Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening

Geraadpleegd op 06-12-2024.
Geldend van 24-02-2024 t/m heden

Regeling van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 15 februari 2024, houdende regels voor de toekenning van een specifieke uitkering aan gemeenten en provincies ten behoeve van innovatie in de digitale dienstverlening (Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening)

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 17, tweede lid, van de Financiële-verhoudingswet, juncto artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

  • hoofdaanvrager: gemeente of provincie die mede namens een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen een aanvraag indient;

  • minister: Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

  • ministerie: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 2. Specifieke uitkering

  • 1 De minister kan op aanvraag aan een gemeente of provincie een specifieke uitkering verstrekken ten behoeve van een activiteit die gericht is op de doorontwikkeling van de generieke digitale infrastructuur of op innovatie binnen de digitale overheid, ter verbetering van de digitale dienstverlening aan natuurlijke personen en rechtspersonen.

  • 2 De minister beslist niet op de aanvraag voor een specifieke uitkering, dan nadat advies is ingewonnen van de commissie, genoemd in artikel 6.

Artikel 3. Uitkeringsplafond

Het uitkeringsplafond bedraagt voor het jaar 2024 € 4.000.000. Voor de daaropvolgende jaren stelt de minister het bedrag vast tot ten hoogste het bedrag dat uit de begroting van het ministerie blijkt.

Artikel 4. Aanvraag

  • 1 Een hoofdaanvrager kan een aanvraag voor een specifieke uitkering indienen bij de minister.

  • 2 Een aanvraag bevat in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden:

    • a. de namen van de overheidsorganisaties namens wie de aanvraag mede is ingediend;

    • b. een plan van aanpak; en

    • c. een begroting van de te ondernemen activiteit.

  • 3 Het plan van aanpak omvat:

    • a. een beschrijving van de te ondernemen activiteit;

    • b. een beschrijving van de betrokkenheid van elk van de gemeenten of provincies bij de activiteit;

    • c. de doelstelling van de activiteit;

    • d. de te verwachten resultaten van de activiteit; en

    • e. de verwachte begin- en einddatum van de activiteit.

  • 4 De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een door de minister ter beschikking gesteld formulier.

  • 5 De aanvraag wordt jaarlijks ingediend vóór 1 april.

Artikel 5. Beoordeling aanvragen

  • 1 De aanvragen worden gerangschikt op basis van de navolgende criteria:

    • a. de mate waarin de activiteit en het doel van de aanvraag innovatief zijn en bijdragen aan het aanpakken van maatschappelijke uitdagingen;

    • b. de manier waarop de doelgroep van de dienstverlening blijkens het plan van aanpak wordt betrokken bij de uitvoering van de activiteit;

    • c. indien het probleemgebied verband houdt met een levensgebeurtenis: de wijze waarop het doel, de activiteit en de aanvragers georganiseerd zijn rondom die levensgebeurtenis;

    • d. de te verwachten uitvoerbaarheid van de activiteit;

    • e. de mate waarin de activiteit herbruikbaar en schaalbaar is voor andere overheidsorganisaties; en

    • f. indien van toepassing, de mate waarin de minister verwacht dat de resultaten van de activiteit na afronding van uitvoering doorontwikkeld en onderhouden zullen worden.

  • 2 Bij het opstellen van een rangschikking als bedoeld in het eerste lid kan rekening worden gehouden met:

    • a. regionale spreiding;

    • b. de samenstelling van de groep aanvragers; of

    • c. het type activiteiten waarvoor een uitkering wordt aangevraagd.

Artikel 6. Selectiecommissie

  • 1 Er is een selectiecommissie die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren over het te nemen besluit op de aanvraag, bedoeld in artikel 2.

  • 2 De commissie bestaat uit minimaal vijf en maximaal negen leden, waarvan er een voorzitter is. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en worden door de minister benoemd en ontslagen. Zij hebben zitting op persoonlijke titel en oefenen hun functie uit zonder last of ruggespraak.

  • 3 De commissie draagt zo spoedig mogelijk na beëindiging van haar werkzaamheden of, zo de omstandigheden daartoe aanleiding geven, zoveel eerder, de bescheiden betreffende die werkzaamheden over aan het archief van het ministerie.

  • 4 In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

Artikel 7. Werkwijze selectiecommissie

  • 1 De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

  • 2 De commissie kan de indiener van de aanvraag om een specifieke uitkering, bedoeld in artikel 2, om nadere informatie verzoeken over de in artikel 4, tweede lid, bedoelde gegevens.

Artikel 8. Besluit tot verlening

  • 1 Het besluit tot verlening van de specifieke uitkering vermeldt in ieder geval het bedrag dat ten hoogste zal worden verleend.

  • 2 Aan een uitkering kunnen nadere verplichtingen worden verbonden.

Artikel 9. Besluit tot weigering

De aanvraag om een uitkering wordt afgewezen, indien:

  • a. de aanvraag niet mede namens een of meer andere overheidsorganisaties is ingediend;

  • b. de activiteit waarvoor een uitkering wordt aangevraagd geen activiteit als bedoeld in artikel 2 is;

  • c. de minister het onaannemelijk acht dat de activiteit binnen een jaar kan worden voltooid;

  • d. aannemelijk is dat de activiteiten ook zonder specifieke uitkering zonder belangrijke vertraging zouden worden uitgevoerd;

  • e. de aanvraag onvoldoende informatie bevat om deze te beoordelen; of

  • f. door verlening van de uitkering het uitkeringsplafond zou worden overschreden.

Artikel 10. Voorschot

De minister verstrekt de hoofdaanvrager een voorschot van 80% van de specifieke uitkering.

Artikel 11. Coördinatie

De hoofdaanvrager coördineert:

  • a. de uitvoering van het plan van aanpak, waaronder de verdeling van middelen en de rapportage aan de minister over de voortgang van de uitvoering van de activiteiten en de besteding van middelen;

  • b. de verantwoording van de besteding van de specifieke uitkering met het oog op de vaststelling; en

  • c. de evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden, bedoeld in artikel 17.

Artikel 12. Verplichtingen ontvanger

  • 1 De hoofdaanvrager maakt een publiekssamenvatting van de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend op een algemeen toegankelijke wijze openbaar.

  • 2 De hoofdaanvrager evalueert de activiteiten waarvoor een specifieke uitkering is toegekend. Deze evaluatie en, indien van toepassing, bijbehorende onderzoeksresultaten worden uiterlijk binnen de termijn, bedoeld in artikel 17a, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, op een algemeen toegankelijke wijze openbaargemaakt.

Artikel 13. Informatieplicht

De hoofdaanvrager doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging of intrekking van een specifieke uitkering. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 14. Vaststelling

  • 1 De hoofdaanvrager van de uitkering legt verantwoordelijkheid af over de besteding van de uitkering op de wijze bepaald in artikel 17a van de Financiële-verhoudingswet. Indien uit de verantwoordingsinformatie blijkt dat de activiteiten zijn afgerond, geldt deze mededeling als een aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 2 Nadat de minister de verantwoordingsinformatie, bedoeld in het eerste lid, heeft ontvangen, neemt de minister binnen 22 weken na die ontvangst een beslissing op de aanvraag tot vaststelling van de uitkering.

  • 3 De minister stelt een uitkering overeenkomstig de verlening vast, tenzij:

    • a. de activiteiten waarvoor de uitkering is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden; of

    • b. niet is voldaan aan de verplichtingen die aan de uitkering gebonden zijn.

  • 4 Intrekking of wijziging van een verlening van een uitkering werkt terug tot en met het tijdstip waarop de uitkering is verleend, tenzij bij intrekking of wijziging anders is bepaald.

Artikel 15. Ambtshalve vaststelling

In afwijking van artikel 14, derde lid, kan de minister een uitkering geheel of gedeeltelijk ambtshalve vaststellen, indien de beschikking tot verlening van de uitkering of tot vaststelling van de uitkering wordt ingetrokken of ten nadele van de gemeente of provincie waaraan de uitkering is verleend, wordt gewijzigd.

Artikel 17. Evaluatie

  • 1 De hoofdaanvrager die op grond van deze regeling een specifieke uitkering ontvangt, werkt mee aan een door de minister ingestelde evaluatie van de effectiviteit van de besteding van de gelden.

Artikel 18. Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte in de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel 19. Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling specifieke uitkering verbetering digitale dienstverlening.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

A.C. van Huffelen