.

Bijlage 1. Begrippenlijst

  • Beroepen bij de politie: Binnen de Nederlandse politie zijn drie brede beroepen onderscheiden, de Politieman/ -vrouw, de Rechercheur en de Politiechef. Deze beroepen worden beoefend op verschillende niveaus van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. Om deze niveaus te duiden in relatie tot het politieonderwijs wordt aangesloten bij de kwalificatieniveaus van het NLQF. Er zijn 9 ministerieel vastgestelde beroepsprofielen.

  • Beroepskolom: Omdat het beroep (Politieman/ -vrouw, Rechercheur, Politiechef wordt uitgeoefend op meerdere functioneringsniveaus, kan gesproken worden van een beroepskolom.

  • Beroepsprofiel: Globale beschrijving van een beroep en wat er van een vakbekwame beroepsbeoefenaar mag worden verwacht. Wordt een beroepsprofiel uitgedrukt in een competentieprofiel, dan is sprake van beroepscompetentieprofiel. Een beroep dekt een categorie van functies af.

  • Beroepsspecifieke competenties: Competenties die nodig zijn om een beroepstaak adequaat uit te voeren, inclusief de daarin begrepen kennis, vaardigheden en expertise en de benodigde redzaamheid, teamroutine en praktijkrepertoire.

  • Beroepstaak: Een onderscheiden deel van de beroepsuitoefening. Beroepstaken zijn kenmerkende werkzaamheden waarop een kwalificatie is gericht. Beroepstaken kunnen meer of minder breed zijn geformuleerd en meer of minder deskundigheid vergen.

  • Certificaten van na- en bijscholing: Het politieonderwijs kent een groot aantal certificaten van na- en bijscholing, gericht op diverse beroepstaken en politiële rollen en handelingen. Een certificaat van na- en bijscholing wordt eenmaal vermeld binnen de kwalificatiestructuur in één bepaald KD. Met na- en bijscholing worden additionele deskundigheden en vaardigheden verworven op vakgebieden en werkterreinen die sinds kort gestandaardiseerd zijn onderscheiden in het LFNP. Ook kan het gaan om deskundigheden en vaardigheden die betrekking hebben op politiële rollen en handelingen die niet direct herkenbaar zijn in het LFNP. Na- en bijscholing impliceert niet altijd dat er ‘iets nieuws’ wordt geleerd, onderhoud van de vakbekwaamheid behoort er evenzeer toe.

  • Competentie: Een competentie betreft het vermogen om een taak op een juiste en verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren. Competentie blijkt uit oordeelsvermogen en handelingsbekwaamheid en veronderstelt kennis, inzicht, vaardigheden, houding en ervaring. Competenties zoals bedoeld binnen het politieonderwijs zijn ten eerste beroepsspecifieke competenties, geënt op onderscheiden beroepstaken en daarmee verbonden normen. Daarnaast worden bepaalde generieke competenties onderscheiden die voorondersteld en voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Competentiemodel: Het competentiemodel dat in de kwalificatieprofielen wordt gehanteerd bestaat uit vier categorieën: vakmatig, contextueel, sociaal en individueel. Het competentiemodel dat in de opleidingen en examens wordt gebruikt kent zeven velden: oordeelsvermogen, expertise, kennis, vaardigheden, praktijkrepertoire, redzaamheid en teamroutine.

  • Credits: Het politieonderwijs hanteert, zoals het regulier onderwijs, het European Credit Transfer System (ECTS). Gekoppeld aan het kwalificatieniveau levert dit de waarde van een kwalificatie (diploma, certificaat) op. Credits zijn tevens een belangrijke parameter in de bekostiging van opleidingen. Eén credit staat dan voor 28 studiebelastingsuren.

  • Diploma politieonderwijs: Door de Minister van Veiligheid en Justitie erkend document waarmee is aangetoond en vastgelegd dat de eigenaar de examenvereisten zoals beschreven in een kwalificatiedossier heeft behaald.

  • Deeldiploma politieonderwijs: Een politiediploma kan één of meerdere deeldiploma’s omvatten, mits sprake is van een eigenstandige arbeidsrelevantie van het betreffende deel en duidelijk afgebakende examentermen. Een deeldiploma maakt aanstelling in een afgebakend deel van het politieberoep mogelijk en nodigt uit tot het behalen van het volledige diploma. Een deeldiploma genereert een beperkte inzetbaarheid binnen de werkprocessen van de politie op het betreffende kwalificatieniveau.

  • Doelmatigheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. De aansluiting van een kwalificatie op de vraag vanuit de politieorganisatie, de samenleving en het vervolgonderwijs op het naast hoger gelegen kwalificatieniveau.

  • Examenvereisten: De examenvereisten van elk (deel)diploma en certificaat van na- en bijscholing zijn verwoord in toetsbare examentermen, deels beroepsspecifiek in relatie tot onderscheiden beroepstaken en deels generiek in relatie tot relevante, algemene kennis, vaardigheden en expertise.

  • Functie: De politie als werkorganisatie heeft het werk beschreven in termen van kerntaken, vakgebieden, functies, werkterreinen en rollen en meer of minder omvattende beschrijvingen van werkprocessen, verantwoordelijkheden en te bereiken resultaten. Functiebeschrijvingen verwoorden het werk in een bepaald vakgebied, eventueel verbijzonderd naar werkterrein op een bepaald niveau van complexiteit, expertise, zelfstandigheid en verantwoordelijkheid. In vergelijking met de beschrijving van beroepen zijn functiebeschrijvingen aanmerkelijk specifieker.

  • Generieke competenties: Breed toepasbare algemene kennis, vaardigheden en expertise. Voor wat betreft het politiewerk en het politieonderwijs gaat het om competenties die voorondersteld of voorwaardelijk zijn voor de uitoefening van een politieberoep, dan wel daarin een eigenstandige relevantie hebben.

  • Kerntaak: De Nederlandse politie heeft de eigen wettelijke taakopdracht, cf. artikel 3 van de Politiewet, onderscheiden in vijf kerntaken, te weten Intake & Service, Handhaving, Noodhulp, Opsporing en Signaleren & Adviseren. Het begrip kerntaak wordt alleen in deze betekenis gebruikt. Voor wat betreft de taken binnen het kader van een beroep, functie, werkterrein of rol waartoe het politieonderwijs opleidt, wordt gesproken van beroepstaken.

  • Kwalificatie: Een kwalificatie van het politieonderwijs is een waardepapier, erkend door de Minister van Veiligheid en Justitie, dat verworven competenties en daarin begrepen kennis, vaardigheden uitdrukt. Er zijn drie soorten kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. De waarde van een kwalificatie wordt uitgedrukt in termen van credits en kwalificatieniveau. Het aantal credits drukt tevens de nominale studieduur uit en is als zodanig een belangrijke parameter voor de bekostiging van opleidingen.

  • Kwalificatiedossier: Het kwalificatiedossier vormt een verzameling van direct met elkaar samenhangende kwalificaties, naar inhoud en niveau. Kwalificatiedossiers beschrijven de aansluiting op het afnemend werkveld en de uitwerking van kwalificaties naar beoogde leeropbrengsten en examentermen. Met ingang van 2013 gelden er binnen het politieonderwijs twaalf kwalificatiedossiers, verdeeld over drie brede politieberoepen (beroepskolommen) en zes kwalificatieniveaus. In een kwalificatiedossier staan de leeropbrengsten van het politieonderwijs centraal, verbijzonderd naar drie typen kwalificaties: diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing. Het geheel van alle erkende kwalificaties is opgenomen in een jaarlijks vast te stellen kwalificatiematrix.

  • Kwalificatiematrix: De kwalificatiestructuur als geheel is weergegeven in de vorm van een kwalificatiematrix. Hierin zijn alle door de Minister van Veiligheid en Justitie erkende diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing vermeld.

  • Kwalificatieniveau: Diploma’s en certificaten van na- en bijscholing zijn geordend naar niveau. Hierbij is aangesloten bij het NLQF, het Netherlands Qualifications Framework, de Nederlandse variant van het EQF, het European Qualifications Framework. De niveaus die voor wat betreft het Nederlandse politieonderwijs gebruikt worden, zijn de niveaus 2 tot en met 7. Zie verder bijlage 2.

  • Kwalificatieprofiel: Een kwalificatieprofiel betreft de competenties van startbekwaamheid die bewezen verworven zijn als een diploma, deeldiploma of certificaat van na- en bijscholing wordt uitgereikt.

  • Kwalificatiestructuur: Landelijk stelsel van alle vastgestelde kwalificatiedossiers en daarin besloten diploma’s, deeldiploma’s en certificaten van na- en bijscholing.

  • LFNP: Het Landelijk Functiegebouw Nederlandse Politie (LFNP) en de daarin naar vakgebied beschreven functies, inclusief de verbijzondering naar werkterreinen, aandachtsgebieden, rollen en opleidingsprofielen.

  • Navolgbaarheid: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de wijze waarop voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties tot stand komen. Daarbij is in ieder geval de relatie met de leiding van de nationale politie van belang, hoewel ook andere belanghebbenden relevante bijdrage verwacht mogen worden.

  • Nominale studieduur: De standaard studieduur die benodigd is voor het behalen van een kwalificatie, uitgaande van de wettelijke vooropleidingseisen en de gehanteerde standaard selectie-eisen, uitgedrukt in credits.

  • Onderbouwing: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de inhoudelijke onderbouwing van voorstellen voor (wijziging van) kwalificaties plaatsvindt (validiteit van argumenten, bronnen).

  • Ontwikkelagenda: De thema’s die van belang zijn voor de verdere ontwikkeling van een kwalificatiedossier, de kwalificatiestructuur in brede zin en het politieonderwijs.

  • Opleidingsdossier: Een opleidingsdossier bevat een verzameling van direct met elkaar samenhangende opleidingen en/ of leerwegen, zoals verzorgd door de Politieacademie. Opleidingsdossiers sluiten direct aan op kwalificatiedossiers, zoals door de Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld.

  • Referentiekader Nederlandse taal en rekenen: Wettelijke kader waarin referentieniveaus voor Nederlands en rekenen zijn aangegeven met betrekking tot het reguliere onderwijs dat valt onder de ministeries van OCW en ELI. In verband met de aansluiting van het politieonderwijs op het reguliere onderwijs, wordt dit kader ook toegepast in de kwalificatiedossiers van het politieonderwijs.

  • Samenhang: Een van verantwoordingscriteria van het kwalificatiedossier. Betreft de samenhang tussen kwalificaties onderling, waarbij ondoelmatige overlap is vermeden en doorlopende studielijnen zijn geborgd.

  • Startbekwaamheid: De bekwaamheid van een beginnend beroepsbeoefenaar en waartoe een politieopleiding opleidt.

  • Studie- en loopbaanperspectief: De gebruikelijke doorstroommogelijkheden van een gediplomeerde in de politieorganisatie en in het vervolgonderwijs (politieonderwijs of anderszins).

  • Vakbekwaamheid: De mate van bekwaamheid die ontwikkeld kan zijn op basis van meerjarige werkervaring.

  • Vakkennis en -vaardigheid: Het geheel van feiten, beginselen, theorieën en manier van werken dat nodig is voor een succesvolle uitoefening van de beroepstaak.

  • Verantwoordelijkheid en zelfstandigheid: Eén van de descriptoren uit het NLQF. Betreft de mate van samenwerking en de mate waarin een startbekwame beroepsbeoefenaar aanspreekbaar is op het eigen handelen en/ of dat van anderen en de mate waarin verantwoordelijkheid gedragen kan worden voor de eigen werk- en studieresultaten en/ of dat van anderen.

  • Wettelijke beroepsvereisten: Wettelijke eisen die gesteld worden aan de uitoefening van het beroep en de beroepsbeoefenaar. In het geval van de politie hebben deze in algemene zin betrekking op het juridische kader waarbinnen het politiewerk wordt uigevoerd. Meer specifiek hebben wettelijke beroepsvereisten betrekking op bijv. op het gebruik van geweldsmiddelen en het ambtsedig opmaken van een proces verbaal. Wettelijke beroepsvereisten zijn vastgelegd in een nationale of internationale wet of verdrag.

Bijlage 2. Descriptoren NLQF

Niveau 6

Context: Een onbekende, wisselende leef- en werkomgeving, ook internationaal.

Kennis: Bezit een gevorderde gespecialiseerde kennis en kritisch inzicht in theorieën en beginselen van een beroep, kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Bezit brede, geïntegreerde kennis en begrip van de omvang, de belangrijkste gebieden en grenzen van een beroep, kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Bezit kennis en begrip van enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep of kennisdomein en breed wetenschapsgebied. Gevorderde kennis van een werk- of studiegebied, die een kritisch inzicht in theorieën en beginselen impliceert.

Vaardigheden: Toepassen van kennis: Reproduceert en analyseert de kennis en past deze toe, ook in andere contexten zodanig dat dit een professionele en wetenschappelijke benadering in beroep en kennisdomein laat zien. Past complexe gespecialiseerde vaardigheden toe op de uitkomsten van onderzoek. Brengt met begeleiding op basis van methodologische kennis een praktijkgericht of fundamenteel onderzoek tot een goed einde. Stelt argumentaties op en verdiept die. Evalueert en combineert kennis en inzichten uit een specifiek domein kritisch.

Signaleert beperkingen van bestaande kennis in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en onderneemt actie. Analyseert complexe beroeps- en wetenschappelijke taken en voert deze uit. Probleemoplossende vaardigheden: Onderkent en analyseert complexe problemen in de beroepspraktijk en in het kennisdomein en lost deze op tactische, strategische en creatieve wijze op door gegevens te identificeren en te gebruiken. Leer en ontwikkelvaardigheden: Ontwikkelt zich door zelfreflectie en zelf beoordeling van eigen(leer) resultaten. Informatievaardigheden: Verzamelt en analyseert op een verantwoorde, kritische manier brede, verdiepte en gedetailleerde aan het beroep gerelateerde of wetenschappelijke informatie over een beperkte reeks van basis theorieën, principes en concepten van en gerelateerd aan een beroep of kennisdomein, evenals beperkte informatie over enkele belangrijke actuele onderwerpen en specialismen gerelateerd aan het beroep en kennisdomein en geeft deze informatie weer. Communicatievaardigheden: Communiceert doelgericht op basis van in de context en beroepspraktijk geldende conventies met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten.

Competentie: Verantwoordelijkheid en Zelfstandigheid: Werkt samen met gelijken, specialisten en niet-specialisten, leidinggevenden en cliënten. Draagt verantwoordelijkheid voor resultaten van eigen werk en studie en het resultaat van het werk van anderen. Draagt gedeelde verantwoordelijkheid voor het aansturen van processen en de professionele ontwikkeling van personen en groepen. Verzamelt en interpreteert relevante gegevens met het doel een oordeel te vormen dat mede gebaseerd is op het afwegen van relevante sociaalmaatschappelijke, beroepsmatige, wetenschappelijke of ethische aspecten.

8. Kwalificatiedossier Basis motorsurveillant

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een belangrijk onderdeel van de werkzaamheden van de basis motorsurveillant is het houden van verkeerstoezicht, waarbij onder meer overtreders achterhaald en staande gehouden moeten worden. Hierbij wordt ingehaald en worden zo nodig overtredingen gepleegd, zoals het overschrijden van een doorgetrokken streep, het negeren van een inhaalverbod, het overschrijden van de maximum snelheid en het rijden door rood licht. Uiteraard wordt hierbij het proportionaliteitsbeginsel in acht genomen.

Daarnaast vervult de motorsurveillant allerlei politietaken zoals de behandeling van aanrijdingen, hulpverlening, spoedopdrachten, het gidsen van voertuigen, begeleidingen van wielerrondes, Sinterklaas e.d.

Resultaat4

II. Examenvereisten

  • Beheerst de algemene motorrijvaardigheden (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Voert voertuigcontrole + motivering correct uit

    • Past voertuigbediening toe

    • Rijdt technisch

    • Past wettelijke bepalingen toe

    • Voert bochtentechniek correct uit

    • Voert inhaaltechniek correct uit, ook met hogere snelheden

    • Bedient het voertuig veilig en beheerst

  • Beheerst algemene politiële rijvaardigheid (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Is in staat om te rijden met hogere snelheden, gebruikt bij duisternis grootlicht – dimlicht zodat verantwoord met hoge snelheid gereden kan worden

    • Past bevoegdheden en vrijstellingen toe

    • Benut de meerwaarde van het voertuig optimaal

    • Voert keermanoeuvres correct uit

  • Beheerst specifieke politiële rijvaardigheid (ook bij het rijden bij duisternis)

    • Voert zoekopdracht correct uit

    • Voert surveillancetaak correct uit (neemt eenvoudige overtredingen waar, signaleert gebrekkige wegsituaties, kan op juiste en veilige wijze stoptekens geven, en kan volgtechnieken toepassen)

    • Hanteert risicoperceptie, herkent gevaarszettingen en past het handelen daarop aan

  • Beheerst het totaalbeeld

    • Heeft verkeersinzicht / anticipeert

      • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

      • Neemt op basis van inschattingen tijdig logische beslissingen

      • Verantwoord beslissingen

      • Speelt tijdig in op gedragingen van andere weggebruikers

      • Herkent de beperkingen en mogelijkheden van het verkeer en maakt daar zo nodig effectief gebruik van

    • Leest de ‘taal van de weg’, maakt nuttig gebruik van de informatie die o.a. gehaald wordt uit de voor- en achterverlichting van overige verkeersdeelnemers

    • Past snelheid aan afhankelijk van de omstandigheden

    • Houdt voortdurend rekening met de voorbeeldfunctie

    • Waarborgt de veiligheid van zichzelf en van de omgeving

9. Kwalificatiedossier Basis PD-onderzoek Forensische Opsporing

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

Ten aanzien van de juridische basiskennis en het opmaken van een proces-verbaal kan de student:

  • bevoegdheden (bijv. over binnentreden en in beslag nemen) toepassen.

  • de juridische, tactische en beleidsmatige kaders toepassen op een standaard5 PD-onderzoek.

  • een proces-verbaal opmaken, daarover verantwoording afleggen en feedback vragen.

  • een proces-verbaal van een FO-deskundige bestuderen, interpreteren en feedback geven.

  • het sporenbeeld van een standaard PD-onderzoek vastleggen in een proces-verbaal.

  • de modus operandi beschrijven.

  • technische/ wetenschappelijke FO-informatie begrijpelijk weergeven.

  • de forensische bewijswaarde, waarde van eigen bevindingen en forensische onderzoeksresultaten voor een opsporingsonderzoek in de context van de zaak toelichten.

  • verbanden leggen tussen het strafbare feit, eigen bevindingen en de forensische onderzoeksresultaten en deze vertalen naar forensische bewijslast.

Ten aanzien van het werken op de PD kan de student:

  • zelfstandig een standaard PD-onderzoek uitvoeren aan de hand van het 4-fasenmodel.

  • PD-management toepassen en een PD ‘bevriezen’.

  • de juiste voorzorgsmaatregelen treffen en veilig werken voor mens, omgeving en spoor vooraf en tijdens het uitvoeren van een standaard PD-onderzoek.

  • voor standaard PD-onderzoeken hypotheses en scenario’s opstellen, verifiëren en/of falsificeren.

  • communiceren met betrokkenen.

  • tegenspreken.

  • multidisciplinair samenwerken en de juiste ketenpartners inschakelen.

  • handelen op basis van de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie.

  • onderzoeksmogelijkheden voor vervolgonderzoeken herkennen en doorverwijzen.

  • professioneel en integer handelen met inachtneming van de kernwaarden van de Nationale Politie.

Ten aanzien van het veiligstellen van sporen (DNA-sporen, dactyloscopische sporen, werktuigsporen, schoen- en bandsporen, verf, vezels en glasbreuken) kan de student:

  • werken volgens de werkprocessen gericht op sporenbeheer op een standaard PD.

  • werken op een standaard PD met toepassing van de vastgestelde veiligheidseisen gerelateerd aan de werkplek.

  • contaminatie voorkomen en inschatten welke invloeden destructief zijn voor het PD-onderzoek.

  • de kwaliteit en plaats van aantreffen beoordelen van (mogelijk latent) aanwezige sporen.

  • de kansrijkheid van een spoor en de bewijswaarde inschatten.

  • de relevantie van de sporen en onderlinge samenhang bepalen.

  • op de juiste wijze prioriteren (relatie leggen tussen sporen onderling en een selectie maken) tijdens het veiligstellen van de verschillende sporen.

  • gereedschappen, (elektrische) apparatuur en materialen gebruiken, zowel als onderwerp van onderzoek als voor eigen gebruik ten behoeve van het PD-onderzoek.

  • sporen(dragers) veiligstellen op verschillende ondergronden.

  • onderzoek doen aan voertuigen als PD en/of als middel.

  • zelfstandig de chemische en mechanische basismethodes uitvoeren voor het zichtbaar maken van bijv. dactyloscopische en moddersporen en aan de hand hiervan een beoordeling doen.

  • hulpmiddelen (zoals bijv. fotografie en folies) gebruiken bij het beoordelen en vastleggen van bijv. dactyloscopische sporen.

  • een veelheid en diversiteit aan sporen herkennen en een beperkte verscheidenheid van (contact) sporen veiligstellen.

  • werken om de chain of custody en chain of evidence te bewaren.

  • sporen op de juiste wijze waarmerken.

  • vastleggen en uitleggen op welke wijze een spoor zichtbaar is gemaakt en wat het effect hiervan is op het spoor.

  • een sporenbeeld na vastlegging, analyseren en interpreteren.

Ten aanzien van digitale sporen kan de student:

  • digitale informatiedragers herkennen.

  • de basiskennis van beveiligingssystemen en de onderdelen hiervan toepassen tijdens het sporenonderzoek.

  • de basiskennis ten aanzien van digitale middelen toepassen op een standaard PD-onderzoek/voertuig.

Ten aanzien van beeldregistratie kan de student:

  • een beeldregistratie met de diensttelefoon maken van een standaard PD conform de eisen van de politiefotografie.

10. Kwalificatiedossier Basis Ruiter Bereden Politie

De Ruiter Bereden Politie:

Vakvaardigheden

Rijvaardigheid

Beheerst de volgende aspecten van rijvaardigheden te paard:

  • 1. kan de basisvaardigheden van dressuur rijden uitvoeren waarbij hij een logische opbouw in het werk van het paard laat zien.

  • 2. is in staat een eenvoudig parcours te springen.

  • 3. is in staat om met zijn paard op een gecontroleerde manier door het terrein te rijden en daarbij natuurlijke hindernissen te overwinnen in een tempo dat bij terreinrijden passend is.

Politiële vaardigheden

  • 4. kan politiële aanhouding- en zelfverdedigingsvaardigheden uitvoeren in combinatie met de hippische vaardigheden.

  • 5. is in staat groepsgewijs te rijden en daarbij adequaat in te spelen op onvoorspelbare en onverwachte situaties.

Overige werkzaamheden

  • 6. is in staat het paard, de stalling en materialen op correcte wijze te verzorgen.

  • 7. is in staat op een correcte wijze met het paard om te gaan.

  • 8. heeft relevante kennis rondom het paard en het dierenwelzijn.

  • 9. kan een paard zelfstandig longeren.

Ontwikkeling en houding

  • 10. past reflectie toe om zelfinzicht te vergroten.

  • 11. toont een passende beroepshouding.

11. Kwalificatiedossier Basis Afdeling Vreemdelingen Identificatie en Mensenhandel (AVIM)

  • Heeft kennis van de opbouw en de structuur van het vreemdelingenrecht.

  • Heeft kennis van relevante nationale en internationale wet- en regelgeving voor AVIM en kan deze toepassen.

  • Heeft kennis van de relevante bevoegdheden en kan deze toepassen.

  • Kan de rol, positie en de doelstellingen van relevante ketenpartners van AVIM benoemen.

  • Heeft kennis van informatiesystemen die relevant zijn binnen de AVIM.

  • Kan signalen mensenhandel, mensensmokkel en migratiecriminaliteit gerelateerde strafbare feiten herkennen en hierop anticiperen.

  • Kan gedragingen van relevante culturele achtergronden herkennen en hierop anticiperen.

  • Is zich bewust van de invloed van zijn eigen handelen en gedragingen op de ander en kan hier sturing aan geven indien nodig.

  • Kan relevante identiteitsdocumenten herkennen en beoordelen op de criteria echt, eigen, geldig en gekwalificeerd.

  • Heeft kennis van de mogelijke middelen die kunnen worden ingezet voor identiteitsonderzoek.

  • Kan gespreksvaardigheden en -technieken toepassen.

  • Kan een gehoor in het kader van vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie voorbereiden en uitvoeren.

  • Kan het doel en het proces van het gehoor in het kader van vaststelling identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie uitleggen aan de gesprekspartner.

12. Kwalificatiedossier Hulpofficier van Justitie

De hulpofficier van justitie:

Vakkennis

  • 1. Heeft kennis van de wet- en regelgeving die relevant is voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden;

    (niet alle wet- en regelgeving in de volle breedte, maar toegespitst op strafrecht, strafvordering en de bijzondere wetgeving waar de hulpofficier in zijn dagelijkse praktijk mee te maken heeft)

  • 2. Heeft kennis van de werkprocessen, procedures en protocollen die relevant zijn voor de uitoefening van zijn taken en bevoegdheden;

    (omvat ook kennis van politiesystemen zoals bijv. BVH en het gebruik daarvan)

Vakvaardigheden

  • 3. Toetst in voorkomende situaties de wetmatigheid, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit van ingezette en in te zetten bevoegdheden;

    (juridisch analyseren, al dan niet met behulp van het JAM)

  • 4. Treedt op als aanspreekpunt voor interne en externe actoren;

    (omvat naast het OM ook bijv. de GGD, jeugdzorg, gemeente etc.; aanspreekpunt zijn is breder strafvorderlijke handelingen, denk bijv. aan toepassing BOPZ, Vreemdelingenwet)

  • 5. Past vakkennis toe;

    (zowel vanuit wet- en regelgeving als vanuit werkprocessen, procedures en protocollen; bijv. daadwerkelijk de juiste formulieren ophalen uit BVH en deze goed gebruiken)

Praktijkrepertoire / Expertise

  • 6. Neemt zelfstandig beslissingen v.w.b. prioritering, in te zetten bevoegdheden en afhandeling van zaken.

  • 7. Onderhoudt een functionele lijn met het OM;

  • 8. Werkt efficiënt en effectief samen met (keten)partners en andere instanties;

    (doelmatig en doeltreffend werken)

  • 9. Doet waar nodig een beroep op andere (externe) expertise;

  • 10. Treedt op als coach voor collega’s inzake (wijzigingen in) wetgeving, procedures en correct politieoptreden;

    (omvat begeleiding en feedback geven aan collega’s over houding en gedrag, niet vanuit een leidinggevende positie maar vanuit inhoudelijke verantwoordelijkheid het professionele gesprek voeren; geldt voor de periodieke hercertificering, niet van toepassing voor de basiscertificering)

Houding, oordeelsvermogen

  • 11. Maakt verantwoorde afwegingen tussen algemeen belang en individueel belang;

  • 12. Informeert en adviseert de leiding over correctheid van politieoptreden en naleving van protocollen;

    (actief knelpunten en gevoeligheden signaleren, proactief en alert zijn)

  • 13. Geeft collega’s gevraagd en ongevraagd feedback over de juridische standaard in producten;

    (let bijv. op de kwaliteit van processen-verbaal en geeft advies over verbeteringen)

Ontwikkeling

  • 14. Evalueert regelmatig het eigen optreden en de kwaliteit van eigen werkzaamheden;

    (regelmatig = ca. 1 keer per jaar als onderdeel van de vaste resultaat en ontwikkelcyclus; het gaat hier niet over het optreden van collega’s (zie punt 10), maar over het eigen handelen)

  • 15. Onderhoudt actief de eigen vakdeskundigheid.

    (toekomstgericht, met het oog op de periodieke hercertificering; niet van toepassing voor de basiscertificering)

13. Kwalificatiedossier Basis Rijvaardigheid Auto

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Basis Rijvaardigheid Auto is er één kerntaak: Het vlot, veilig en verantwoord besturen van een politievoertuig conform de (basis-)rijtaak.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de Basis Rijvaardigheid Auto kent vijf werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

Het vlot, veilig en verantwoord besturen van een politievoertuig conform de (basis-) rijtaak.

1. Voorbereiden besturen politievoertuig

2. Zoekopdracht vinden

3. Toepassen voertuigbeheersing en rijtechniek

4. Risicoperceptie, anticiperen en wettelijke bevoegdheden toepassen

5. Professionele beroepshouding tonen

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de politiemedewerker binnen de basis rijtaak wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de politiemedewerker uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden besturen van een politievoertuig

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker kan zelfstandig het voertuig inzet gereed maken voor de rijtaak.

• Initiatief

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op de juiste wijze in en controleert deze op veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuigspecifieke apparatuur en gebruikt deze, binnen de rijtaak, op de juiste wijze.

Werkproces 2: Zoekopdracht vinden

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker kan, binnen zijn rijtaak, de juiste richting volgen en de gegeven zoekopdrachten op vlotte, veilige en verantwoorde wijze vinden.

• Initiatief

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

Richting volgen en zoekopdrachten vinden

• kan binnen de rijtaak de opgegeven richting volgen.

• kan conform zoekopdracht het gevraagde doel bereiken.

• maakt binnen deze rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Presteren onder psychische- en tijdsdruk

• is in staat om de rijtaak onder druk goed en veilig uit te voeren.

Werkproces 3: Toepassen voertuigbeheersing en rijtechniek

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker houdt gedurende zijn rijtaak het voertuig onder controle en past daarbij de juiste rijtechnieken toe.

• Initiatief

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

Gedrag

De politiemedewerker:

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

○ bochtentechniek

○ inhaaltechniek

○ stuurtechniek

○ berijden van auto (snel-)wegen

○ keertechniek

○ parkeertechniek

○ rood licht negatie.

Tonen voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden goed onder controle.

• is binnen de rijtaak in staat de voertuig specifieke eigenschappen te (her-)kennen en te beheersen.

• Is zich bewust van de passagiers in het voertuig en past zijn rijgedrag daar op aan

(geldt specifiek voor de ROI Arrestantentaken).

Werkproces 4: Risicoperceptie, anticiperen en wettelijke bevoegdheden toepassen

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker anticipeert tijdig op (on)voorspelbare gedragingen van het overige verkeer. Hierbij toont hij risicoperceptie en past hij, daar waar noodzakelijk, de wettelijke bevoegdheden op juiste wijze toe.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Anticiperen en verkeersinzicht

• vermijdt voorspelbare gevaren tijdig en behoudt voldoende werkruimte en vlotheid.

• voorspelt het gedrag van andere weggebruikers en past het eigen rijgedrag daarop aan.

• maakt binnen de rijtaak gebruik van de taal van de weg.

Tonen beslissingsvaardigheid

• neemt vlotte en daadkrachtige beslissingen.

• rijdt binnen de specifieke rijtaak zo vlot als mogelijk.

Risicoperceptie /-acceptatie

• is alert op verdachte situaties en handelt daar, rij-technisch gezien, adequaat naar.

• zorgt dat zijn (rij-)gedrag in overeenstemming is met het te bereiken doel (proportioneel).

Wettelijke bepalingen toepassen

• waarborgt zowel de eigen veiligheid als de veiligheid van het overige verkeer.

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de specifieke rijtaak toe.

• is binnen de specifieke rijtaak in staat om vlot en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Werkproces 5: Professionele beroepshouding tonen

Omschrijving

Competenties

De politiemedewerker laat tijdens zijn verkeersdeelneming en tijdens zijn reflectie zien dat hij professioneel en integer handelt. Hierbij is hij zich bewust zijn voorbeeldfunctie.

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedrag

De politiemedewerker:

Professionele beroepshouding tonen

• laat binnen de specifieke rijtaak zien zich bewust te zijn van de voorbeeldfunctie, gerelateerd aan de uit te voeren taak.

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en door de eigen verkeersdeelneming het beeld van de politie, op een positieve manier.

• reflecteert op zijn eigen handelen.

14. Kwalificatiedossier Bedienaar radar

De Bedienaar radar:

Vakvaardigheden

Vakinhoudelijk

  • 1. Kent de voor radarmetingen relevante artikelen van het RVV 1990 en kan deze vertalen naar correcte toepassing van radarapparatuur bij snelheidsmetingen.

  • 2. Kent de relevante regelingen, instructies en aanwijzingen die van belang zijn voor het uitvoeren van een snelheidsmeting met radarapparatuur en kan deze toepassen.

  • 3. Is in staat het radarsysteem op de juiste wijze te installeren en te bedienen, volgens de, door de fabrikant meegeleverde, meest recente handleiding(en).

  • 4. Is in staat storingen aan de radarapparatuur te herkennen en op te (laten) lossen.

  • 5. Kent de basisprincipes van de wet op de reflectie en kan deze toepassen bij snelheidsmetingen met radarapparatuur.

  • 6. Is een staat een kwalitatief goede radarfoto te produceren met toepassing van de daarbij behorende principes.

  • 7. Kent de belangrijkste kenmerken van de 2- en 3D radar en kan de toepassing hiervan toelichten.

  • 8. Kent de invloed van snelheid in relatie tot verkeersveiligheid en past deze toe in de uitvoering van een radarmeting.

Houding, oordeelsvermogen

  • 9. Zorgt voor een veilige werkwijze.

Ontwikkeling

  • 10. Evalueert regelmatig het eigen optreden en de kwaliteit van eigen werkzaamheden.

  • 11. Onderhoudt actief de eigen vakdeskundigheid.

15. Kwalificatiedossier Bedienaar Meetmiddelen Verkeer

Voor de bedienaars van meerdere typen meetmiddelen verkeer gelden onderstaande kwalificatievereisten:

Vakvaardigheden

De student:

  • Kent de voor het meten met het meetmiddel relevante artikelen uit wet- en regelgeving, instructies en aanwijzingen, en past deze correct toe.

  • Handelt een overtreding af volgens de geldende wet- en regelgeving.

  • Is in staat het meetmiddel op de juiste wijze te installeren en te bedienen volgens de door de fabrikant meegeleverde, meest recente handleiding(en).

  • Kent de invloed van de omgeving in relatie tot het meten met het meetmiddel en houdt hier rekening mee.

  • Herkent storingen van het meetmiddel en lost deze op (laat deze oplossen).

Houding, oordeelsvermogen

De student:

  • Zorgt voor een veilige werkwijze.

16. Kwalificatiedossier Besturen van een verscherpt rijdend toezicht (VRT)- voertuig

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een VRT-voertuig is een gepantserd voertuig dat wordt ingezet bij beveiligingstaken van bijvoorbeeld ambassades. De bestuurder is in staat om met een VRT-voertuig, gelet op de beperkingen die een dergelijk voertuig met zich mee brengt, op veilige en verantwoorde wijze ‘ter plaatse’ te gaan.

Het werk van de bestuurder is onvoorspelbaar en soms kortstondig van aard. Hij werkt in mogelijk dreigende situaties/conflictsituaties. Belangrijk aspect van het werk is het waarborgen van de veiligheid van zichzelf en anderen tijdens het rijden. Het werk heeft een afbreukrisico i.v.m. grote gevolgen en grote verantwoordelijkheid. De bestuurder heeft een voorbeeldfunctie en handelt conform wettelijke bevoegdheden en interne procedures.

Resultaat

  • Het VRT-voertuig is veilig aangekomen op de plaats van bestemming

II. Examenvereisten

  • Anticipeert en toont verkeersinzicht

    • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

    • Maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers (er is een juist samenspel met die weggebruikers)

    • Past de snelheid aan aan de omstandigheden

  • Voert rijtechnieken correct uit

    • Voert op juiste wijze het doorrijden van bochten en het veranderen van richting uit

    • Voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten en op kruisingen en splitsingen van wegen uit

  • Toont risicoperceptie, gedrag is proportioneel ten opzichte van het te bereiken doel

  • Toont beslissingvaardigheid en kent juiste prioriteren toe aan uit te voeren rijtaken

    • Beslist bij elke verkeerssituatie zodanig dat de taak op veilige wijze, voor zichzelf en anderen, uitgevoerd kan worden

    • Is in staat om de rijtaken, o.a. de secundaire voertuigbediening en de communicatie met de bijrijder, onder alle omstandigheden juist en veilig uit te voeren

  • Is zich bewust van de voorbeeldfunctie

    • Toont positieve samenwerking met het overige verkeer

    • Gebruikt het voertuig op verantwoorde wijze

  • Toont voertuigbeheersing, houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle

17. Kwalificatiedossier Besturen van een verscherpt rijdend toezicht (VRT)- voertuig

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Een VRT-voertuig is een gepantserd voertuig dat wordt ingezet bij beveiligingstaken van bijvoorbeeld ambassades. De bestuurder is in staat om met een VRT-voertuig, gelet op de beperkingen die een dergelijk voertuig met zich mee brengt, op veilige en verantwoorde wijze ‘ter plaatse’ te gaan.

Het werk van de bestuurder is onvoorspelbaar en soms kortstondig van aard. Hij werkt in mogelijk dreigende situaties/conflictsituaties. Belangrijk aspect van het werk is het waarborgen van de veiligheid van zichzelf en anderen tijdens het rijden. Het werk heeft een afbreukrisico i.v.m. grote gevolgen en grote verantwoordelijkheid. De bestuurder heeft een voorbeeldfunctie en handelt conform wettelijke bevoegdheden en interne procedures.

Resultaat

  • Het VRT-voertuig is veilig aangekomen op de plaats van bestemming

II. Examenvereisten

  • Anticipeert en toont verkeersinzicht

    • Schat weersomstandigheden, weg- en verkeerssituaties juist in

    • Maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers (er is een juist samenspel met die weggebruikers)

    • Past de snelheid aan aan de omstandigheden

  • Voert rijtechnieken correct uit

    • Voert op juiste wijze het doorrijden van bochten en het veranderen van richting uit

    • Voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten en op kruisingen en splitsingen van wegen uit

  • Toont risicoperceptie, gedrag is proportioneel ten opzichte van het te bereiken doel

  • Toont beslissingvaardigheid en kent juiste prioriteren toe aan uit te voeren rijtaken

    • Beslist bij elke verkeerssituatie zodanig dat de taak op veilige wijze, voor zichzelf en anderen, uitgevoerd kan worden

    • Is in staat om de rijtaken, o.a. de secundaire voertuigbediening en de communicatie met de bijrijder, onder alle omstandigheden juist en veilig uit te voeren

  • Is zich bewust van de voorbeeldfunctie

    • Toont positieve samenwerking met het overige verkeer

    • Gebruikt het voertuig op verantwoorde wijze

  • Toont voertuigbeheersing, houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle

18. Kwalificatiedossier Bloedspoorpatroonanalyse (BPA)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan eenvoudige en/of enkelvoudige bloedspoorpatronen herkennen, duiden, classificeren en visueel vastleggen.

  • De student kan eenvoudige en/of enkelvoudige bloedspoorpatronen op een pd betrekken bij het pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student kan de bevindingen op de juiste wijze vastleggen in een proces-verbaal.

19. Kwalificatiedossier Bloodstain Pattern Analysis Advanced (BPA Advanced)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan complexe bloedspoorpatronen herkennen en aan de hand van de juiste terminologie duiden, classificeren, uitleggen en visueel vastleggen conform de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan complexe bloedspoorpatronen op een pd betrekken bij het pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student heeft kennis van mogelijke vervolgonderzoeken bloedspoorverbeteringstechnieken en bloeddetectietechnieken en kan daar een gefundeerd advies over geven aan de forensisch coördinator of andere partners.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen op de juiste wijze vastleggen in een proces-verbaal en/of een rapport van bevindingen.

20. Kwalificatiedossier Brand Basis

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan een forensisch onderzoek naar een eenvoudige brand zelfstandig uitvoeren met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies.

  • De student kan het brandverloop duiden aan de hand van brandpatronen en -indicatoren op de plaats delict, kan deze analyseren en interpreteren en kan hierbij zo nodig ketenpartners inschakelen.

  • De student kan brandoorzaken op een plaats delict betrekken bij het totale pd-onderzoek en hanteert daarbij de geldende werkinstructies.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

21. Kwalificatiedossier Chauffeur binnen een ME-inzet

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de chauffeur van een ME- of AE-voertuig (opleidingen Besturen van een ME-voertuig ME en Besturen van een AE-voertuig), is er één kerntaak: Het besturen van een voertuig ten behoeve van een ME- of AE-inzet.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de chauffeur van een ME- of AE-voertuig kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Het besturen van een voertuig ten behoeve van een ME- of AE-inzet.

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Uitvoeren van de inzet ME

Uitvoeren van de inzet AE

1.3 Afronden van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de chauffeur van een ME- of AE-voertuig wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de chauffeur van een ME- of AE-voertuig uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De chauffeur zorgt er voor dat hijzelf, zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen, verstrekte geweldsmiddelen en het voertuig inzet gereed zijn, zodat de chauffeur zelf en het voertuig direct kunnen worden ingezet als de situatie dat vereist.

• Accuratesse

• Leervermogen

Gedrag

De chauffeur:

• controleert zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen en verstrekte geweldsmiddelen op de juiste werking en reageert adequaat op mankementen

• kent de techniek van het voertuig en controleert de werking van het voertuig en de volledigheid van de inhoud en toerusting van het voertuig, waarbij hij adequaat reageert bij mankementen

• oriënteert zich op de locatie van de inzet en mogelijke aanrijroutes

• neemt actief deel aan de briefing

Werkproces 2: Uitvoeren van de inzet ME

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van een ME-voertuig is verantwoordelijk voor het veilig verplaatsen van inzittenden van het voertuig, het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veilig besturen van zijn voertuig in wisselende omstandigheden. Hij neemt deel aan de ME-inzet door ME-procedures toe te passen en het voertuig tactisch in te zetten. Hij werkt in zijn optreden samen en maakt een constante afweging tussen eigen beslissingen en de hiërarchische aansturing.

• Samenwerken

• Initiatief

• Oordeelsvorming

• Stressbestendigheid

• Flexibel gedrag

Gedrag

De ME-chauffeur:

• communiceert effectief verbaal en non-verbaal met betrokkenen bij de inzet, ook in hectische omstandigheden

• laat zich functioneel en hiërarchisch aansturen en voert commando’s uit, ook in hectische omstandigheden en neemt zelfstandig beslissingen waar situationeel nodig

• handelt volgens opdracht, draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan en functioneert zelfstandig binnen de gestelde kaders en tolerantiegrenzen

• accepteert de gevolgen van het spanningsveld tussen zijn eigen specialistische deskundigheid en hiërarchische verantwoordelijkheid

• werkt samen met eigen en andere eenheden, ook multidisciplinair en voert op een veilige manier manoeuvres uit in samenwerking met andere eenheden

• gaat verantwoord om met mede-inzittenden, andere weggebruikers en omstanders en komt tot een goed samenspel met andere weggebruikers waarbij hij nuttig gebruik maakt van vrijstellingen politievoertuigen en doorlopend rekening houdt met de veiligheid

• houdt tijdens het besturen van het voertuig rekening met de gedragingen van andere weggebruikers en anticipeert op hun (mogelijke) reacties en de omstandigheden tijdens de inzet (wegdek, weer, voertuig, omgeving)

• speelt vlot in op (veranderende) situaties en handelt daarbij flexibel en inventief waarbij hij rekening houdt met de gevolgen en mogelijke juridische consequenties van zijn handelen

• schakelt tussen verschillende geweldsniveaus en past zijn mindset hierop aan

• kan multitasken tijdens het rijden (communicatie, navigatie, oriëntatie en gebruik verbindingsmiddelen), waarbij de veiligheid te allen tijde gegarandeerd wordt

• beheerst verschillende locatie-oriëntatietechnieken en bepaalt op basis van de situatie en informatievoorziening zijn route

• kan in colonne rijden en opereren in ME-formaties

• draagt de kernwaarden van de Politie actief uit

Werkproces 2: Uitvoeren van de inzet AE

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van een AE-voertuig is verantwoordelijk voor het veilig verplaatsen van inzittenden van het voertuig, het waarborgen van de verkeersveiligheid en de veilig besturen van zijn voertuig in wisselende omstandigheden, waarbij het voertuig ook tactisch moet worden ingezet bij aanhoudings- en afschermingssituaties. Hij werkt in zijn optreden samen en maakt een constante afweging tussen eigen beslissingen en de hiërarchische aansturing.

• Samenwerken

• Initiatief

• Besluitvaardigheid

• Oordeelsvorming

• Stressbestendigheid

• Flexibel gedrag

Gedrag

De AE-chauffeur:

• communiceert effectief verbaal en non-verbaal met betrokkenen bij de inzet, ook in hectische omstandigheden

• laat zich functioneel en hiërarchisch aansturen en voert commando’s uit, ook in hectische omstandigheden en neemt zelfstandig beslissingen waar situationeel nodig

• handelt volgens opdracht, draagt binnen de grenzen van de opdracht oplossingen aan en functioneert zelfstandig binnen de gestelde kaders en tolerantiegrenzen

• accepteert de gevolgen van het spanningsveld tussen zijn eigen specialistische deskundigheid en hiërarchische verantwoordelijkheid

• werkt samen met eigen en andere eenheden, ook multidisciplinair en voert op een veilige manier manoeuvres uit in samenwerking met andere eenheden

• gaat verantwoord om met mede-inzittenden, andere weggebruikers en omstanders en komt tot een goed samenspel met andere weggebruikers waarbij hij nuttig gebruik maakt van vrijstellingen en doorlopend rekening houdt met de veiligheid

• houdt tijdens het besturen van het voertuig rekening met de gedragingen van andere weggebruikers en anticipeert op hun (mogelijke) reacties en de omstandigheden tijdens de inzet (wegdek, weer, voertuig, omgeving)

• speelt vlot in op (veranderende) situaties en handelt daarbij flexibel en inventief waarbij hij rekening houdt met de gevolgen en juridische consequenties van zijn handelen

• schakelt tussen verschillende geweldsniveaus en past zijn mindset hierop aan

• kan multitasken tijdens het rijden (communicatie, navigatie, oriëntatie en gebruik verbindingsmiddelen) waarbij de veiligheid te allen tijde gegarandeerd wordt

• beheerst verschillende oriëntatietechnieken en bepaalt op basis van de situatie en informatievoorziening zijn route

• kan in colonne rijden

• participeert met gebruikmaking van het voertuig tactisch en veilig in aanhoudings- en afschermingssituaties en neemt actief de omgeving waar om relevante signalen hiertoe te herkennen.

• draagt de kernwaardes van de Politie actief uit

Werkproces 3: Afronden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De chauffeur neemt, als onderdeel van de groep, deel aan de debriefing en is daarbij in staat om feedback te geven en ontvangen. Ten aanzien van het voertuig en zijn persoonlijke middelen en uitrustingsstukken zorgt hij voor een zorgvuldige controle op geschiktheid voor een volgende inzet.

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

De chauffeur:

• neemt actief deel aan de debriefing

• reflecteert op eigen handelen en trekt daar lering uit

• kan evaluatiepunten ten aanzien van de inzet formuleren en ontvangen

• verzorgt zijn uitrustingsstukken, technische hulpmiddelen en verstrekte geweldsmiddelen en reageert adequaat op mankementen

• controleert het voertuig op schades en mankementen als gevolg van de inzet en reageert adequaat op gebreken

22. Kwalificatiedossier Chauffeur Waterwerper

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren. Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer en zijn voor het werkveld een logische en herkenbare combinatie van leeruitkomsten, passend bij een functie, rol of expertise uit het werkveld.

Leeruitkomsten beschrijven wat een student geacht wordt te weten, te begrijpen en te kunnen toepassen na afronding van een leerperiode of de opleiding in zijn geheel (NVAO, 2015). Om dit inzichtelijk te maken, is dit weergegeven in werkprocessen en bijbehorende competenties en gedragsindicatoren.

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat.

De kerntaken, werkprocessen en gedragsindicatoren voor de chauffeur Waterwerper worden in de tabellen hieronder weergegeven.

Kerntaken

Werkprocessen

Het veilig besturen van de waterwerper ten behoeve van de ME/AE.

Veilig besturen van een waterwerper: Tijdens een inzet rijdt de chauffeur van de Waterwerper op een veilige en vlotte wijze door het verkeer, waarbij rekening wordt gehouden met de afmetingen, gewichten en beperkingen van het voertuig. In de rijtaak wordt er ook gereden met vrijstelling en/of de optische- en geluidssignalen (als voorrangsvoertuig).

Werkproces 1: Veilig besturen van een waterwerper

Omschrijving

Competenties

De chauffeur van de waterwerper laat op de openbare weg zien dat hij in een waterwerper, op een veilige en doeltreffende wijze, onder (hoge) druk, conform de Brancherichtlijn Politie, zijn rijtaak kan uitvoeren.

Vereiste competenties Generalist GGP:

• Initiatief

• Gezag

• Stressbestendigheid

• Zelfreflectie

• Flexibel gedrag

• Samenwerken

Gedragsindicatoren

De chauffeur van de waterwerper:

Voorbereidingshandelingen

• stelt het voertuig op juiste wijze in en controleert deze op mankementen en veiligheidsaspecten.

• kent de werking van de voertuig specifieke apparatuur en gebruikt deze, in de rijtaak, op de juiste wijze.

Voertuigbediening

• bedient het voertuig op een zodanige wijze dat er geen (technische) schade aan het voertuig ontstaat. Er is sprake van een comfortabele bediening, zodat onnodige schokken achterwege blijven.

Anticiperen en verkeersinzicht

• schat weg- en verkeerssituaties juist in. Hetzelfde geldt voor de weersomstandigheden.

• maakt gebruik van de taal van de weg en van de gedragingen van andere weggebruikers, waarbij er sprake is van een juist samenspel met die weggebruikers.

• past de snelheid aan de omstandigheden en de (on)mogelijkheden van het voertuig aan, waarbij rekening wordt gehouden met de afmetingen, massa en beperkingen van het voertuig.

Uitvoeren rijtechnieken

• voert de onderstaande rijtechnieken op een veilige, functionele en technisch juiste wijze uit:

○ voert op de juiste wijze het doorrijden van bochten uit.

○ kan omgaan met dwarskrachten.

○ voert de inhaaltechniek (zal slechts sporadisch voorkomen met dit voertuig) en het veranderen van richting op juiste wijze uit.

○ voert vlot en veilig bijzondere verrichtingen en het gedrag bij/op bijzondere weggedeelten, kruisingen en splitsingen van wegen uit.

Wettelijke bepalingen toepassen

• past de Vrijstelling en de Brancherichtlijn Verkeer Politie binnen de rijtaak toe.

• is in staat om veilig en verantwoord met Optische- en Geluidssignalen te rijden.

Tonen risicoperceptie

• neemt gevaarlijke situaties tijdig waar, herkent deze als zodanig en reageert daar adequaat op.

Tonen beslissingsvaardigheid/prioritering

• beslist bij verkeerssituaties zodanig dat de (rij-)taak op veilige wijze voor hem zelf en voor anderen uitgevoerd wordt.

• kent de juiste prioriteit toe aan de uit te voeren taken, afhankelijk van situatie en doel.

Presteren onder psychische -en tijdsdruk

• kan de rijtaak onder druk goed en veilig uitvoeren.

• waarborgt in bedreigende situaties of tijdsdruk de veiligheid van hem zelf, de bemanning en overige weggebruikers.

Voertuigbeheersing

• houdt het voertuig onder alle omstandigheden onder controle.

• houdt daarbij rekening met de grenzen van de waterwerper, die mede worden bepaald door de afmetingen, massa en beperkingen van het voertuig.

Professionele beroepshouding tonen

• toont aan professioneel en integer te handelen, overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale Politie.

• beïnvloedt, daar waar mogelijk, de verkeersdeelneming van anderen en door de eigen verkeersdeelneming het beeld van de politie, op een positieve manier.

• reflecteert op zijn eigen handelen.

23. Kwalificatiedossier Controleren van voertuigen

I. Beschrijving

De politiële verkeersspecialist voert sleutelvrije technische controles uit van alle voertuigen, zoals landbouwverkeer, ongekentekende voertuigen, recreatief verkeer en aanhangwagens. Hij beschikt over technisch inzicht en heeft specialistische kennis van wet- en regelgeving. Bij de uitvoering van het werk is het herkennen van voertuigcriminaliteit belangrijk evenals het inrichten van de controleplaats.

Kerntaken

  • Voert metingen aan voertuigen uit

  • Controleert voertuigen

Resultaat

  • Voertuigen zijn gecontroleerd op technische eisen;

  • Bestuurders zijn gecontroleerd op voldoen aan wettelijke voorschriften;

  • BPZ-collega’s zijn ondersteund met vakinhoudelijke kennis;

  • Grootschalige thematische controles zijn uitgevoerd.

II. Examenvereisten

Voert metingen aan voertuigen uit6

  • Bereidt de meting/weging goed voor

    • Beschrijft aan welke eisen de meetlocatie moet voldoen en onderbouwt dit a.d.h.v. wet- en regelgeving

    • Treft op adequate wijze de voorbereidende handelingen

    • Stelt indien van toepassing de apparatuur correct in

  • Voert de meting/weging volgens procedure uit

    • Verricht de meting/weging op de voorgeschreven wijze

    • Stelt vast of het voertuig voldoet aan de wettelijke normen/vereisten

    • Geeft aan of repressief optreden nodig is en motiveert dit

  • Houdt rekening met veiligheidsaspecten, waarborgt de veiligheid voor zichzelf en anderen

Controleert voertuigen

  • Beschikt over kennis van het controleren van voertuigen7

  • Beschrijft de aanleiding van de controle, geeft hierbij blijk van een juiste taakopvatting

  • Voert de voertuigcontrole volledig uit, zet de juiste stappen in de juiste volgorde, motiveert de werkwijze en benoemt de juridische kaders waarbinnen de controle is uitgevoerd

  • Controleert de inzittende(n) van het voertuig volledig, zet de juiste stappen in de juiste volgorde, motiveert de werkwijze en benoemt de juridische kaders waarbinnen de controle is uitgevoerd

  • Handelt overtredingen correct af, geeft hierbij een passende motivatie en houdt hierbij rekening met landelijke en/of regionale richtlijnen t.a.v. de afhandeling van strafbare feiten

  • Voegt de bewijsstukken bij die de uitgevoerde controle ondersteunen (indien relevant foto’s, geanonimiseerde aankondiging van beschikking/bekeuring, geanonimiseerde brondocumenten/proces-verbaal, uittreksel uit kentekenregister, uittreksel uit rijbewijsregister)

  • Betrekt relevante netwerkpartners en motiveert waarom gebruik is gemaakt van de netwerkpartners

  • Is zich bewust van de veiligheidsaspecten voor zichzelf en anderen

  • Voert de adviesrol bij de controle goed uit; geeft doeltreffende adviezen en geeft de reactieve en proactieve adviesrol voldoende gestalte

24. Kwalificatiedossier Coördineren plaats delict unit (cpdu)

I. Beschrijving

De coördinator PD-unit wordt veelal ingezet bij ernstige delicten, waarbij sprake is van gelijktijdige inzet van meerdere technische rechercheurs en/of andere vakdisciplines. Vaak ontbreekt de daderindicatie, betreft het gecompliceerd sporenonderzoek en is er sprake van verhoogde maatschappelijke druk.

Resultaat

Tussenresultaat: daderindicatie

Proces-verbaal, waarin zijn vastgelegd:

  • Omschrijving plaats delict, object en/of personen

  • Verrichte vormen van onderzoek/toegepaste methoden, o.v.v. datum / tijdstip en plaats

  • Toegepaste FT-normen

  • Aangetroffen en veiliggestelde sporen, monsters en overige goederen

  • Wijze van veiligstellen en routing svo’s

  • Conclusie op basis van resultaten technisch sporenonderzoek en evaluatieverslag8

II. Examenvereisten

  • Participeert professioneel en zelfstandig binnen het PD-onderzoek

    • Stelt effectief en efficiënt een werkplan op

    • Handelt zorgvuldig, onder hoge druk en met geduld

    • Past de wettelijke bevoegdheden tijdens het onderzoek toe

    • Beargumenteert wanneer afgeweken wordt van normeringen (FT-normen) of methodisch handelen

    • Begeleidt de inzet van relevante en juiste specialisten op de pd

    • Houdt rekening met de rechtsgevolgen van een gezamenlijk onderzoek

    • Zorgt ervoor dat doelstellingen gehaald worden

    • Werk met in- en externe partners

    • Kent en benut de eigen grenzen en mogelijkheden

    • Coördineert en coacht de actoren binnen en buiten de eigen dienst

    • Functioneert binnen de keten

    • Neemt een eigen standpunt in en verdedigt dit

    • Improviseert en is creatief

    • Toont bij het presenteren va het onderzoek objectiviteit en professionele distantie

  • Bouwt de actie- en besluitenlijst chronologisch en gestructureerd op

    • Werkt volgens methodisch onderzoek

    • Weegt voortdurend de opsporingsbelangen en de andere belangen tegen elkaar af om zo te komen tot een juiste keuze voor een onderzoeksmethode (of juist het onderzoek achterwege laat)

    • Geeft prioriteiten in het onderzoek aan

  • Maakt n.a.v. het PD-onderzoek het proces-verbaal correct op

  • Verantwoordt vakinhoudelijke keuzes tijdens het PD-onderzoek, kan het optreden als coördinator PD-unit vakinhoudelijk verantwoorden

  • Beschikt over sociaal communicatieve competenties, gericht op het coachen en aansturen

  • Heeft zelfkennis

    • Is in staat om kritisch naar zichzelf en het eigen optreden te kijken

    • Kan kritiek geven en ontvangen

    • Heeft een reëel zelfbeeld

  • Heeft een professionele beroepshouding (lerend)

25. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Dactyloscopie

KSP modaliteit 2

Forensische Opsporing – Dactyloscopie en Vastlegging

Forensische Opsporing – HAVANK

Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

Forensische Opsporing – Dactyloscopie 3-ster

1. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing Dactyloscopie en Vastlegging

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden zichtbaar maken en beoordelen op basis van de onderzoeksvraag en de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden veiligstellen en vastleggen volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan de benodigde vervolgonderzoeken met betrekking tot dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden initiëren.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

2. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – HAVANK

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

In de module HAVANK leert de student om sporen in het systeem in te voeren, zodat met dit systeem het verdere onderzoek ten aanzien van dactyloscopische sporen kan plaatsvinden. Deze werkzaamheden zijn cruciaal voor de nadere handelingen van iedere dactyloscoop.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – HAVANK

  • De student kent de werking van het ABIS9 systeem HAVANK.

  • De student kan een dactyloscopisch spoor of andere papillairlijnbeelden volgens de daarvoor geldende werkinstructies invoeren in het ABIS-systeem HAVANK

3. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 2-ster

  • De student kan dactyloscopische sporen of andere papillairlijnbeelden analyseren, vergelijken, (opnieuw) coderen en dientengevolge personen in een opsporingsonderzoek in- of uitsluiten volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan conform de geldende werkinstructies en volgens de geldende regels van dactyloscopische databanken een voorstel doen aan een dactyloscoop 3ster tot individualisatie van een onderzocht dactyloscopisch spoor of andere papillairlijnbeeld met een persoon.

  • De student kan een persoonsidentificatie uitvoeren op basis van een dactyloscopisch signalement.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

4. Kwalificatievereisten Forensische Opsporing – Dactyloscopie 3-ster

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Forensische Opsporing Dactyloscopie 3ster

  • De student kan dactyloscopische sporen of papillairlijnbeelden diepgaand analyseren, vergelijken en aan deze vergelijkingen een eindconclusie verbinden volgens de daarvoor geldende werkinstructies.

  • De student kan op een juridisch juiste wijze de bevindingen vastleggen.

26. Kwalificatiedossier Dossiervorming verdieping

I. Beschrijving

De dossiervormer is in staat om een rapportage te maken m.b.t. de opbouw en inhoud van het procesdossier dat is opgemaakt a.d.h.v. een complex onderzoek. De dossiervormer heeft te maken met juridische complexiteit en werken onder tijdsdruk. Om het werk uit te kunnen voeren moet men beschikken over analytische vaardigheden, punctueel en accuraat zijn en overzicht houden over informatie. Belangrijk in het werk zijn het rekening houden met kwaliteitseisen en de projectmatige aanpak; meerdere verdachten en meerdere gepleegde strafbare feiten in een wisselende samenstelling.

Resultaat

  • Een relaas proces verbaal opgemaakt als onderdeel van het Procesdossier

  • Een conform het VOV opgemaakt Procesdossier

  • Het onderbouwen en presenteren van het Procesdossier aan het OM

II. Examenvereisten

  • Onderbouwt de complexiteit van het onderzoek

    • Geeft aan waarom bepaalde aspecten het onderzoek complex maken

    • Onderkent juridische problemen in een vroeg stadium

  • Heeft oog voor essenties, grote lijnen en kritische details

  • Structureert en organiseert informatie in de rapportage

    • De rapportage is logisch en chronologisch

    • Comprimeert informatie uit het onderzoek tot relevante informatie voor de rapportage

    • Heeft inzicht in hoe informatieprocessen zijn aangepakt

  • Maakt onderzoeksresultaten vanuit de gestelde doelen inzichtelijk

    • Is in staat om nieuwe informatie, kennis en handelwijzen tegen elkaar af te wegen en komt zo tot een realistisch en onderbouwd oordeel

  • Is zich bewust van de veranderende en snel wisselende omstandigheden

  • Bewaakt het juridisch kader en de termijnen

  • Geeft bevindingen weer, zowel positieve als negatieve

    • Formuleert een juist juridisch advies

    • Geeft verbeterpunten en/of alternatieve oplossingsrichtingen aan

  • Onderbouwt en verantwoordt de inhoud van de rapportage en maakt hierbij onderscheid tussen feiten en veronderstellingen

  • Is in staat om als gesprekspartner van gedachten te wisselen over de geschreven rapportage

    • Geeft op heldere wijze o.a. feiten, bevindingen en onderzoeksresultaten aan

    • Blijft doel- en resultaatgericht

    • Ziet zaken in de juiste proporties

  • Stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het eigen werk

27. Kwalificatiedossier Dreigingsinschatting

I. Beschrijving

De functionaris stelt een dreigingsinschatting op a.d.h.v. een actuele dreiging. De functionaris is omgevingsbewust, gespreksvaardig, kent de eigen grenzen en mogelijkheden, kent en gebruikt relevante partners, kan interne en externe druk weerstaan, kan logisch redeneren en heeft aandacht voor detail. Hij analyseert en interpreteert grote hoeveelheden ongestructureerde gegevens en adviseert over de te volgen strategie en maatregelen vanuit de ingeschatte dreiging. Het werk kenmerkt zich door een hoog afbreukrisico. De functionaris moet om kunnen gaan met geheime informatie en kent de justitiële, bestuurlijke en politieke verhoudingen en verantwoordelijkheden.

Resultaat

  • Een dreigingsinschatting conform het Stelsel Bewaken en Beveiligen.

  • Een advies voor dreigingsinschatting dat schriftelijk en mondeling gepresenteerd kan worden aan de opdrachtgever(s).

II. Examenvereisten

  • Beschrijft en verantwoord de bevraagde bronnen bij de informatieverzameling, signaleert hierbij tegenstrijdigheden/hiaten en legt verbanden en relaties

  • Vult de informatieparagraaf van de dreiginschatting in door gebruik te maken van de 7 gouden W’s

  • Schat de waarde van informatie kritisch en objectief in; de gebruikte informatie in de inschatting is onderbouwt, relevant en draagt bij aan de verantwoording van risico’s en beschermende factoren

  • Stelt risicofactoren op o.b.v. informatie en onderbouwt deze

  • Stelt beschermende factoren op o.b.v. de informatie en onderbouwt deze

  • Geeft invulling aan de matrix o.b.v. informatieparagraaf, de risicofactoren en de beschermende factoren en neemt hier een eigen onderbouwt standpunt over in

  • Geeft een logische, relevante en zorgvuldige onderbouwing van de waarschijnlijkheid van de dreiging en de redenen waaruit die waarschijnlijkheid blijkt

28. Kwalificatiedossier Eerste hulp door politie

De politiemedewerker is beschikbaar voor hulpverleningsvragen, handelt hulpverleningsvragen zelfstandig af, stabiliseert de situatie van slachtoffers en draagt zorg voor overdracht. De politiemedewerker kent de juridische kaders van het optreden als ambtenaar aangesteld voor de uitoefening van de politietaak voor hen die dat behoeven waar geen andere hulp voor handen is, werkt veilig, verleent hulp conform ABCDE-methode en beheerst voor het optreden als hulpverlener de (levensreddende dan wel stabiliserende) handelingen conform protocollen EHDP.

De politiemedewerker onderhoudt en controleert de hulpmiddelen, beheerst het gebruik van AED, hanteert de eerste hulphandeling en past deze juist toe. De politiemedewerker kan waarnemen, anticiperen en per situatie levensreddend handelen. De politiemedewerker kan reflecteren op zijn en andermans handelen om hiervan te leren. Kenmerken van het werk zijn onder andere het optreden met de kans op fysiek gevaar voor anderen en zelf.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker:

Overall

  • Kent en begrijpt relevante wet- en regelgeving politietaken Politiewet 2012 en Eerste hulpverlener

  • Is in staat de context op veiligheid voor zichzelf en anderen te analyseren en hierop indien nodig te acteren

  • Maakt correct gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen

  • Handelt volgens de ABCDE-methode

  • Bepaalt of de hulpverlening zelfstandig kan worden afgehandeld of alleen de eerste stabiliserende handelingen zelf kan uitvoeren en andere hulpverleners nodig zijn

  • Maakt gebruik van passende communicatietechnieken in de omgang met slachtoffers/collega(‘s) en/of personen

  • Blijft ook onder druk doel- en resultaatgericht en neemt eigenstandig beslissingen

  • Handelt professioneel en integer

  • Is op het handelen aanspreekbaar en in staat om op zijn eigen handelen te reflecteren

(Levensreddende) Hulpverlening

  • Handelt volgens de EHDP-protocollen

  • Past eerste hulp(materialen) toe

    • Stabiliseert een slachtoffer op juiste wijze

    • Gebruikt op juiste wijze passende materialen en middelen

  • Voert op juiste wijze een reanimatie uit bij een slachtoffer volgens NRR-richtlijnen, al dan niet met behulp van een AED

  • Beheerst de techniek voor een doelmatig en veilig AED gebruik volgens de NRR-richtlijnen

  • Werkt veilig voor zichzelf en anderen door op juiste wijze met de middelen en AED om te gaan

  • Is in staat overdracht te doen naar medische hulpverleners

29. Kwalificatiedossier Familieagent

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Competentie en vakgebied

Basisvaardigheden

1. Communicatie

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de wijze waarop effectief met slachtoffers en nabestaanden gecommuniceerd kan worden, is zich bewust van het belang van goede communicatie en past in de communicatie met slachtoffers en nabestaanden de beginselen van actief luisteren en het voorkomen van spreken in vakjargon toe.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de sociale en emotionele gevolgen van slachtofferschap en kan zijn communicatie en sociaal-emotionele vaardigheden aanpassen aan en kan aansluiten bij slachtoffers en nabestaanden.

2. Professionele beroepshouding

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de gevolgen van secundaire victimisatie en weet hoe secundaire victimisatie in de begeleiding van slachtoffers kan worden voorkomen.

• Een startbekwame familieagent kan praktijkdilemma’s onderkennen en kan aan de hand van verkregen inzichten en kennis zijn rol vormgeven in de praktijk.

• Een startbekwame familieagent handelt vanuit een balans tussen afstand en nabijheid.

3. Mentale weerbaarheid

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het belang van een goede mentale gezondheid en het inzicht in de eigen coping mechanismen, hij weet bij wie hij in de organisatie moeten zijn indien zijn mentale gezondheid in het geding komt.

• Een startbekwame familieagent kent het belang van het (tijdig) stellen van grenzen en weet dit in de context van de rol toe te passen.

• Een startbekwame familieagent herkent morele dilemma’s in de uitoefening van zijn rol, kan deze wegen en weet deze bespreekbaar te maken met relevante actoren.

4. Rouw, verlies en trauma

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de basisbeginselen van rouw, verlies en trauma en weet hoe deze zich bij slachtoffers en nabestaanden kunnen uiten.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in zijn eigen processen van rouw, verlies en trauma en kan deze inzichten toepasbaar maken om een vertrouwensband met nabestaanden en slachtoffers op te bouwen.

5. Wetgeving en interne organisatie

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de wetgeving die betrekking heeft op slachtoffers en nabestaanden, weet waar hij de betreffende wetgeving kan vinden en hoe hij deze in de praktijk toe moet passen.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de afspraken vwb rol en inzet en de borging van de functie familieagent binnen de nationale politie, zoals het Protocol Maatwerk, het Protocol Familieagent, de richtlijn Overlijdensonderzoeken, etc.

6. Vastlegging

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het belang en de wettelijke en kwalitatieve vereisten van vastlegging van gedane werkzaamheden ihkv zijn functie en kan aan de hand van deze kennis een kwalitatieve goede vastlegging van zijn werkzaamheden verzorgen.

7. Extern netwerk en partners

• Een startbekwame familieagent heeft kennis en inzicht in de werkafspraken tussen de politie, slachtofferhulp Nederland en het openbaar ministerie.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van het geldende protocol maatwerk en kan dit protocol toepassen in zijn dagelijkse werkzaamheden.

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de interne organisatie en de slachtofferzorgketen en weet hoe en naar wie hij moet en kan (warm) doorverwijzen, hij borgt deze informatie in een lokale netwerkkaart.

8. Divers vakmanschap

• Een startbekwame familieagent heeft kennis van de visie op divers vakmanschap en kan deze toepassen in zijn werk als familieagent.

• Een startbekwame familieagent heeft inzicht in de organisatiecultuur van de poltie en hoe deze zijn werk als familieagent kan beïnvloeden.

• Een startbekwame familieagent heeft op basisniveau kennis van rituelen en uitgangspunten omtrent de dood bij diverse geloofsuitingen en kan vanuit zijn professionele beroepshouding slachtoffers met een andere (culturele) achtergrond neutraal en onbevooroordeeld begeleiden.

30. Kwalificatiedossier Familierechercheur

I. Beschrijving

Het werk van de familierechercheur is vaak gericht op ingrijpende incidenten en kan betrekking hebben op traumabegeleiding. Er wordt als koppel samengewerkt met justitie en recherchespecialisten. De onderzoeken waarmee men te maken krijgt kunnen een internationaal karakter hebben. Het werk heeft betrekking op het uitvoeren van specifieke opdrachten binnen kaders. De familierechercheur moet uitleg kunnen geven over rechercheprocessen en werkt in het spanningsveld met confronterende belangen (van direct betrokkenen en opsporingsbelangen).

Resultaat10

  • Er is kwalitatief en deskundig opgetreden waarbij een familierechercheur de schakel is geweest tussen de direct betrokkenen en het onderzoeksteam

  • De familie / direct betrokkenen en het onderzoeksteam zijn geïnformeerd

II. Examenvereisten

  • Onderscheidt hoofd- en bijzaken, onderbouwt keuzes en brengt structuur aan in het opsporingsonderzoek

  • Heeft oog voor vluchtige informatie, is alert op het herkennen van belangrijke informatie en weet dit te gebruiken in het opsporingsonderzoek

  • Legt vragen en duidelijke vervolgstappen vast aan de hand van gegeven informatie, deze sluiten aan op de zaak en geven richting aan het optreden

  • Bouwt een vertrouwensband op met de direct betrokkenen zonder de doelen van het opsporingsonderzoek uit het oog te verliezen

  • Kan omgaan met grote emotionele druk

  • Brengt informatie over, houdt hierbij rekening met de gevoeligheid van informatie voor de direct betrokkenen

  • Bewaart afstand, bewaakt de grenzen in het contact op professionele wijze

  • Houdt rekening met tactische en juridische gevolgen van het optreden voor het opsporingsonderzoek en kent de grenzen van de eigen bevoegdheid

  • Kan omgaan met het spanningsveld tussen belangen van direct betrokkenen en het onderzoeksteam, bepaalt een tactiek om hiermee om te gaan

  • Haalt en brengt informatie over aan direct betrokkenen en het onderzoeksteam, houdt hierbij rekening met relativiteit van informatie en het gevaar voor tunnelvisie

  • Werkt samen als koppel (met een andere familierechercheur), kan hierover reflecteren en ziet de belangen en gevaren van de samenwerking

31. Kwalificatiedossier Financieel administratieve waarheidsvinding

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Vakvaardigheden

  • 1: Rechercheert in organisatievormen en rechtsverhoudingen in het kader van eenvoudig en complex financieel onderzoek.

  • 2: Plaatst onderzoek in de bredere context van financieel rechercheren.

  • 3: is in staat een kasstroomoverzicht op te stellen en te controleren alsmede verbandcontroles uit te voeren

Praktijkrepertoire

  • 4: Communiceert op effectieve wijze, presenteert gestructureerd.

  • 5: Maakt de vertaalslag van een ingewikkeld financieel onderzoek naar een voor de leek begrijpelijk onderzoek.

  • 6: Informeert en overtuigt teamleiding.

  • 7: Reageert adequaat op tegenspraak en kritische vragen.

Expertise

  • 8: Zet controlemiddelen en -technieken in het kader van opsporing/complex financieel onderzoek in en motiveert deze.

  • 9: Doet gemotiveerde voorstellen die leiden tot waarheidsvinding i.r.t. strafbare gedragingen of aanwijzing van personen/instanties die strafrechtelijk aansprakelijk zijn.

32. Kwalificatiedossier Forensic network exploration

I. Beschrijving

De forensisch digitale rechercheur onderzoekt netwerkdata en netwerkconfiguraties op de aanwezigheid van forensisch waardevolle sporen. Hij kan deze sporen herkennen, veiligstellen en onderzoeken. De forensisch digitale rechercheur dient over specifieke kennis van netwerkconfiguraties, netwerkprotocollen en -componenten te beschikken om deze te kunnen herkennen en de daarop aanwezige tactisch relevante informatie veilig te kunnen stellen en over te kunnen dragen.

Kerntaken

  • Onderzoeken van netwerkconfiguraties en netwerkdata

  • Opstellen proces verbaal

Resultaat

  • Advies over werkwijze met betrekking tot forensisch veiligstellen van data in computernetwerken is voor doorzoeking uitgebracht

  • (Relevante) Data van actieve netwerkomgevingen is veiliggesteld

  • Proces-verbaal, rapport, evidence files zijn opgeleverd

II. Examenvereisten

  • Onderzoekt interne/externe informatie en stelt relevante gegevens (netwerkconfiguraties/netwerkdata) veilig

  • Analyseert en interpreteert waardevolle forensische sporen

  • Past juiste onderzoeksmethoden toe en gebruikt daarbij de juiste hulpmiddelen

  • Past wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders toe

  • Maakt een proces-verbaal compleet, logisch en chronologisch op

  • Beantwoord onderzoeksvragen volledig en correct

  • Schat het afbreukrisico goed in

  • Vertaalt technische – naar tactische informatie voor het onderzoeksteam

  • Verantwoordt keuzes die tijdens het onderzoek gemaakt zijn in het proces-verbaal

  • Geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en vakmatige ondersteuning aan en benut deze

  • Geeft adviezen aan het onderzoeksteam, collega’s en de rechtbank

  • (Beschikt over kennis uit de module ‘Network Fundamentals’ van de Cisco Academy)11

33. Kwalificatiedossier Forensic scripting

De Digitaal rechercheur is in staat om:

Vakmatig en methodisch

  • 1. In technologisch opzicht:

    • Diepgaande kennis van Phyton

    • Patronen herkennen

    • Informatie te onderzoeken en analyseren

  • 2. Contaminatie te voorkomen

  • 3. De uitgevoerde scripting in een rapportage vast te leggen en toe te lichten

  • 4. Veiliggestelde informatie ter beschikking te stellen aan de opdrachtgever

  • 5. Bevindingen op digitaal vakgebied te vertalen naar voor derden begrijpelijke taal

  • 6. Relevante wettelijke voorschriften, richtlijnen (zoals FT-normen) en beleidskaders adequaat toe te passen

  • 7. Gevraagd en ongevraagd kennis uit te dragen over het digitale forensische vakgebied en nieuwe ontwikkelingen op dit vakgebied

  • 8. Advies te geven aan de onderzoeksleiding, collega’s en de rechter-commissaris

Bestuurlijk-organisatorisch en strategisch

  • 9. De grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en de vakmatige ondersteuning aan te geven en te benutten (b.v. wanneer het NFI in te schakelen)

  • 10. Zelfstandig te functioneren binnen geformuleerde beleidskaders

  • 11. Verantwoordelijkheid te dragen voor zijn eigen handelen

  • 12. Te compareren

Sociaal-communicatief en cultureel-normatief

  • 13. Interdisciplinair samen te werken

  • 14. Een eigen standpunt in te nemen en te verdedigen

Lerend en vormgevend

  • 15. De eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als digitaal rechercheur te verbeteren

  • 16. Innovatief en creatief te opereren

34. Kwalificatiedossier Forensisch coördinator12

I. Beschrijving

De Forensisch coördinator (FoCo) heeft als kerntaak het coördineren van de feitelijke onderzoekswerkzaamheden op de PD of PI of op meerdere locaties als het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Tevens heeft een FoCo de taak om het onderzoek af te stemmen met het OM (Openbaar Ministerie) en de tactische teamleiding, en de FoCo maakt in een TGO dan ook deel uit van de VKL (Vaste Kern Leidinggevenden). De FoCo is ook verantwoordelijk voor de productie en de kwaliteit van het totale FoDo (Forensische Dossier). De FoCo is derhalve van begin tot eind verantwoordelijk voor en betrokken bij het onderzoek.

De FoCo begeleidt de implementatie van (nieuw) beleid en (nieuwe) beleidsproducten en monitort de toepassing van beleid en beleidsproducten. Hierbij bevordert de FoCo tevens de deskundigheid van collega's en beoordeelt als mentor hun vakvolwassenheid. Hij bouwt, onderhoudt en regisseert vanuit zijn specialisatie netwerken voor de aanpak van veiligheidsproblematiek en voor analyse, monitoring en evaluatie van de toepassing van vastgestelde (nieuwe) werkwijzen, uitvoeringskaders en -procedures, instrumenten, methoden en technieken in de uitvoeringspraktijk.

Resultaat

  • Forensisch dossier (inclusief onderzoeksresultaten, zowel de productie als de kwaliteit)

  • Relaas-PV (chronologisch verslag van het gehele onderzoek), waarin een samenvattende analyse van alle onderzoeksresultaten de afronding van het totale onderzoek vormt.

  • Journaal

  • Plan van aanpak

  • Sporenlijst/ sporenbeheer

  • Onderzoeksaanvragen extern

  • Voortgangs-PV (stand van zaken pv voor OvJ / RC / Raadkamer)

  • Motivatie-PV (pv waarin wordt gemotiveerd waarom inzet deskundige noodzakelijk is en welke onderzoeksvragen gesteld dienen te worden)

II. Examenvereisten13

Algemeen

  • Heeft een professionele beroepshouding, handelt professioneel en integer

Beoordelen van bewijswaarde Materiele Sporen / Criminalistiek en Bayesiaanse Statistiek

  • Beschikt over kennis van:

    Wetenschappelijke ontwikkelingen binnen de forensische opsporing, de criminalistische principes binnen forensisch onderzoek/onderzoeksgebieden, de functie van bayesiaanse statistiek binnen forensisch onderzoek, relevante onderzoeksvragen voor het opsporingsonderzoek, geschikte forensische onderzoeksmethode/product de interpretatie van de forensische onderzoeksresultaten

  • Maakt en presenteert een advies

  • Analyseert een gegeven casus systematisch,

    • toont hierbij inzicht in de relevante forensische bronnen, interpreteert de resultaten en geeft de waarde van de resultaten voor de bewijswaarde aan, waardeert en prioriteert aangetroffen sporen en maakt juiste keuzes m.b.t. het veiligstellen van de sporen

  • Stelt een heldere en afgebakende onderzoeksvraag op die leidend is voor een onderbouwde keuze voor een forensisch onderzoek

  • Onderbouwt het advies technisch en tactisch

    • Adviseert de teamleiding over in te zetten acties met de voor- en nadelen

    • Koppelt de onderbouwing aan de te verwachten bewijswaarde

    • Heeft oog voor de (wetenschappelijke) haalbaarheid en prioritering van werkzaamheden

  • Plaatst de bewijsvoering in een juridisch kader en onderbouwt dit

  • Verantwoordt de samenwerking met partners

  • Neemt een eigen standpunt, kan omgaan met kritische vragen en kan anticiperen op nieuwe informatie

  • Toont forensische technische deskundigheid en maakt de koppeling naar de (forensische) wetenschap

    • Is op de hoogte van trends en wetenschappelijke ontwikkelingen in forensisch technisch onderzoek en denkt aan alternatieve opsporingsmethoden

Juridische kennis

  • Beschikt over (juridische) kennis/inzicht in

FO-aspecten, de FO-reikwijdte m.b.t. strafvorderlijke bevoegdheden en de procedurele en juridische gang van zake, de rol van forensisch coördinator in relatie tot verschillende juridische thema’s (o.a. WDS, NRGS, WLB, Arbowetgeving), de juridische taken en verantwoordelijkheden als forensisch coördinator, de eigen beweegruimte en die van anderen

Dossiervorming

  • Maakt een analytische rapportage op van een (forensisch) dossier, geeft o.a. de opbouw van bewijsvoering, onderzoeksresultaten, bewijsmiddelen, missende onderdelen en verbeterpunten weer

  • Kan zich schriftelijk goed verwoorden, maakt een gestructureerde, georganiseerde, logische en chronologische analytische rapportage

  • Belicht en beschouwt het dossier vanuit verschillende perspectieven, weegt gegevens en mogelijke handelwijzen tegen elkaar af

  • Voert de dialoog over de analytische rapportage, blijft resultaat- en doelgericht en blijft zaken in de juiste proporties zien

  • Reflecteert op het eigen handelen, stelt hoge eisen aan de kwaliteit van het eigen werk en grijpt de kans om anderen te professionaliseren

Organisatorische coördinatie en advisering

  • Presenteert overtuigend en beschikt over goede mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

  • Analyseert objectief, heeft geen subjectieve oordelen

  • Benoemt concreet en specifiek wat goed gaat en wat oorzaken zijn van een ongewenste situatie

  • Verdiept zich in het analyseren om tot de kern van de zaak te komen

  • Benoemd de kern en essenties zo concreet mogelijk

  • Formuleert concreet een te bereiken verbetering (taakstelling)

  • Stemt de aanpak af op de te bereiken verbetering (taakstelling)

  • Schakelt in leiderschapsstijl, afhankelijk van de situatie, om tot de gewenste situatie te komen

  • Beïnvloedt de medewerking ven samenwerking met betrokkenen effectief, is bekend met stijlen van beïnvloeding en schakelt hiertussen

  • Coacht de medewerkers effectief en reflecteert met hen op hun persoonlijke ontwikkeling, maakt hen verantwoordelijk voor bepaalde taken, schakelt tussen de rol als forensisch coördinator en coach

  • Adviseert effectief en kan met weerstand omgaan

  • Reflecteert op de persoonlijke ontwikkeling als forensisch coördinator en toont inzicht in zichzelf

Netwerken

  • Verkent het probleem, benoemt de randvoorwaarden en kenmerken van het probleem

  • Licht het plan van aanpak toe, benoemt de activiteiten die in het kader van netwerken van belang zijn

  • Benoemt relevante partners binnen een probleemgerichte aanpak

  • Past de principes van netwerkend werken toe, onderbouwt wanneer welke methode(n) en tools ingezet moeten worden

  • Benoemt en onderbouwt interventies die bij welke partners gepleegd moeten worden

  • Weegt belangen van de partners af

  • Onderbouwt de meerwaarde van de netwerkprincipes in relatie tot het vakgebied van de forensisch coördinator

  • Neemt een eigen standpunt in en onderbouwt dit, gaat kritisch om met gestelde vragen

Beleid

  • Beschrijft de beleidscyclus, weet hoe beleid vertaalt wordt naar operationele plannen, kan de legitimiteit van beleid en het eigen handelen uitleggen

  • Weet hoe binnen een team/eenheid draagvlak gecreëerd kan worden voor te implementeren beleid

  • Kent verschillende vormen van evaluatie

  • Reflecteert op het eigen handelen op het gebied van draagvlak creëren en het op de agenda krijgen van onderwerpen

  • Beschikt over goede schriftelijke uitdrukkingsvaardigheden

Interpreteren / analyseren in een review

  • Verantwoordt zijn rol als coördinator met betrekking tot de uitvoering van de volgende aspecten; en de samenwerking met verschillende partijen binnen deze uitvoering:

    • de totstandkoming van hypothesen en scenario’s in het onderzoeksproces

    • LR-methoden en de rol van hypothesen en scenario’s

    • wetenschappelijke methode op de PD

    • de eigen positie en houding binnen en buiten VKL

    • Pre-Fit en Fit (forensische intake)

    • het toetsen van hypothesen en scenario’s

    • het relaas pv

35. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing – Schietincidenten

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict uit te voeren naar aanleiding van het aantreffen van een (vuur-)wapen en/of een mogelijk schietincident met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners om te komen tot een gefundeerde analyse van de omstandigheden op de plaats delict.

  • De student is in staat om veilig te werken op een plaats delict waar mogelijk geschoten is met een of meerdere (vuur-)wapen(s) en/of een dergelijk wapen wordt aangetroffen en daar de aangetroffen sporen veilig te stellen. Dit alles doet de student conform de geldende werkinstructies en met behulp van informatie van ketenpartners indien nodig.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

36. Kwalificatiedossier Forensisch onderzoek aan besturingssystemen

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

De student is in staat om:

  • diepgaande kennis over besturingssystemen toe te passen in een opsporingsonderzoek

  • kennis van vindplaatsen van forensisch interessante informatie op besturingssystemen te benutten

  • verkregen informatie te onderzoeken en te analyseren

  • innovatief en creatief te opereren

  • data van te onderzoeken besturingssystemen en veel voorkomende configuraties te herkennen en de juiste tools toe te passen voor onderzoek en analyse en daarbij contaminatie te voorkomen.

  • de uitgevoerde werkzaamheden en bevindingen in een proces-verbaal vast te leggen

  • veiliggestelde informatie ter beschikking te stellen aan de opdrachtgever

  • bevindingen op digitaal vakgebied te vertalen naar voor derden begrijpelijke taal

  • advies te geven aan de onderzoeksleiding, collega’s en de rechter-commissaris

  • te compareren

  • relevante wettelijke voorschriften, richtlijnen en beleidskaders zelfstandig en adequaat toe te passen

  • gevraagd en ongevraagd kennis uit te dragen over het digitale forensische vakgebied en nieuwe ontwikkelingen op dit vakgebied

  • de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als digitaal rechercheur te verbeteren

  • de grenzen en mogelijkheden van de eigen functie en de vakmatige ondersteuning aan te geven en te benutten en interdisciplinair samen te werken

37. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Zeden

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict en/of een forensisch medisch onderzoek uit te voeren naar aanleiding van de melding van een zedenmisdrijf met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om op basis van een onderzoek van een plaats delict, een forensisch medisch onderzoek en/of eventuele vervolgonderzoeken diverse scenario’s op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, resultaten van vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners binnen en buiten de politie, in het bijzonder de forensisch arts, en de juiste vervolgonderzoeken aan te vragen.

  • De student is in staat om op een professionele wijze om te gaan met alle betrokkenen in een zedenzaak.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

38. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Opsporen, Bergen en Identificeren (OBI)

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s en ketenpartners een onderzoek plaats delict uit te voeren en vervolgonderzoeken te initiëren naar aanleiding van het zoeken naar en/of aantreffen van (delen van) een overleden persoon met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, resultaten van vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om de identiteit van (delen van) het slachtoffer te onderzoeken aan de hand van de daarvoor geschikte methodieken.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

39. Kwalificatiedossier Forensische Opsporing Overlijdensonderzoek

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s een onderzoek plaats delict/plaats incident uit te voeren en vervolgonderzoeken te initiëren naar aanleiding van het aantreffen van een overleden persoon met inachtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om in samenwerking met collega’s en/of ketenpartners een onderzoek aan een overleden lichaam uit te voeren met in achtneming van de daarbij geldende veiligheids- en werkinstructies en aanwending van de juiste juridische bevoegdheden.

  • De student is in staat om diverse scenario’s op een plaats delict op de juiste manier op te stellen, waarbij hij het sporenbeeld, de postmortale verschijnselen, resultaten uit vervolgonderzoeken en andere aanwijzingen op de juiste wijze interpreteert en zodoende tot een gefundeerde analyse komt.

  • De student is in staat om samen te werken met ketenpartners, in het bijzonder de forensisch arts en de opsporing, om te komen tot een gefundeerde analyse van de omstandigheden op de plaats delict.

  • De student is in staat om de identiteit van het slachtoffer te onderzoeken aan de hand van de daarvoor geschikte methodieken.

  • De student kan de verrichte handelingen en bevindingen zowel schriftelijk als visueel op de juiste wijze vastleggen.

40. Kwalificatiedossier Forensisch-digitaal opsporen in complexe situaties

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur voert forensisch digitaal onderzoek uit in complexe situaties. Hij voert veel voorkomende werkzaamheden uit, deze hebben met name betrekking op eenvoudig onderzoek in het computernetwerk. Hij moet in relatief korte tijd de gestelde onderzoeksvraag beantwoorden. Het werk heeft een hoog afbreukrisico

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Digitale informatie is veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Beschikt over kennis en inzicht van digitaal opsporen in complexe situaties14

  • Past verschillende digitale opsporingstechnieken en -methoden volgens procedure toe en op het juiste moment

  • Interpreteert gevonden data volgens procedure, houdt hierbij rekening met tactische elementen

  • Filtert en ontsluit gegevens volgens procedure

  • Maakt een proces-verbaal op over het uitgevoerde digitale onderzoek

  • Maakt een journaal op waaruit de verrichte handelingen om informatie veilig te stellen blijken

  • Verantwoordt het uitgevoerde onderzoek dat diepgang heeft, geeft aan hoe tot de onderzoeksvragen is gekomen

  • Stelt de forensische waarde van het onderzoek vast

  • Benoemt bevindingen, conclusies en aanbevelingen, ligt de uitgevoerde handelingen tijdens het onderzoek toe

  • Kan samenwerken

  • Houdt een presentatie waarin toehoorders geïnformeerd worden, kan de informatie begrijpelijk, duidelijk en volledig overbrengen en de informatie is relevant voor het vakgebied15

  • Beantwoord vragen van toehoorders op een correcte en volledige manier, combineert hierbij kennis en ervaring

  • Geeft aan wat nuttig kan zijn voor het toekomstig handelen

  • Toont een juiste beroepshouding, handelt professioneel en integer overeenkomstig de waarden en missie van de Nationale politie

41. Kwalificatiedossier Forensisch-digitaal opsporen in eenvoudige situaties

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur voert forensisch digitaal onderzoek uit in eenvoudige situaties.

Hij voert veel voorkomende werkzaamheden uit, deze hebben met name betrekking op eenvoudig onderzoek in het computernetwerk. Hij moet in relatief korte tijd de gestelde onderzoeksvraag beantwoorden. Het werk heeft een hoog afbreukrisico

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Digitale informatie is veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Beschikt over kennis en inzicht van digitaal opsporen in eenvoudige situaties16

  • Maakt een plan van aanpak

    • Vermeldt in het plan van aanpak o.a.: de digitale opsporingsmogelijkheden, tijd die activiteiten kosten, en mogelijke resultaten

  • Overweegt de mogelijkheden voor een goed onderzoek en benut deze indien nodig

  • Verantwoordt (in het journaal) de onderzoeksafdelingen, de ingewonnen informatie, de methodieken en de tactische elementen

  • Past verschillende digitale opsporingstechnieken en -methoden volgens procedure toe en op het juiste moment

  • Interpreteert gevonden data volgens procedure, houdt hierbij rekening met tactische elementen

  • Ontsluit gegevens volgens procedure

  • Past wet- en regelgeving correct toe gedurende het onderzoek

  • Maakt een proces-verbaal overzichtelijk, logisch en begrijpelijk op, conformeert zich hierbij aan de wettelijk gestelde eisen en handelt binnen wettelijke kaders

  • Beschrijft samenvattende bevindingen in het proces-verbaal volledig en volgens procedure

  • Past juridische aspecten volledig en goed toe en kan dit toelichten en verantwoorden

42. Kwalificatiedossier Forensische analyse verkeer – Rekenmodellen 2

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Kwalificatievereisten Rekenmodellen 2.

  • De student houdt rekening met de nauwkeurigheid van opgenomen sporen en gemeten waarden.

  • De student kan bewegingsvergelijkingen opstellen voor een eenparig versneld lichaam.

  • De student kan bewegingsvergelijkingen toepassen.

  • De student kan analyseren welke natuurkundige wetmatigheid leidt tot het meest betrouwbare resultaat.

  • De student kan resultaten op een juiste wijze verantwoorden.

  • De student kan zich kritisch opstellen ten aanzien van verkregen resultaten.

43. Kwalificatiedossier Fotoconfrontatie Organiseren, Coördineren, Uitvoeren en Schrijven

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De student:

  • 1. Kan de wet- en regelgeving over het houden van een fotoconfrontatie uitleggen

  • 2. Kan een getuigenverklaring analyseren en beoordelen op voldoende relevante informatie en kan op basis hiervan bepalen of een fotoconfrontatie uitgevoerd kan worden.

  • 3. Kan een getuigenverhoor uitvoeren gericht op het verkrijgen van aanvullende informatie voor de fotoconfrontatie.

  • 4. Kan de betrouwbaarheid van een getuigenverklaring toetsen op waarnemingsomstandigheden en invloeden op het geheugenproces.

  • 5. Kan de Foto Confrontatie Module (FCM) zodanig bedienen dat een confrontatie volgens de richtlijnen en zonder oponthoud wordt uitgevoerd of kan worden uitgevoerd.

  • 6. Kan met de daarvoor gebruikte systemen een fotoselectie samenstellen die voldoet aan de gestelde eisen zoals vastgelegd in de branche-richtlijnen die gelden voor een confrontatie.

  • 7. Kan uitleggen waarom het gebruik van testobservatoren bij een fotobewijsconfrontatie noodzakelijk is

  • 8. Kan beargumenteren welke testobservatoren ingezet moeten worden en aan welke eisen deze testobservatoren moeten voldoen.

  • 9. Kan uitleggen waarom het gebruik van een getuigenbegeleider bij een fotobewijsconfrontatie relevant is.

  • 10. Kan de getuigenbegeleider instrueren volgens de branche-richtlijnen die gelden voor een confrontatie.ter voorbereiding op de uitvoering van de fotobewijsconfrontatie.

  • 11. Kan de getuigenbegeleider zodanig instrueren dat de integriteit van de fotobewijsconfrontatie gewaarborgd wordt.

  • 12. Kan de getuige instrueren volgens de richtlijnen ter voorbereiding op de uitvoering van de opsporingsconfrontatie.

  • 13. Kan de opsporingsconfrontatie uitvoeren volgens de daarbij geldende brancherichtlijnen.

  • 14. Kan de confrontatie uitvoeren zonder de getuige op enige wijze te beïnvloeden

  • 15. Kan tijdens de uitvoering van een opsporingsconfrontatie de reactie van de getuige waarnemen en dit schriftelijk vastleggen.

  • 16. Kan de gemaakte keuzes, uitgevoerde handelingen en gevolgde procedures verantwoorden in een proces-verbaal.

  • 17. Past als confrontatieleider de basisgespreksvaardigheden toe, afgestemd op de rol en taak van de gesprekspartner.

  • 18. Brengt de vier kernwaarden van de politieorganisatie tot uiting in denken en handelen.

44. Kwalificatiedossier Fysiek-motorische vaardigheid

De politiemedewerker is fysiek en motorisch weerbaar. De politiemedewerker heeft inzicht in zijn politiespecifieke conditie en fysieke vaardigheden die nodig zijn om het vak professioneel uit te voeren.

Kwalificatievereisten

De politiemedewerker legt een uitgezet circuit af binnen een gestelde tijd. Het circuit bestaat uit onderdelen waarbij uithoudingsvermogen, snelheid-versnelling (stuwkracht), duw-, trek-, en tilkracht moeten worden aangetoond.

De eisen waaraan moet worden voldaan zijn gerelateerd aan de leeftijd en het geslacht van de kandidaat en zijn vastgelegd in de Regeling Fysieke vaardigheidstoets politie.

45. Kwalificatiedossier Gebruik van traangas in ME-verband

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De ME-er zet, in opdracht van de commandant, zelfstandig traangas in, in een aangewezen gebied en verspreidt dit op een verantwoorde manier. Hij kiest zelfstandig de meest geschikte tactiek en techniek. Hij adviseert de commandant gevraagd of ongevraagd over de mogelijkheden en onmogelijkheden voor het verspreiden van gas en weegt juridische aspecten mee in het advies. Hij garandeert de veiligheid van zichzelf en anderen optimaal. Hieronder valt ook het zorgvuldig en verantwoord omgaan met uitrustingsstukken.

Resultaat

  • Het strategisch belang van de inzet van traangas is bereikt

II. Examenvereisten

  • Geeft proportioneel en verantwoord advies aan de commandant over de situatie en de in te zetten middelen om het beoogde doel te bereiken. Hierbij zijn juridische aspecten meegewogen

  • Onderbouwt zijn standpunt

  • Zet middelen op technisch verantwoorde wijze in en kan dit ook beargumenteren

  • Neemt een veilige en verantwoorde plaats in in de linie

  • Bedient zijn wapen vaardig en blijft hierbij zicht houden op het resultaat

  • Behaalt het beoogde resultaat voor de verspreiding van het gas

  • Bevordert de veiligheid van zichzelf en anderen

  • Heeft een professionele beroepshouding

  • Gaat zorgvuldig om met zijn wapen, uitrusting en overige materialen en middelen

  • Kan kleine storingen oplossen aan zijn wapen, uitrusting of overige materialen en middelen

46. Kwalificatiedossier Gebruiken van computersimulatie bij verkeersongevalsanalyse

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De analist is in het bezit van de competenties om verkeersongevallen te analyseren met behulp van computersimulatie. Hij maakt hiervoor een plan van aanpak en voert analyses uit. Op basis van de bevindingen wordt een proces-verbaal opgemaakt. Onderdelen die in het werk aan bod komen zijn o.a. het inventariseren van relevante informatie, het maken van een plan van aanpak en het uitvoeren van onderzoek, het toetsen van gegevens en uitkomsten, het overleggen met specialisten, zorgen voor terugkoppeling naar de opdrachtgever en het verstrekken van advies en het opmaken van een proces-verbaal.

Resultaat

  • Rapport

  • Proces Verbaal

  • Inzicht in oorzaak en toedracht ongeval – verheldering

  • Gegevensverzameling

II. Examenvereisten

  • Kiest voor parameters die in overeenstemming zijn met de omstandigheden van het ongeval en geeft aan waarom deze gebruikt zijn

  • Onderbouwt de keuze voor de parameterwaarde en het gebruikte model en geeft aan welke parameters cruciaal zijn voor het ongeval en waarom

  • Is in staat om een simulatie te verkrijgen, na het optimaliseren van het gemodelleerde ongeval, die een reële mogelijkheid van het ongeval is

  • Verantwoordt waarom voor de computersimulatie gekozen is en waarom andere onderzoeksmethoden minder goed in aanmerking komen

  • Is in staat om een relatie te leggen tussen de vraagstelling van de opdrachtgever en het doel van de computersimulatie

  • Maakt een videoanimatie die de vraagstelling verheldert, die inzichtelijk werkt en geen verkeerde indruk geeft

  • Verantwoordt keuze voor videoanimatie

    • Toont aan of de gemaakte videoanimatie een meerwaarde heeft in relatie tot de casus

  • Verantwoordt de keuze voor grafieken

  • Maakt het proces-verbaal op

    • Maakt een proces verbaal op dat begrijpelijk en eenduidig is

    • Neemt in heldere taal een samenvatting in het proces-verbaal op, die consistent is met de rest van het proces-verbaal en de uitgangspunten en uitkomsten van de simulatie laat zien.

  • Trekt naar aanleiding van de uitkomsten van de uitgevoerde analyses zijn conclusie en beantwoordt de onderzoeksvraag

  • Geeft onderbouwt advies voor eventueel vervolgonderzoek

47. Kwalificatiedossier Generalist Operationeel Centrum

Beschrijving

De centralist werkt in een meldkameromgeving en is in staat om meldingen aan te nemen en meldingen uit te geven. Tevens is hij verantwoordelijk voor alarmering en opschaling op de meldkamer. Hij kan het werk zowel in eenvoudige monodisciplinaire als in complexe multidisciplinaire situaties uitvoeren. De centralist moet om kunnen gaan met spanningen die zich tijdens situaties voordoen. Kenmerkend voor de werkzaamheden zijn het denken in processen, onvoorspelbaarheid en complexiteit van het werk en de samenwerking met in- en externe partners. Belangrijk voor een goede uitvoering is de coördinatie van de ingezette eenheden en partners bij de lopende incidenten.

De opleiding richt zich op een geschikt niveau van startbekwaamheid. De centralist is vaardig in het bedienen van de meldkamerapplicaties en heeft kennis over de veelvuldig gebruikte gestandaardiseerde werkwijzen.

Kerntaken

  • Verzorgen van intake werkzaamheden op het Operationeel Centrum.

  • Verzorgen van uitgifte werkzaamheden op het Operationeel Centrum.

  • Regie houden op de lopende incidenten in het verzorgingsgebied. – Op- en afschalen van het incident.

Doelstellingen

  • De centralist verzorgt de intake door de melding aan te nemen, vast te leggen, te prioriteren en door te geven aan de regie van de juiste discipline(s), zodanig dat de hulpverlening adequaat kan worden ingezet.

  • De centralist verzorgt de uitgifte door op basis van de melding de juiste inzet te bepalen en de operationele eenheden aan te sturen en ondersteunen zodanig dat de werkzaamheden ter plaatse adequaat kunnen worden uitgevoerd.

  • De centralist houdt regie op het incident door de verrichtingen van de ingezette eenheden te volgen en te coördineren, zodanig dat de voortgang en veiligheid ter plaatse van het incident bewaakt wordt. Alle informatie omtrent het incident wordt door de centralist verwerkt in de meldkamersystemen.

  • De centralist kan een incident op- en afschalen en adviseert over situaties waar mogelijk opschaling nodig is met kennis van SGBO en GRIP.

I. Examenvereisten

1. Algemeen

  • Communiceert met melders, eenheden en relevante derden

    • Treedt beheerst, kalm, representatief en geloofwaardig op

    • Handelt integer, respectvol en toont empathisch vermogen

    • Past juiste gesprekstechnieken en luistervaardigheden toe

    • Kan in gevallen van agressie en oplopende emoties regie voeren in het gesprek.

    • Draagt informatie helder, beknopt en eenduidig over.

  • Hanteert wettelijke voorschriften en vastgestelde werkwijzen correct.

  • Draagt zorg voor de veiligheid van betrokkenen en indirect-betrokkenen.

  • Toont een juiste beroepshouding:

    • Is stressbestendig.

    • Is collegiaal, ondersteunend.

    • Kan goed samenwerken.

    • Past beroepsethiek toe, begrijpt de politietaak en is respectvol.

    • Beschikt over een professionele servicegerichtheid.

2. Verzorgen van intake werkzaamheden op het Operationeel Centrum

  • Verzamelt bij het aannemen van de melding sleutelgegevens

    • locatiegegevens

    • persoonsgegevens

    • bereikbaarheidsgegevens van de betrokkenen

    • informatie over de aard en de risico’s van het incident

      • Verzamelt bij het aannemen van de melding aanvullende informatie

      • Verwerkt alle relevante gegevens in het meldkamersysteem.

  • Bepaalt de prioriteit van de melding.

3. Verzorgen van uitgifte werkzaamheden op het Operationeel Centrum

  • Bepaalt zelfstandig op, basis van de verkregen informatie, de juiste kwalitatieve en kwantitatieve inzet. Indien nodig stemt de centralist dit af met zijn operationeel meerdere.

    • Bepaalt de inzetstrategie van de eenheden.

  • Informeert eenheden helder, beknopt en eenduidig.

  • Handelt volgens vastgestelde werkwijzen.

  • Voert regie in het radioverkeer door etherdiscipline toe te passen.

  • Gebruikt de functionaliteiten van het communicatienetwerk efficiënt.

4. Regie houden op de lopende incidenten in het verzorgingsgebied.

  • De centralist houdt overzicht op de lopende incidenten in zijn verzorgingsgebied.

  • Stuurt op de restdekking in het verzorgingsgebied.

  • Legt operationele informatie vast in meldkamersystemen.

  • Waarschuwt in- en externe partners

5. Op- en afschalen van het incident

  • Signaleert mogelijke opschalingssituaties

48. Kwalificatiedossier Groepscommandant in het CCB-domein

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de groepscommandant in het CCB-domein is er één kerntaak te onderscheiden: Aansturen van een groep tijdens de operationele inzet in het CCB-domein.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de opleidingen tot groepscommandant kennen drie werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Aansturen van een groep tijdens de operationele inzet in het CCB-domein

1.1 Voorbereiden van de inzet

1.2 Aansturing geven tijdens de inzet

1.3 Evalueren van de inzet

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe de groepscommandant wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat de groepscommandant uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Voorbereiden van de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant ontvangt een opdracht, welke door een sectiecommandant of andere aanvrager (hierna: opdrachtgever) wordt verstrekt. Hij luistert actief en stelt zo nodig vragen ter verduidelijking. Hij bereidt de opdracht, in samenspraak met zijn groepsleden, voor waarbij hij rekening houdt met de grenzen en mogelijkheden van de opdracht en zijn optreden. De groepscommandant brengt risico’s in kaart en stelt één of meer mogelijke wijzen van optreden voor aan zijn opdrachtgever. De groepscommandant verzorgt een briefing voor de groep over het plan van aanpak voor de opdracht.

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Maatschappelijke oriëntatie

• Organisatievermogen

• Probleemanalyse

• Samenbindend leidinggeven

Gedrag

De groepscommandant

• neemt de opdracht actief in ontvangst van zijn opdrachtgever

• stemt op doeltreffende wijze af met zijn opdrachtgever en kan vanuit zijn specialisme advies geven over de (on)mogelijkheden van de inzet

• verzamelt informatie bij verschillende bronnen, veredelt deze en maakt hier indien gewenst gebruik van tijdens een inzet

• heeft het vermogen om randvoorwaarden die benodigd zijn bij zijn taak te onderkennen en te organiseren

• kan op basis een verkregen opdracht, in overeenstemming van de verkregen commanders intent, zelfstandig tot planvorming komen en kan dit plan, afhankelijk van verander(en)de en snel wisselende omstandigheden, bijstellen

• draagt positief bij aan de sfeer en de onderlinge verhoudingen in zijn groep

• voert nauwkeurig en zorgvuldig een (risico)analyse uit op groepsniveau, concretiseert zijn opdracht, herkent risico’s, kan scenario’s opstellen en bedenkt passende maatregelen waarbij hij weet te prioriteren

• kan effectief presteren onder hoge werk- en tijdsdruk, en in onzekere omstandigheden

• geeft grenzen en mogelijkheden van de eigen werkwijze aan en houdt rekening met die van anderen

• heeft kennis van de structuur en werkwijze van een SGBO

• verzorgt aan de hand van het 5-paragrafenmodel een briefing op groepsniveau, kan een commanders intent formuleren voor zijn groep en zet efficiënt taken uit bij zijn groepsleden naar aanleiding van de gemaakte (risico)analyse

Werkproces 2: Aansturing geven tijdens de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant stuurt tijdens de inzet zijn groep zo veel mogelijk proactief aan en stuurt bij waar nodig. Hij communiceert daarbij op professionele en efficiënte wijze met een ieder in alle echelons. Hij neemt overwogen, proportionele en subsidiaire beslissingen en gebruikt alle hem ter beschikking staande (technische) hulpmiddelen op effectieve wijze. Hij acteert, ook onder verzwarende omstandigheden, efficiënt en doeltreffend en zorgt ervoor dat de leden derden op gepaste wijze bejegenen.

• Besluitvaardigheid

• Flexibel gedrag

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Organisatievermogen

• Resultaatgerichtheid

• Samenbindend leidinggeven

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

Gedrag

De groepscommandant:

• communiceert effectief, ook in hectische en onvoorziene situaties, met groepsleden, overige groepscommandanten, opdrachtgever en relevante derden en stemt eigen handelen hierop af

• maakt adequaat gebruik van specifieke uitrustingsstukken en (technische) hulpmiddelen

• overziet de situatie tijdens de inzet, waarbij hij bij dreigende escalatie functioneel blijft handelen

• stuurt waar nodig, zo mogelijk proactief, op adequate wijze de groep aan bij wijzigende omstandigheden en handelt daarbij binnen beleidsuitgangspunten, tolerantiegrenzen en andere operationele kaders

• is in staat, ook zonder zicht op zijn leden, leiding te geven op afstand

• heeft oog voor gevolgen van keuzes en neemt maatregelen om nadelige effecten te reduceren

• houdt zowel rekening met de veiligheid van zichzelf en anderen als met de professionele ruimte van zijn leden

• monitort en beïnvloedt, waar nodig, groepsprocessen binnen zijn groep om zo een veilige en gewenste werksfeer en cultuur te creëren en te behouden

• benut de kwaliteiten, kennis en kunde binnen de groep en kan binnen diens eindverantwoordelijkheid voor zijn groep ieder zelfstandig laten werken

• zorgt ervoor dat de leden tijdens de inzet empathisch, gedifferentieerd en doortastend met publiek communiceren

• kan zijn groep functioneel coachen en aansturen in het aanbrengen van differentiatie in de benadering van verschillende groepen of individuen binnen het publiek domein

• speelt vlot in op de veranderende situatie en handelt flexibel en inventief (proactief handelen)

• neemt overwogen, proportionele en subsidiaire beslissingen in geweldsaanwending, veiligheid, werkvorm, tactiek en verschijningsvorm

• blijft in verzwarende omstandigheden (onder andere hoge werk- en tijdsdruk en in onzekere omstandigheden) beheerst en doeltreffend werken

• werkt op efficiënte manier samen met interne- en externe partners (mono- en multidisciplinair)

• is in staat om zich functioneel en hiërarchisch te laten aansturen, waarbij hij verantwoord om kan gaan met het spanningsveld tussen de hiërarchische verantwoordelijkheid en zijn specialistische deskundigheid

• beheerst verschillende leiderschapsstijlen en kan deze situationeel, zowel gebaseerd op persoon als situatie, bewust inzetten

• is zich bewust van de impact van zijn optreden in het publiek domein, handelt hiernaar en stelt zich neutraal op ten opzichte van onderwerpen van debat

• kent eigen grenzen, geeft deze aan en handelt hiernaar

• draagt de kernwaardes van de Politie actief uit en stuurt zijn groep hierop

Werkproces 3: Evalueren van de inzet

Omschrijving

Competenties

De groepscommandant neemt actief deel aan de debriefing met zijn opdrachtgever en leidt een debriefing op groepsniveau. Hij laat zijn leden reflecteren op hun eigen specifieke handelen. Vervolgens verwoordt hij sterkte- en verbeterpunten van de inzet en doet verbetervoorstellen. Ook gaat hij in op de ervaring, betrokkenheid en acties van de groepsleden. Hij vraagt feedback aan zijn groepsleden en/of opdrachtgever. Hij meldt aangewend geweld op de voorgeschreven wijze.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Samenwerken

• Zelfreflectie

Gedrag

De groepscommandant:

• meldt geweld dat op zijn last heeft plaatsgevonden op de wettelijk voorgeschreven wijze

• meldt zelf toegepast geweld op de wettelijk voorgeschreven wijze

• neemt actief deel aan een debriefing met de opdrachtgever

• leidt een debriefing op groepsniveau

• rapporteert over de inzet en de situatie, verwoordt daarbij wat goed en fout is gegaan en doet verbetervoorstellen

• kan gemaakte keuzes onderbouwen met weloverwogen argumenten

• reflecteert op eigen ervaringen, gevoelens, gedachten en persoonlijke acties, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag

• staat open voor feedback en kan constructieve feedback geven aan collega’s waarbij rekening wordt gehouden met de gevoelens van anderen

• heeft oog voor fysieke en mentale gesteldheid van zichzelf en collega’s en kan dit bespreekbaar maken

• draagt zorg zijn materialen en middelen en ziet toe op het zorgdragen voor de ten behoeve van de inzet gebruikte algemene materialen en middelen

49. Kwalificatiedossier Hacking investigations

I. Beschrijving17

De kandidaat heeft kennis van de gangbare methodes en tools die door hackers worden toegepast. Hij kan aantonen wie welke informatie op een computer heeft geplaatst en wat de consequenties zijn voor de integriteit van de gegevens op het systeem. Hij Herkent of er sprake is van hacking en schat in of hij eventueel specialistische ondersteuning moet inschakelen.

II. Examenvereisten18

  • Heeft kennis van, en kan deze toepassen:

    Technische achtergrond; analyse; security; tools, systemen en programma’s; procedures en methodologie; beleid en regelgeving; ethische aspecten; onderzoek aan computer, netwerken en mobiele apparatuur; onderzoek naar hacking.

50. Kwalificatiedossier Handelen in zaken omtrent kinderpornografie en kindersekstoerisme

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. De kerntaak omvat:

Beoordelen van vermoedelijk kinderpornografisch materiaal.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak kent de volgende werkprocessen.

Kerntaak

Werkprocessen

1. Beoordelen van vermoedelijk kinderpornografisch materiaal

2. Beoordelen of beeldmateriaal al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kan worden.

3. Tactisch (efficiënt en effectief) toepassen van relevante software.

4. Vastleggen van de bevindingen in een beschrijvingsproces-verbaal.

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe wordt opgeleid. Daarmee zijn het eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat wordt uitgevoerd. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroepen gelden, worden per werkproces puntsgewijs genoemd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1: Beoordelen of beeldmateriaal al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kan worden

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur bekijkt een fotomap met afbeeldingen en beoordeelt of deze afbeeldingen al dan niet als kinderpornografisch aangemerkt kunnen worden. Hij maakt hierbij gebruik van art. 240b van het Wetboek van Strafrecht, geldende jurisprudentie en de criteria zoals opgenomen in de Aanwijzing kinderpornografie van het College van Procureurs-Generaal.

• Oordeelsvorming

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• beoordeelt of het (beeld)materiaal valt onder de juridische definitie van kinderpornografisch materiaal.

Werkproces 2: Tactisch (efficiënt en effectief) toepassen van relevante software

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur maakt gebruik van software waarmee inbeslaggenomen collecties met afbeeldingen worden uitgekeken. Hij zet deze software tactisch (efficiënt en effectief) in om het doel van het onderzoek te behalen.

• Besluitvaardigheid

• Oordeelsvorming

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• laat zien dat hij het softwareprogramma kan inzetten. Hij is minimaal in staat om afhankelijk van de casus de meest geschikte bookmarks en filters te gebruiken.

• maakt tactisch gebruik van het softwareprogramma, dit betekent zo efficiënt en effectief mogelijk.

Werkproces 3: Vastleggen van de bevindingen in een beschrijvingsproces-verbaal

Omschrijving

Competenties

De KP-/zedenrechercheur maakt een beschrijvingsproces-verbaal op met betrekking tot een kinderporno-onderzoek.

• Kwaliteitsgerichtheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

De KP-/zedenrechercheur:

• beschrijft de chain of evidence.

• schetst een helder beeld van de aangetroffen collectie en de rol van de verdachte (het bewijs voor opzet en de verschillende strafbare handelingen) in het onderdeel “bevindingen aangetroffen materiaal” van het beschrijvingsproces-verbaal.

• kan aangeven welke vervolgonderzoeken nog nodig en/of wenselijk zijn.

51. Kwalificatiedossier Handelen in zedenzaken (HZZ)

Ten aanzien van het uitvoeren van een aangifteverhoor kan de student:

  • Een werksfeer creëren met de aangever

  • De hulpbehoefte inventariseren

  • De aangever zijn verhaal laten vertellen

  • Vragen stellen en doorvragen

  • Het verhoor afronden

  • Inzicht verkrijgen in de juridische aspecten van de zaak

  • Zicht krijgen op tactische aspecten en details ten aanzien van het delict

  • Interesse, aandacht en neutraliteit tonen tijdens de uitvoering van het verhoor

  • Een proces-verbaal opstellen

  • Een procesbeschrijving in het PV weergeven

Ten aanzien van het uitvoeren van een informatief gesprek kan de student:

  • Een werksfeer creëren

  • Behoeften en verwachtingen inventariseren

  • Het informatief gesprek openen

  • Spontane verhaal uitvragen en informatie samenvatten

  • Het slachtoffer informeren over slachtofferrechten en beschermingsmaatregelen

  • Inzicht verkrijgen in de juridische aspecten die relevant zijn voor de zaak

  • Zicht krijgen op tactische aspecten van de zaak die relevant zijn voor het opsporingsonderzoek

  • Alternatieven aangeven – de strafrechtelijke -,(medische- en psychosociale) hulpverlenings – en civielrechtelijke (on)mogelijkheden duidelijk maken aan de melder

  • De status en de consequenties van een aangifte bespreken met de melder

  • Afspraken maken met de melder over het omgaan met informatie en over eventuele vervolgstappen

  • Interesse, aandacht en neutraliteit tonen tijdens het gesprek

  • Een procesbeschrijving in het PV weergeven

Ten aanzien van het uitvoeren van een verdachtenverhoor kan de student:

  • Onderwerpen en doelen voor het persoonsgericht verhoor formuleren en beargumenteren

  • De opening van het verhoor op een volledige en correcte manier uitvoeren

  • Strategisch handelen in het PGV (student bevraagt de onderwerpen, maar kan afwijken van het onderwerp als dat relevant is voor het verhoor)

  • Het onderwerp seksualiteit bespreken

  • Een werkrelatie opbouwen met de verdachte

  • Functioneel doorvragen op inhoud

  • Functioneel doorvragen op beleving

  • Inschatten welke verhoormethode het best kan worden ingezet

  • Schakelen naar relevante andere verhoormethoden

  • Omgaan met daderinformatie

  • Verzamelen van belastende en ontlastende informatie

  • Een proces-verbaal opstellen

  • Een neutrale houding ten opzichte van de verdachte aannemen

  • Informatie verzamelen die relevant is voor het (nog) te leveren bewijs met betrekking tot bestanddelen/elementen van de ter zake dienende wetsartikelen

  • De verzamelde informatie benoemen en aangeven waarom deze informatie een bijdrage levert

Ten aanzien van het opstellen van een plan van aanpak kan de student:

  • Relevante tactische onderzoeksmethoden toepassen, toelichten en beargumenteren.

  • Onderzoek doen naar relevante alternatieve scenario’s.

  • Gemaakte keuzes verantwoorden.

  • Beargumenteren hoe rekening is gehouden met de juridische kaders en aspecten en zich hierbij conformeren aan de wettelijk gestelde eisen, voorschriften en richtlijnen.

  • Tactische aspecten in achtnemen en de vervolgstappen en opsporingsmogelijkheden in kaart brengen en afwegen.

  • Zijn eigen plaats in het rechercheproces aangeven.

  • Inzicht tonen in het handelen in zedenzaken.

  • Bewustzijn tonen van en oog hebben voor de maatschappelijke impact van zedenzaken.

Om een optimaal leerrendement te behalen zijn leer- en portfolio-opdrachten een belangrijk onderdeel van het onderwijs. Gedurende de opleiding dienen studenten een portfolio te vullen waarin zij bewijzen uit de praktijk verzamelen en aantonen over bepaalde competenties te beschikken. Deze leer- en portfolio-opdrachten mogen niet gebruikt worden als examenopdracht. Alle portfolio-opdrachten dienen met een voldoende beoordeeld te zijn voordat studenten mogen deelnemen aan de examenopdracht Plan van aanpak en eindgesprek.

52. Kwalificatiedossier Herkennen en beschrijven van wapens en munitie

Kwalificatievereisten:

  • Student gaat veilig om met wapens en munitie. Dit is een cruciaal punt bij het examen.

  • De student past actuele juridische kennis toe in zijn werksituatie.

  • De student kan slag-, steek- en stootwapens, evenals imitatiewapens (sub)categoriseren.

  • De student kan wapen gerelateerde informatie raadplegen in de daarvoor beschikbare systemen.

  • De student weet waar zijn kennis en bevoegdheid stopt en waar hij een specialist moet inschakelen.

  • De student maakt een wapen gerelateerd proces-verbaal op, op de juiste juridische gronden en strafbaarheidsstelling.

53. Kwalificatiedossier Hoofd Communicatie (HCOM) in SGBO

De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijhorende gedragsindicatoren.

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. Voor de HCOM zijn er twee kerntaken: Adviseren en begeleiden.

Bij de kerntaak zijn diverse werkprocessen benoemd. Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. Voor het HCOM kunnen bij de kerntaken de volgende werkprocessen worden onderscheiden:

Kerntaken

Werkprocessen

1. Adviseren

1.1 Informatie verzamelen/veredelen en beoordelen

1.2 Scenario’s bedenken en uitwerken

1.3 Formuleren van advies

1.4 Overbrengen van advies

2. Begeleiden

2.1 Aansturen van back office communicatie

2.2 Samenwerken binnen GBO-team

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe het HCOM wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat het HCOM uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving.

Kerntaak 1. Adviseren

Werkproces 1.1: Informatie verzamelen/veredelen en beoordelen

Omschrijving

Competenties

Het HCOM verzamelt informatie om een omgevingsbeeld te kunnen creeëren. Het HCOM heeft een actueel beeld van de perceptie en het sentiment in de buitenwereld en brengt dit beeld in het GBO. Hiermee houdt hij rekening met zowel het interne als het externe sentiment. Hij beoordeelt de gevonden informatie op betrouwbaarheid en relevantie.

• Analyserend vermogen

• Luisteren

• Oordeelsvorming

• Organisatievermogen

Gedrag

• inventariseert de communicatiebehoefte door gericht vragen te stellen en dóór te vragen

• stelt prioriteiten in de communicatiebehoefte

• vergaart gegevens en maakt daarbij adequaat gebruik van verschillende methoden en bronnen

• schat de ingewonnen informatie op relevantie en betrouwbaarheid in

• combineert de informatie uit verschillende bronnen

• analyseert en beoordeelt de beschikbare informatie, doorziet verbanden, verschillen in perspectieven en overeenkomsten

• interpreteert onvolledige en tegengestelde informatie en betrekt deze in de analyse

• schetst een beeld van de situatie en bepaalt of aanvullende informatie verzameld moet worden

Werkproces 1.2: Scenario’s bedenken en uitwerken

Omschrijving

Competenties

Op basis van de verzamelde en beoordeelde informatie schetst het HCOM scenario’s van wat er kan gaan gebeuren. Hierbij bepaalt hij de ernst en de implicaties van de scenario’s. Deze scenario’s vormen de basis voor het advies aan het GBO. Het HCOM vertaalt de communicatieve effecten van mogelijke operationele maatregelen in de beeldvorming naar een communicatiestrategie en benoemt de kansen en risico’s daarvan.

• Analyserend vermogen

• Vakmanschap

• Organisatievermogen

• Oordeelsvorming

• Samenwerken

• Flexibel gedrag

Gedrag

• bepaalt op basis van de situatie en behoefte doelgroep, communicatiemiddelen en tijdsplanning

• werkt scenario’s uit met meerdere communicatiestrategieën, houdt daarbij rekening met de praktische uitvoerbaarheid en tolerantiegrenzen

• schat risico’s en effecten van de communicatiestrategieën in, zowel voor de andere processen binnen het GBO, die van de ketenpartners en andere belanghebbenden

• bepaalt de benodigde capaciteit op basis van de gekozen communicatiestrategie en de verwachte omstandigheden

• Stemt af met de communicatieknoppen van partners (denk aan woordvoering bestuur, adviseurs in multi-opschaling, OM) om te waarborgen dat communicatiestrategieën op elkaar aansluiten.

• voorziet kritische situaties en/of consequenties en werkt tijdig gerichte maatregelen uit

• past de communicatiestrategie aan als veranderende omstandigheden dat vereisen

• volgt actief het verloop van de (crisis)situatie en past indien nodig zijn handelen aan

Werkproces 1.3: Formuleren van advies

Omschrijving

Competenties

Het HCOM stelt een advies op voor interne en externe communicatie, waarbij hij overtuigende onderbouwingen geeft voor de keuzes. De (strategische) communicatie kan bijdragen aan verschillende doelstellingen, zoals informeren, inleven, instrueren en het opsporen en vervolgen van daders. Deze doelstellingen hebben tot doel om onrust/spanningen in de samenleving te voorkomen of te verminderen en bij te dragen aan het vergroten van het vertrouwen in (het optreden van) de politie-organisatie.

Het is van belang dat het HCOM in het advies afwegingen maakt op basis van de eerder opgestelde scenario’s, waarbij hij rekening houdt met de mogelijkheden en belangen van iedere deelnemer aan het GBO.

• Creativiteit

• Oordeelsvorming

• Overtuigingskracht

• Vakmanschap

Gedrag

• stelt op basis van het meest waarschijnlijke scenario een helder advies op en ondersteunt dit met onderbouwde argumenten

• komt in het advies met originele of nieuwe invalshoeken

• brengt een heldere en logische structuur aan

• stemt het advies af op de zienswijze van de ontvanger, filtert naar gelang behoefte en functie

• toont zich bewust van bestuurlijke, politieke en mediagevoeligheden

• stelt zich actief op de hoogte van nieuwe informatie en past zijn advies daarop zo nodig aan

• doorgrondt ad hoc situaties snel en geeft een passend advies waarbij rekening wordt gehouden met de consequenties

Werkproces 1.4: Overbrengen van advies

Omschrijving

Competenties

Het HCOM adviseert de AC gevraagd en ongevraagd over communicatieopties. Hij doet dit op een duidelijke en tactische manier, waar hij zijn communicatiestrategie aanpast op de ontvanger.

• Initiatief

• Mondelinge Uitdrukkingsvaardigheid

• Onderhandelingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

Gedrag

• formuleert het advies duidelijk en gestructureerd

• doseert informatie goed, communiceert to-the-point en weidt niet onnodig uit

• hanteert op het juiste moment de juiste gesprekstechnieken

• stelt zich open en tactvol op

• gebruikt correcte en begrijpelijke taal en toetst of de ander de boodschap begrepen heeft

• stelt zich standvastig op en hanteert een overtuigende stijl

• geeft gevraagd advies en draagt uit eigen beweging ideeën en voorstellen aan

• toetst of er voldoende draagvlak is voor het advies en hanteert argumenten die anderen aanspreken

Kerntaak 2. Begeleiden

Werkproces 2.1: Aansturen van back office communicatie

Omschrijving

Competenties

Het HCOM stuurt de back office aan door taken te identificeren en te verdelen en de uitvoer te monitoren.

• Delegeren

• Coachen

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

Gedrag

• delegeert duidelijke verantwoordelijkheden en taken en vertrouwt op de capaciteiten van anderen

• stelt de kaders vast waarbinnen geopereerd kan worden

• creëert een veilige werkomgeving door de back office te motiveren

• monitort wat de back office doet en geeft feedback op prestaties en gedrag

Werkproces 2.2: Samenwerken binnen GBO-team

Omschrijving

Competenties

Het HCOM weet welke mogelijkheden en belangen iedere GBO-deelnemer heeft en houdt hier rekening mee wat betreft hoe hij zich opstelt en hoe hij handelt. Het HCOM luistert respectvol naar ieders input en is niet bang zijn mening te delen. Hij staat stevig in zijn schoenen en laat niet over zich heen lopen.

• Luisteren

• Mondelinge Uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

• Samenwerken

Gedrag

• demonstreert kennis en inzicht in de mogelijkheden en bevoegdheden van het GBO-team en ieders individuele rol daarbinnen

• herkent zijn eigen kwaliteiten en valkuilen, houdt rekening met de invloed daarvan op anderen en past indien nodig zijn communicatiestijl aan

• laat zich informeren door anderen door goed te luisteren en gericht vragen te stellen

• staat open voor feedback en past het eigen functioneren hierop aan

• staat open voor ideeën en inbreng van andere GBO-leden

• draagt positief bij aan de sfeer en onderlinge verhoudingen

• stemt de wijze van overtuigen af op de reactie en zienswijze van anderen

• weet anderen voor het eigen standpunt te winnen

54. Kwalificatiedossier Hoofd Taakorganisatie

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid. De kwalificatievereisten zijn onderverdeeld in kerntaken, werkprocessen, competenties en bijbehorende gedragsindicatoren.

Kerntaak

Kerntaken geven de belangrijkste werkzaamheden van een beroepsoefenaar weer. In het geval van de Hoofd Taakorganisatie is er één kerntaak: Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciete taakorganisatie binnen een SGBO.

Werkproces

Een werkproces bestaat uit een aantal samenhangende activiteiten die horen bij een kerntaak. Die activiteiten hebben een begin, een eind en leiden tot een duidelijk resultaat. De kerntaak van de Hoofd Taakorganisatie kent drie werkprocessen.

Kerntaken

Werkprocessen

1. Zorgdragen voor de preparatie van en leiding geven aan een expliciete taakorganisatie binnen een SGBO.

4.1 Voorbereiden van de inzet aan een taakorganisatie.

4.2 Sturing geven aan een taakorganisatie

4.3 Afronden van de inzet van een taakorganisatie

Voor ieder werkproces zijn gedragsindicatoren benoemd. Deze gedragsindicatoren zijn hetgeen waartoe het Hoofd Taakorganisatie wordt opgeleid. Daarmee zijn het die eisen die getoetst worden om te kunnen meten wanneer een student aan de eisen voldoet. Alle gedragsindicatoren moeten worden gezien binnen de aard en de context van het werk dat het Hoofd Taakorganisatie uitvoert. Gedragsindicatoren die voor deze doelgroep gelden, worden per werkproces puntsgewijs opgesomd onder het kopje ‘Gedrag’. Om de gedragsindicatoren beter te begrijpen, worden zij ingeleid door een algemene omschrijving. Deze algemene omschrijvingen zijn ook het niveau waarop kwalificatievereisten worden gebruikt in de context van de verantwoording aan de minister via de POR.

Werkproces 1.1: Voorbereiden van de inzet aan een taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie laat zich informeren over de verkregen opdracht of situatie en stelt gericht vragen ter verduidelijking. Op basis van zijn vakinhoudelijke expertise beoordeelt het hoofd taakorganisatie de aanwezige informatie op relevantie en betrouwbaarheid. Op basis van deze informatie bepaalt het hoofd taakorganisatie in welke mate zijn eigen taakorganisatie uitgerold dient te worden en maakt inzichtelijk welke (keten)partners hij nodig heeft.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Oordeelsvorming

• Probleemanalyse

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Laat zich informeren door de algemeen commandant (hierna: AC) over de opdracht en stelt indien nodig vragen ter verduidelijking.

• Analyseert de gekregen opdracht, stelt de kaders vast waarbinnen zijn taakorganisatie kan opereren en verzorgt de benodigde mensen, zowel intern als extern, en.

• Stelt gerichte vragen om relevante informatie te vergaren en vraagt door op de verkregen antwoorden.

• Verzamelt informatie uit verschillende bronnen en brengt deze informatie met elkaar in verband.

• Analyseert en beoordeelt alle verzamelde beschikbare en ingewonnen informatie op betrouwbaarheid en relevantie, doorziet verbanden en interpreteert onvolledige en tegengestelde informatie.

• Houdt rekening bij het inrichten van de taakorganisatie met mogelijke problemen of kritische situaties.

Werkproces 1.2: Sturing geven aan een taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie stelt een algemeen beeld van de situatie op naar aanleiding van de opdracht, aanwezige informatie en zijn inhoudelijke expertise. Hij deelt zijn beeld met de SGBO en vult informatie aan waar nodig. Op basis van het vastgestelde beeld (door de AC) werkt het hoofd taakorganisatie risico’s en scenario’s uit van wat er kan gaan gebeuren. Per uitgewerkt scenario maakt het hoofd taakorganisatie een inschatting van de ernst en mogelijke implicaties. Dit deelt hij met de SGBO. Op basis hiervan doet het hoofd taakorganisatie een voorstel voor passende maatregelen. Deze maatregelen hebben tot doel om onrust/spanningen in de samenleving te voorkomen of te verminderen. In samenspraak met de SGBO en onder verantwoordelijk van de AC wordt vastgesteld welke maatregelen het hoofd taakorganisatie uit kan gaan voeren in gezamenlijkheid met zijn taakorganisatie. Het hoofd taakorganisatie monitort voortdurend het effect van de ingezette maatregelen.

• Besluitvaardigheid

• Maatschappelijke oriëntatie

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Overtuigingskracht

• Probleemanalyse

• Samenwerken

• Stressbestendigheid

• Resultaatgerichtheid

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Schetst een actueel en objectief beeld van de situatie voor zijn specifieke werkgebied en bepaalt of aanvullende informatie nodig is.

• Deelt zijn beeld van de situatie met de SGBO en draagt bij aan het maken van een compleet beeld van de situatie.

• Brengt risico’s in kaart en houdt daarbij rekening met de processen binnen de SGBO, zijn taakorganisatie, de (keten)partners en andere betrokkenen.

• Werkt scenario’s uit met meerdere strategieën en houdt daarbij rekening met de praktische uitvoerbaarheid, maatschappelijke en politieke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Stelt op basis van het meest waarschijnlijke scenario maatregelen voor en ondersteunt dit met weloverwogen en onderbouwde argumenten.

• Brengt in de formulering van de maatregelen een heldere en logische structuur aan en doseert de informatie.

• Is alert bij het voorstellen van de maatregelen op de praktische uitvoerbaarheid, maatschappelijke en politieke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Doorgrondt ad hoc situaties snel en past zijn geadviseerde maatregelen aan waarbij hij rekening houdt met de praktische uitvoerbaarheid, de politieke en/of maatschappelijke effecten en de beleidsuitgangspunten.

• Volgt actief het verloop van de situatie en past zijn handelen en gekozen strategie aan als veranderende omstandigheden dat vereisen.

• Stemt af met de SGBO en eventuele (keten)partners om te waarborgen dat strategieën op elkaar aansluiten.

• Hanteert onderbouwde argumenten en toetst of er voldoende draagvlak is voor de door hem geformuleerde maatregelen.

• Laat tijdig gerichte maatregelen uitwerken.

Werkproces 1.3: Afronden van de inzet van de taakorganisatie

Omschrijving

Competenties

Het hoofd taakorganisatie verstrekt aan dienst opvolger informatie over het verloop van de tot dan toe uitgevoerde opdracht, maatregelen en adviezen. Het hoofd taakorganisatie stelt zich kritisch op ten aanzien van het team functioneren en zijn eigen functioneren. Op basis van zijn ervaringen doet hij, indien nodig en gewenst, verbeteringsgerichte suggesties.

• Mondelinge uitdrukkingsvaardigheid

• Zelfreflectie

Gedrag

Het hoofd taakorganisatie:

• Weet op duidelijke en vlotte manier te communiceren over de werkzaamheden die hij heeft uitgevoerd tijdens de inzet, bespreekt hoe de opdracht tot dan toe is verlopen en controleert of zijn boodschap is overgekomen.

• Bespreekt welke maatregelen tot dan toe zijn genomen, licht toe waarom deze maatregelen zijn ingezet en benoemt welke partners betrokken waren.

• Benoemt welke maatregelen nog genomen dienen te worden op basis van de tot dan toe beschikbare informatie.

• Draagt zorg dat de relevante details met betrekking tot verloop van de inzet beschikbaar zijn.

• Reflecteert op eigen gedrag, op de eigen rol en op het eigen persoonlijk functioneren, formuleert verbeterpunten en vertaalt dit naar nieuw gedrag.

• Staat open voor feedback en kan constructief en tactvol feedback geven aan collega’s binnen een SGBO.

55. Kwalificatiedossier Informatiecoördinatie

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de informatiecoördinator van nu en van de toekomst. Van deze nieuwe intell-medewerker wordt meer verwacht; het duiden van informatie en het geven van advies, zorgen voor draagvlak en overdracht van kennis, proactief, prospectief met een brede oriëntatie. Het doel van de KIC is om de student startbekwaam te maken voor de rol van informatiecoördinator. De student zal kennis, vaardigheden en houdingsaspecten verwerven die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, informatie bij elkaar te brengen tot een intelligenceproduct waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

De informatiecoördinator is tot het volgende in staat:

  • Onderscheid te maken tussen hoofd- en bijzaken

  • Intelligenceproducten te duiden

  • Presenteren/briefen van intelligenceproducten

  • Initiëren van een (complexe) intake

  • Verzamelen en coördineren van informatie tot intelligence

  • Verwerken van de informatie tot een intelligenceproduct

  • Verspreiden van het intelligenceproduct

  • Evalueren van het gehele intelligenceproces

  • Professioneel en integer handelen

  • Reflecteren op de eigen leerontwikkeling

56. Kwalificatiedossier Integraal opsporen in meeromvattende zaken

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid en om het bijhorende certificaat te ontvangen.

Kerntaken

Bij het ontwikkelen van de kwalificatievereisten Integraal opsporen in meeromvattende zaken is gekeken naar een aantal kerntaken en bouwstenen uit de kwalificatie Rechercheur niveau 5 om de doorlopende lijn van kwalificaties voor de opsporing te gaan realiseren. Het betreft de kerntaken:

  • Verkrijgen en verder ontwikkelen van een professionele (beroeps)identiteit

  • Rechtmatig en legitiem handelen

  • Werken aan de (informatie)positie in de keten van voorkomen, opsporen en vervolgen

  • Voorbereiden van opsporingsonderzoeken

  • Uitvoeren van een opsporingsonderzoek

Kwalificatievereisten

De student:

  • 1. Ten aanzien van een meeromvattende zaak

    • organiseert, coördineert en voert een meeromvattend opsporingsonderzoek uit en handelt navolgbaar op basis van de geldende standaarden, generieke processen, grenzen en mogelijkheden van de eigen functie/werkzaamheden, legt hierover verantwoording af en reflecteert hierop.

    • overweegt het belang van interne en externe partners binnen het opsporingsonderzoek, maakt gebruik van netwerken, schakelt partners in en werkt multidisciplinair samen.

    • communiceert transparant en overtuigend over de gekozen onderzoeksstrategie en tactiek en kan deze zowel intern als extern toelichten en verantwoorden.

    • draagt innovatieve en creatieve onderzoeksmethoden aan om onderzoeksdoelstellingen te behalen en betekenisvol een opsporingsonderzoek te kunnen afhandelen.

  • 2. Ten aanzien van tactisch juridisch

    • past principes van scenariogerichte opsporing toe en kan voor meeromvattende opsporingsonderzoeken hypotheses en scenario’s opstellen, verifiëren, falsificeren en vastleggen.

    • heeft tactisch inzicht in o.a. de afbreukrisico's, het afschermen van strategie, past de juridische, tactische en beleidsmatige kaders en bevoegdheden toe en waar nodig schakelt daarbij tussen wet- en regelgeving en/of kan beredeneerd afwijken van kaders indien de situatie dit vereist.

    • verzamelt tactische, technische en sturingsinformatie, ordent, interpreteert, waardeert en op rechtmatige en legitieme wijze integreert dit in het opsporingsonderzoek en slaat de informatie op overzichtelijke wijze op conform beleidsmatige en juridische kaders.

    • deelt de delictsomschrijving van strafbare feiten op in bestanddelen en analyseert en past de genoemde artikelen toe in delicten.

    • legt verbanden tussen het strafbare feit, eigen bevindingen en onderzoeksresultaten, vertaalt deze naar bewijslast en kan deze toelichten in de context van de zaak.

  • 3. Ten aanzien van verhoor

    • bereidt een getuigen-/ verdachtenverhoor (ook van kwetsbare personen) voor, voert deze uit volgens de geldende regels, richtlijnen, juridisch kader en protocollen en kan daarbij het opgemaakte proces-verbaal van een getuigenverhoor beoordelen op kwaliteit en betrouwbaarheid.

    • gaat om met emoties bij betrokkenen van misdrijven, past de juiste verhoortechnieken toe en gaat daarbij zorgvuldig om met ethische en multiculturele waarden en normen en inclusie.

  • 4. Ten aanzien van vastlegging

    • geeft technische informatie schriftelijk en mondeling begrijpelijk weer, waarbij tactische aanwijzingen, belastend en ontlastend bewijs worden beschreven conform de wettelijke eisen.

    • analyseert of het juridisch kader in strafvorderlijke en strafrechtelijke zin juist zijn toegepast en verwerkt resultaten van de analyse waar nodig in het dossier.

    • kan in processen-verbaal, verhoren, zaaksoverleggen en (de)briefings, informatie helder communiceren en accuraat rapporteren, indien nodig in het Engels.

    • rapporteert bevindingen helder en transparant schriftelijk en motiveert beslissingen in een procesdossier.

  • 5. Ten aanzien van intelligence

    • herkent en verzamelt alle relevante beschikbare informatie en vormt op basis hiervan een zo objectief mogelijk oordeel over de stand van zaken, formuleert, categoriseert en prioriteert de informatievragen om tot een zo compleet mogelijk actueel beeld te komen.

    • heeft kennis van de mogelijkheden, nieuwste ontwikkelingen en de waarde van intelligencewerk en benut dit.

    • is in staat om door de forensische software (uit ruwe data) gegenereerde informatie te interpreteren en betekenis te geven in het kader van het opsporingsonderzoek.

    • verheft tactische informatie tot ‘intelligence’ en brengt dit onder in een te formuleren zaaksplan.

    • kan informatiegestuurd en datagedreven werken waarbij originele gegevens goed worden opgeslagen en aanpassingen en verwerkingen reproduceerbaar zijn.

  • 6. Ten aanzien van cybercrime & digitale opsporing

    • kan aangeven hoe verlies of verandering van digitale sporen kan worden voorkomen en maakt een inschatting van het afbreukrisico van zijn handelingen ten opzichte van het verlies van digitale sporen en kan zijn overweging hieromtrent beargumenteren.

    • kan aangeven welke sporen er mogelijk te vinden zijn in de digitale wereld (internet en de fysieke wereld), stelt digitale sporen van gegevensdragers en de cloud veilig en kan aangeven welke kansen dit biedt voor het opsporingsonderzoek en benut deze.

    • heeft inzicht in de waarde van open source onderzoek binnen het opsporingsonderzoek en benut dit.

  • 7. Ten aanzien van financieel-economische criminaliteit

    • herkent de signalen en informatie met betrekking tot mogelijke witwasmethodieken en -(schijn)constructies, is in staat om het juridisch kader van afpakken toe te passen in opsporingsonderzoeken en kan vanuit criminologisch en juridisch perspectief witwassen duiden.

  • 8. Ten aanzien van persoonlijke effectiviteit

    • beredeneert welke kwaliteit voldoende is om een onderzoek te ondersteunen, geeft aan wanneer iets buiten de eigen mogelijkheden valt, kan afwegen wanneer (externe) expertise moet worden ingeschakeld en adviseert over mogelijk vervolgonderzoek.

    • activeert collega’s binnen het eigen operationele proces voor de uitvoering van interventies binnen de gekozen onderzoekstactiek.

    • toont adaptief vermogen en wendbaarheid: is op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen, kansen en bedreigingen, anticipeert hier op en past zijn handelen aan.

    • toont lerend vermogen: reflecteert op zijn eigen rol en past zich eventueel aan, geeft op respectvolle manier constructieve (vakmatige) feedback aan anderen en vraagt om feedback.

57. Kwalificatiedossier Intelligence Zaaks Analyse

KSP modaliteit 2

Kwalificatievereisten

Kwalificatievereisten geven aan wat de student moet laten zien om te voldoen aan de eisen van de kwalificatie op het niveau van startbekwaamheid.

Intelligence neemt inmiddels een nadrukkelijke positie in binnen Politie Nederland en de ondersteunende diensten. Dat vraagt wat van de analist van nu en van de toekomst. Van deze intell-medewerker wordt het volgende verwacht; het duiden van informatie en advies, draagvlak en kennis, pro activiteit en een brede oriëntatie. Het doel van de kwalificatie IZA is om de student startbekwaam te maken voor de rol van zaaksanalist. De student verwerft kennis, vaardigheden en houdingsaspecten die nodig zijn om op basis van data van een bepaalde omvang en complexiteit, beschrijvende, verklarende en voorspellende analyses te kunnen produceren waarmee richting kan worden gegeven aan de gehele besluitvorming.

De zaaksanalist is tot het volgende in staat (kritische beroepssituaties):

  • Voert een inhoudelijke intake uit.

  • Formuleert opsporingsgerichte onderzoeksvragen.

  • Stelt een analyse- /onderzoeksplan o.b.v. de vraagarticulatie en maakt keuzes welke analysemodellen hij toepast.

  • Verwerkt de verzamelde (evt. actief verzamelen indien nodig) en aangeleverde informatie en datasets (herleidbaar en toetsbaar) gestructureerd.

  • Beoordeelt of er voldoende relevante en betrouwbare gegevens liggen t.b.v. zaakanalyse: inschatten van de relevantie en waarde en controleren op incomplete en/of niet geverifieerde gegevens en daarop kunnen bijsturen.

  • Interpreteert kwalitatieve data, ziet verbanden en patronen in gegevens, legt deze uit en verklaart deze in het belang van het vormen en toetsen scenario’s in het onderzoek.

  • Noemt toepassingsmogelijkheden van verschillende analysemodellen (w.o. barrièremodellen, databases, toets systemen en sociale netwerkanalyse) voor analysedoeleinden.

  • Identificeert herbruikbare informatie.

  • Formuleert kernconclusies o.b.v. de geïnterpreteerde informatie.

  • Bedenkt en maakt (evidenced-based) aanpakstrategieën, interventies en interventiematrixen.

  • Reflecteert op vraagstelling versus eindproduct (interne kwaliteitstoetsing).

  • Verwerkt alle uitkomsten in een rapportage: kernfactoren, oorzaken en gevolg en hoe deze factoren onderling samenhangen, doet aanbevelingen en adviseert.

  • Geeft mogelijke interventies in de rapportage aan. De analist doet in zijn rapportage aanbevelingen als onderdeel van een advies en presenteert dit. Aanbevelingen kunnen zeer uiteenlopend zijn, van nadere informatie inwinning tot de keuze voor een bepaalde interventiestrategie.

  • Monitort het eigen product (diensten/adviezen) d.w.z. volgt de voortgang en ondersteunt in de keten en vooral ook de opvolging daarvan.

  • Visualiseert met de diverse beschikbare tools en past verschillende visualisatietechnieken toe (tijdlijn, schema’s, geografische kaarten).

  • Presenteert bevindingen overtuigend, gevarieerd en efficiënt, afgestemd op de doelgroep, van gevisualiseerde data middels de verschillende tools.

  • Gaat op de juiste manier om met weerstand en ‘spreekt tegen’ (gaat in gesprek vanuit het vak, waardevrij oordelen).

58. KwalificatiedossierInternet en opsporing (specialist)

I. Beschrijving

De digitaal rechercheur is in staat om anoniem op internet te rechercheren en offline internetsporen inzichtelijk te maken. Hij werkt met vluchtige gegevens en werkt volgens FT-normen. Het werk heeft een afbreukrisico.

Resultaat

  • Er is een plan van aanpak opgesteld

  • Internetsporen zijn veiliggesteld

  • Sporen zijn vertaald naar aanwijzingen tot bewijs

  • Ondersteuning van (deel van) het bewijs

  • Gepresenteerde gegevens (proces-verbaal, rapport)

II. Examenvereisten

  • Rechercheert anoniem

  • Maakt een plan van aanpak voordat gestart wordt met het onderzoek

  • Past OSINT effectief toe om de onderzoeksvragen te beantwoorden

  • Stelt internetgegevens veilig op zodanige wijze dat niets verloren gaat of veranderd wordt

  • Beantwoordt onderzoeksvragen en motiveert de gevolgde werkwijze, vermeldt hierbij alleen relevante informatie

  • Past FT-normen (relevante wettelijke voorschriften en richtlijnen) adequaat toe

  • Maakt n.a.v. het onderzoek een proces-verbaal juist, volledig en met relevante informatie op

  • Adviseert voor mogelijk vervolgonderzoek

  • Is in staat om gemaakte keuzes te beargumenteren

  • Geeft de eigen grenzen en mogelijkheden van het eigen functioneren aan en benut deze

59. Kwalificatiedossier Leidinggeven aan een AE-sectie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een sectie AE.

De werkzaamheden vinden plaats binnen de ME-structuur, hebben betrekking op grote aantallen mensen en de openbare orde inzet. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans op geweldgebruik, is de timing van belang en vindt interactie plaats met andere eenheden.

Resultaat

  • De eenheid is op adequate wijze aangestuurd en heeft zijn taken volbracht zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intellingence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige briefing met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik.

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de groepsleden gemotiveerd en scherp blijven en effectief blijven samenwerken en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Kan leiding ontvangen en gaat verantwoord om met het spanningsveld tussen hiërarchische verantwoordelijkheid en specialistische deskundigheid

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de sectie.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

60. KwalificatiedossierLeidinggeven aan een groep hondengeleiders ME

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens een praktijkoptreden, waarbij een groep of een sectie ME wordt ingezet, ingezet als commandant van een groep hondengeleiders.

De werkzaamheden hebben betrekking op optreden in het publieke domein. Bij de uitvoering van werkzaamheden is er kans confrontatie met geweld en escalatie van geweld. Er vindt interactie plaats met andere eenheden en interactie met publiek. Er wordt gewerkt in teamverband.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige groepsbriefing met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik

  • Geeft operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de hondengeleiders gemotiveerd en scherp blijven, handelingen correct uitvoeren, correct bewegen tussen het publiek en effectief blijven werken.

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Handelt subsidiair en proportioneel

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent

    • Speelt vlot in op de veranderende situatie, past zich aan aan de situatie

    • Handelt flexibel en inventief

    • Is zich bewust van de gevolgen van het handelen

  • Draagt zorg voor de groep hondengeleiders, houdt toezicht wat betreft de verzorging en omgang met de honden en het materiaal

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid en verzekert de veiligheid van de geleiders en hun honden.

  • Toont professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de hond.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

61. Kwalificatiedossier Leidinggeven aan een ME-sectie

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een sectie ME. Kenmerkend voor hert werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intelligence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige (kader)briefing voor de groepscommandanten en de toegevoegde commandanten met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd, zorgt hierbij dat de groepsleden gemotiveerd en scherp blijven en effectief blijven samenwerken en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen

    • Kan leiding ontvangen en gaat verantwoord om met het spanningsveld tussen hiërarchische verantwoordelijkheid en specialistische deskundigheid

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

    • Schaalt situationeel op en af (kan differentiëren)

    • Stemt tactieken tussen de verschillende eenheden af

  • Werkt constructief samen met eigen en andere eenheden, zorgt voor onderlinge afstemming en heeft oog voor alle betrokken eenheden (kent hun taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden)

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen

  • Past procedures en technieken toe

    • Past geweld proportioneel en subsidiair toe.

    • In situaties waarbij sprake is van gebruik van wapenstok en schild: past geleerde vaardigheden en technieken volgens procedure toe in een praktijksituatie en anticipeert op tegenstanders

    • In situaties waarbij sprake is van traangas: kan conform de procedure het gasmasker op- en afzetten

    • In situaties waarbij sprake is van vuur: past procedures en technieken m.b.t. ontwijken en afweren molotovcocktails correct toe

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van de sectie.

    • Functioneert zelfstandig en flexibel.

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

Bronnen

  • Examen behorende bij Leiding geven aan een sectie ME, 4200020, versie 2013.51.1

  • Kernopgave beschrijving behorende Sectiecommandant ME, versie 5-7-2012

62. KwalificatiedossierLeidinggeven aan een peloton ME

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

De functionaris wordt tijdens de inzet van een peloton ME ingezet als commandant van een peloton ME. Kenmerkend voor hert werk is het werken in teamverband, het optreden in het kader van CBRN, de interactie met het publiek, het optreden in het publiek domein, interactie met andere eenheden, de kans op confrontatie met geweld en escalatie van geweld.

Resultaat

  • De eenheden zijn op adequate wijze aangestuurd en hebben hun taken volbracht, zodat is bijgedragen aan het behoud, dan wel herstel van de openbare orde

II. Examenvereisten

  • Maakt en presenteert een operationeel plan

    • Houdt rekening met bestuurlijke- en organisatorische factoren

    • Past intellingence toe (verzamelt, analyseert en beoordeelt informatie en maakt op basis hiervan een weloverwogen keuze en sluit hierbij aan bij eerder vastgestelde keuzes)

    • Communiceert duidelijk in het operationeel plan (concretiseert de opdracht op sectieniveau, overziet de consequenties voor de inzet van eenheden en de schriftelijke communicatie is goed) en brengt het operationeel plan over op de opdrachtgever en adviseert daadkrachtig naar de opdrachtgever

  • Communiceert effectief binnen de ME-structuur

    • Houdt een korte en bondige (kader)briefing voor de (sectie)commandanten en verbindingsfunctionarissen met duidelijke structuur en controleert of de boodschap is begrepen

    • Communiceert effectief, zowel verbaal als non-verbaal en past vakjargon op juiste wijze toe

    • Debrieft de inzet, het handelen en de resultaten. Noemt hierbij verbeterpunten en geeft ruimte aan de groepsleden, inventariseert geweldsgebruik en toont empathie

  • Geeft en ontvangt operationeel leiding

    • Stuurt eenheden op zodanige wijze aan dat de inzet doelgericht en veilig kan worden uitgevoerd en handelt conform beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen

    • Toont leiderschapskwaliteiten, reageert alert en speelt in op onvoorziene situaties, toont inzicht en overzicht en durft op basis van overwicht beslissingen te nemen.

    • Geeft verantwoordelijkheid naar het gewenste niveau en neemt verantwoordelijkheid, pakt verantwoordelijkheden terug indien de situatie daarom vraagt

    • Schaalt situationeel op en af (kan differentiëren)

    • Stemt tactieken tussen de verschillende eenheden af

  • Werkt constructief samen en weegt onderlinge belangen zorgvuldig af

  • Handelt actie-intelligent:

    • Handelt proactief (denkt vooruit en past handelen aan aan de omstandigheden, is hierbij flexibel en inventief)

    • Schakelt tussen geweldsniveaus en past mindset van het handelen hierop aan

    • Handelt subsidiair en proportioneel en ziet erop toe dat ook de groepen zich hieraan houden

  • Differentieert in de benadering van verschillende groepen.

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden, bevordert de veiligheid.

  • Toont een professionele beroepshouding

    • Neemt verantwoordelijkheid

    • Handelt met durf en daadkracht en op basis van inschatting van eigen mogelijkheden en die van het peloton

    • Functioneert zelfstandig en flexibel

    • Handelt integer en met respect

    • Reflecteert op eigen optreden en durft eigen optreden ter discussie te stellen

    • Kan omgaan met onzekerheden, neemt beslissingen wanneer informatie mist

63. Kwalificatiedossier Lid aanhoudingseenheid

I. Beschrijving functiegerichte applicatie

Als lid van een (aanhoudings)eenheid (AE) worden de aanhoudingsprocedures technisch en tactisch goed uitgevoerd, individuele verdachten aangehouden en de arrestantenoverdracht verzorgd. Men kan onopvallend observeren, waarnemen en volgen en zet tijdens deze werkzaamheden verbindingsmiddelen en bewapenings- en uitrustingsstukken juist in. Kenmerken voor hert werk zijn onder andere het optreden van incident tot crisis, het werken in teamverband, de kans op fysiek- en escalatiegevaar bij aanhoudingen en er kan sprake zijn van een (mogelijke dreiging van de) verstoring van de openbare orde.

Resultaat

  • Relevante waarnemingen zijn doorgegeven (aan de operationeel/ algemeen commandant)

  • De verdachte is aangehouden en er is een justitiële afhandeling

II. Examenvereisten

  • Neemt relevante gebeurtenissen en/ of feiten waar

  • Legt waarnemingen vast en anticipeert hierop

  • Volgt het aangeleerde systeem tijdens observeren, waarnemen en volgen

  • Vertoont non politioneel gedrag

  • Draagt zorg voor en gaat correct om met bewapenings- en uitrustingsstukken en materialen

  • Communiceert als ‘pakker’ en ‘afschermer’ op verschillende manieren (verbaal, non-verbaal) met medepakker, verdachte en andere AE-groepsleden indien nodig zonder dat dit anderen opvalt

  • Improviseert; past het gedrag en handelen adequaat aan op een voor derden natuurlijke en geloofwaardige wijze

  • Beheerst de juiste techniek van pakker en afschermer/ aanpakker; werkt volgens procedure en heeft voldoende controle

  • Werkt tactisch als pakker en afschermer/ aanpakker

  • Werkt correct samen als pakker en afschermer

    • Werkt samen en houdt rekening met eigen groepsleden, de chauffeur, de commandant(en) en andere partijen die een rol spelen tijdens de inzet van de AE

    • Communiceert kort, zakelijk, duidelijk, gedisciplineerd en (non) verbaal

    • Reageert correct op gedrag en op het afbreeksignaal

  • Gaat op in doelgroep

  • Handhaaft de commandostructuur

    • Toont kennis van de ME- en AE-structuur

    • Voert commando’s uit

    • Houdt zich aan de opdracht

    • Komt afspraken na

  • Meldt geweld

  • Maakt aanhoudingskaart op volgens de richtlijnen

  • Werkt stressbestendig

  • Treedt actie-intelligent op (past onder alle omstandigheden het gedrag en handelen adequaat aan)

  • Handelt proportioneel/ subsidiair

  • Werkt veilig voor zichzelf, collega’s en derden en bevordert de veiligheid

  • Toont een professionele beroepshouding

Pakken