Opgelet! Door technische problemen in de publicatieketen van wetten.nl zijn de wetstechnischeinformatie-pagina's van grote regelingen, onder anderen Bzv, WvS, BW2 en BW3 helaas niet bereikbaar. De huidige teksten zijn wel online. Excuses voor het ongemak.

Wet rechtsherstel box 3

Geraadpleegd op 12-11-2025.
Geldend van 19-07-2025 t/m heden.

Wet van 21 december 2022 tot wijziging van het voordeel uit sparen en beleggen als bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 over de kalenderjaren 2017 tot met 2022 door het lager vaststellen van het voordeel in gevallen waarin dat nodig is om het voordeel in overeenstemming te brengen met de uitspraak van de Hoge Raad van 24 december 2021 (Wet rechtsherstel box 3)

Wij Willem-Alexander, bij de gratie Gods, Koning der Nederlanden, Prins van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is om naar aanleiding van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 inzake box 3 de berekening van het voordeel uit sparen en beleggen aan te passen;

Zo is het, dat Wij, de Afdeling advisering van de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Artikel 1. Reikwijdte en begripsbepalingen

  • 2 Deze wet regelt de wijze waarop, in afwijking van de Wet inkomstenbelasting 2001 zoals die luidde voor het betreffende kalenderjaar, het voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt vastgesteld en, in afwijking van het besluit zoals dat luidde voor het betreffende kalenderjaar, de vrijstelling voor buitenlands voordeel uit sparen en beleggen, bedoeld in artikel 22 van het besluit, wordt vastgesteld met betrekking tot:

    • a. aanslagen inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over de kalenderjaren 2017, 2018, 2019 of 2020 die op 24 december 2021 nog niet onherroepelijk vaststonden of nog niet waren vastgesteld;

    • b. aanslagen inkomstenbelasting of premie volksverzekeringen over de kalenderjaren 2021 of 2022.

  • 3 Deze wet regelt tevens een tegenbewijsregeling op basis van het werkelijke rendement, bedoeld in artikel 6a, met betrekking tot de aanslagen, genoemd in het tweede lid, onderdelen a of b.

  • 4 Het tweede lid is slechts van toepassing voor zover dit met betrekking tot de betreffende aanslag tot een lager voordeel uit sparen en beleggen leidt dan zonder toepassing van deze wet het geval is.

  • 5 Voor zover in deze wet niet wordt afgeweken van de Wet inkomstenbelasting 2001, zijn die wet en de daarop berustende bepalingen mede van toepassing met betrekking tot deze wet.

  • 6 Bij de toepassing van deze wet worden de Wet inkomstenbelasting 2001, de daarop berustende bepalingen en het besluit toegepast zoals deze luidden in het kalenderjaar waarover het voordeel uit sparen en beleggen of het werkelijke rendement van bezittingen en schulden wordt vastgesteld, met dien verstande dat:

    • a. afdeling 5.6 van die wet wordt toegepast zoals die luidt op het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in artikel V;

    • b. bij de toepassing van artikel 5.27, tweede lid, onderdeel b, van die wetartikel 5.2, derde lid, van die wet wordt toegepast zoals dat luidt op het bij koninklijk besluit bepaalde tijdstip, bedoeld in artikel V;

    • c. bij de toepassing van de artikelen 5.35, eerste lid, en 5.36, eerste lid, van die wet in plaats van artikel 5.2, tweede lid, wordt gelezen: artikel 5.2, eerste lid.

Artikel 2. Voordeel uit sparen en beleggen

  • 2 Het voordeel uit sparen en beleggen wordt gesteld op ten minste nihil.

Artikel 3. Berekening voordeel uit sparen en beleggen

  • 1 Het voordeel uit sparen en beleggen wordt berekend door de vermenigvuldiging van het effectieve rendementspercentage, bedoeld in het tweede lid, met de grondslag sparen en beleggen, bedoeld in artikel 5.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Het rendement voor het betreffende kalenderjaar is het in kolom I vermelde percentage van de waarde van de banktegoeden aan het begin van het kalenderjaar (peildatum), vermeerderd met het in kolom II vermelde percentage van de waarde van de overige bezittingen op de peildatum, verminderd met het in kolom III vermelde percentage van de waarde van de schulden op de peildatum.

     

    I

    II

    III

    2017

    0,25%

    5,39%

    3,43%

    2018

    0,12%

    5,38%

    3,20%

    2019

    0,08%

    5,59%

    3,00%

    2020

    0,04%

    5,28%

    2,74%

    2021

    0,01%

    5,69%

    2,46%

    2022

    0,00%

    5,53%

    2,28%

Artikel 4. Forfaitaire percentages 2022

  • 1 Na afloop van het kalenderjaar 2022 wordt binnen twee maanden het in artikel 3, derde lid, kolom I, laatste regel, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op de door twaalf te delen som van de maandelijkse rentepercentages op deposito’s van huishoudens met een opzegtermijn van maximaal drie maanden, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, uit een periode van elf maanden, beginnend op 1 januari en eindigend op 30 november van het kalenderjaar 2022, onder dubbeltelling van het percentage over de maand november.

  • 2 Na afloop van het kalenderjaar 2022 wordt binnen twee maanden het in artikel 3, derde lid, kolom III, laatste regel, vermelde percentage bij ministeriële regeling vervangen door een ander percentage. Dit percentage wordt gesteld op de door twaalf te delen som van de maandelijkse rentes over het totale uitstaande bedrag aan woninghypotheken van huishoudens, zoals gepubliceerd door De Nederlandsche Bank, uit een periode van elf maanden, beginnend op 1 januari en eindigend op 30 november van het kalenderjaar 2022, onder dubbeltelling van het percentage over de maand november.

Artikel 5. Persoonsgebonden aftrek

In afwijking van artikel 2.17, derde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, wordt voor de persoonsgebonden aftrek, die voortvloeit uit een herrekening van het verzamelinkomen door toepassing van de artikelen 2, 3 of 6a, aangesloten bij de door de fiscale partners in de aangifte gekozen verdeling van uitgaven voor specifieke zorgkosten als bedoeld in afdeling 6.5 van de Wet inkomstenbelasting 2001 of aftrekbare giften als bedoeld in afdeling 6.9 van de Wet inkomstenbelasting 2001. Indien de belastingplichtige tezamen met zijn partner op een andere wijze het extra bedrag aan persoonsgebonden aftrek wil verdelen, kunnen zij hiervoor een verzoek om ambtshalve vermindering indienen bij de inspecteur waarin zij hun gezamenlijke keuze kenbaar maken.

Artikel 6. Voorkomen van dubbele belasting

  • 1 In afwijking van artikel 24, tweede lid, van het besluit, wordt de vermindering, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, berekend met inachtneming van de inkomstenbelasting die over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van artikel 2, maar vóór de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, verschuldigd zou zijn.

  • 3 Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, wordt het rendement van de bezittingen in het buitenland en het rendement van de schulden in verband met die bezittingen bepaald met inachtneming van artikel 3, derde lid.

  • 4 Indien het belastbare inkomen uit sparen en beleggen wordt bepaald met inachtneming van artikel 6a, vinden het eerste tot en met derde lid geen toepassing en wordt het besluit toegepast met inachtneming van het vijfde tot en met elfde lid.

  • 5 In afwijking van artikel 23, eerste lid, van het besluit bestaat het buitenlandse voordeel uit sparen en beleggen uit het gezamenlijke bedrag aan werkelijk rendement van bezittingen in het buitenland en van schulden in verband met die bezittingen. Daarbij zijn bezittingen in het buitenland bezittingen als bedoeld in artikel 23, tweede lid, van het besluit voor zover de daaruit genoten opbrengsten zijn onderworpen aan een belasting naar het inkomen die vanwege de andere Mogendheid waarin de bezittingen zijn gelegen, wordt geheven.

  • 6 In afwijking van artikel 24, tweede lid, van het besluit wordt de vermindering, bedoeld in het eerste lid van dat artikel, berekend met inachtneming van de inkomstenbelasting die over het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van artikel 6a, maar vóór de vermindering ter voorkoming van dubbele belasting, verschuldigd zou zijn.

  • 9 Voor de toepassing van het vijfde lid en het achtste lid, onderdeel a, worden het werkelijke rendement van de bezittingen in het buitenland en het werkelijke rendement van de schulden in verband met die bezittingen bepaald met inachtneming van artikel 6a, tweede lid.

  • 10 Voor de toepassing van artikel 25, vierde lid, van het besluit wordt onder het bedrag aan berekende belasting op het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verstaan: het bedrag aan berekende belasting op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen na toepassing van artikel 6a.

Artikel 6a. Tegenbewijsregeling op basis van werkelijk rendement

  • 1 Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement van bezittingen en schulden lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen dat ingevolge deze wet in aanmerking wordt genomen, wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in afwijking van artikel 5.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001 gesteld op het werkelijke rendement van bezittingen en schulden, verminderd met de persoonsgebonden aftrek.

  • 2 Het werkelijke rendement van bezittingen en schulden wordt bepaald met toepassing van afdeling 5.6 van de Wet inkomstenbelasting 2001.

  • 3 Indien de belastingplichtige aannemelijk maakt dat het werkelijke rendement van de bezittingen in Nederland en de schulden in verband met die bezittingen in Nederland lager is dan het voordeel uit sparen en beleggen in Nederland, wordt het belastbare inkomen uit sparen en beleggen in Nederland in afwijking van artikel 7.7, eerste lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 gesteld op het werkelijke rendement van deze bezittingen en schulden. Dit werkelijke rendement wordt berekend met overeenkomstige toepassing van het tweede lid.

  • 5 Ter aanvulling van het ter beschikking gestelde formulier kunnen tot zes weken na verzending van het formulier nadere stukken ingediend worden.

Artikel 7. Inwerkingtreding

Deze wet treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2017.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren die zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

Gegeven te

’s-Gravenhage, 21 december 2022

Willem-Alexander

De Staatssecretaris van Financiën,

M.L.A. van Rij

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2022

De Minister van Justitie en Veiligheid,

D. Yeşilgöz-Zegerius